Over handschriften en handschriftenkunde
(1962)–W.L. de Vreese– Auteursrechtelijk beschermdTien codicologische studiën
[pagina 61]
| |
De Dietsche boeken van 't Rooklooster omstreeks het jaar 1400 (1903)In A. Sanderus'Ga naar voetnoot* Bibliotheca Belgica Manuscripta vindt men een catalogus van al de oude beroemde kloosterbibliotheken in de Nederlandsche gewesten, op een na: van den rijken boekenschat van het Rooklooster, des cloesters van sente pauwels in zonien bi bruessele gheheeten ten roeden dale, ook ten roeden cloestere en de roede cluse genoemd, wordt met geen enkel woord gerept. Deze leemte zou meer te betreuren zijn, indien niet een paar oudere lijsten van de boeken van die abdij bewaard gebleven waren, waardoor we althans iets weten, al is het minder dan we wenschen. Een dezer lijsten, waarop alleen van Nederlandsche boeken sprake is, vindt men op de keerzijde van het derde blad van hs. Brussel 1351, dat uit het Rooklooster afkomstig is (zie b.v.J. Van den Gheyn, Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, t. II, p. 163, nr. 1131). Deze lijst is niet onbekend. Reeds in 1847 werd ze uitgegeven door K. van Swygenhoven in de Bulletin et Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique t. 4, p. 219 vlg.; tien jaar later opnieuw door K. Stallaert in De Klauwaert, Veertiendaegsch Kunst- en Letterblad 2, 87 vlg. (1857, 2 Maart), en daaruit overgenomen in de Dietsche Warande 1857, blz. 191. Een derde uitgave werd bezorgd door K.L. van W... tot Y..e in de Annales du Bibliophile Belge et Hollandais (Brussel 1865), blz. 105 vlgg.Ga naar voetnoot1. Geen enkele dezer uitgaven is echter nauwkeurig, en alleen in de laatste is een bescheiden poging gedaan om het stuk te commenteeren, zoodat het zeer wenschelijk is een en ander nog eens te beproeven. Zooals men aan het bijgaande facsimile zien kan, is er aan den linker | |
[pagina 62]
| |
benedenhoek van de lijst een groote vlek. In 't oorspronkelijke is deze vlek bruin gekleurd; ze werd veroorzaakt door het gebruik van galnotenzuur, dat op het perkament gestreken werd om het schrift, dat ter plaatse uitgekrast was, weer op te halen, wat, zooals 't meestal gaat, meer kwaad dan goed gesticht heeft. In den thans volgenden afdruk is het ontbrekende zooveel mogelijk aangevuld, maar tusschen rechte haakjes geplaatst en cursief gezetGa naar voetnoot1. Dit sijn die dietsche boeke die ons toe behorren. Het is mogelijk te bepalen wanneer deze lijst opgemaakt werd. Zij is nl. geschreven in dezelfde hand als een ander handschrift uit het Rooklooster, dat den 23 Aug. 1395 ‘volmaakt’ was (zie beneden), en er nog niet in vermeld staat; en als nog een ander, dat geëindigd werd op 15 April 1394, en er wél in vermeld wordt. Tusschen deze twee tijdstippen in werd de lijst dus opgeteekend. Een commentaar van een dergelijken catalogus moet ons twee dingen leeren: 1o welke werken met de minder of meer duidelijke titels be- | |
[pagina t.o. 62]
| |
Koninklijke Bibliotheek van België - Brussel Codex 1351-72; fol. 1v
| |
[pagina 63]
| |
doeld worden, en 2o of de in de lijst bedoelde afschriften nog bestaan, en, zoo ja, waar ze thans bewaard worden. Om aangaande dit laatste iets met zekerheid te kunnen beslissen, dienen de handschriften die in aanmerking komen geschreven te zijn vóór 1395, en uit het Rooklooster afkomstig te zijn. Laten we thans elken titel afzonderlijk beschouwen. 1. Item in den eersten een ewangeli boec. 11. Item noch een ewangeli boec. Er waren dus twee evangeliariën. Slechts een daarvan is bewaard gebleven: het hs. British Museum add. 26658 is er een dat waarschijnlijk even voor of kort na 1389 geschreven werd (in den kalender ontbreekt nl. het feest van O.L.V. Visitatie, dat in genoemd jaar werd ingesteld), en uit het Rooklooster komt: zie Deflou en Gailliard, Eerste Verslag 1, 26; Priebsch, Deutsche Hss. in England 2, 232; Brugmans, Verslag, 422. 2. Item een epistel boec. Een codex die de epistelen bevat en uit de librije van 't Rooklooster komt, is hs. Brussel 2849-'51. Wel komt er geen aanteekening in voor, waaruit die herkomst blijkt, maar het feit, dat de tekst geschreven is in de zelfde hand als de lijst zelf en als andere handschriften uit het Rooklooster (zie beneden), neemt allen twijfel weg. 3. Item ij. brulochten. 4. Item noch een stuc van eenre brulocht. Er kan geen twijfel aan zijn, wat onder deze nummers bedoeld wordt: nl. Die cierheit der gheestelijker Brulocht van Jan van Ruusbroec. Maar onder de talrijke handschriften die van dit werk nog bewaard zijn, is er geen enkel dat uit het Rooklooster komt. 5. Item van den vij sloten. Evenzoo een bekend werk van Jan van Ruusbroec. Een exemplaar, dat uit de laatste jaren der 14de eeuw dagteekent, en uit het Rooklooster komt, berust op de Mazarijnsche Bibliotheek te Parijs (zie mijn werk De Handschriften van Jan van Ruusbroec's Werken, blz. 413 vlgg.). 6. Item vanden vij graden der minnen. Daarmede wordt ongetwijfeld bedoeld het traktaat van Jan van Ruusbroec waarvan de volledige titel luidt: Dit es van .vij. trappen in den graed der gheesteleker minnen, maar ook soms genoemd werd: Dyt is vanden grade der mynnen myt vij trappen, zooals b.v. in handschrift K 46Ga naar eind1 op de Koninklijke Bibliotheek in den Haag (zie De Handschriften van Jan van Ruusbroec's Werken, blz. 230). Onder de nog bekende afschriften van dit traktaat is er geen dat uit het Rooklooster afkomstig is. | |
[pagina 64]
| |
7. Item ij. aerloeye. die beginnen. Het was een jonghelinc etc. De vroegere uitgevers van de lijst der Dietsche boeken van 't Rooklooster hebben geen van allen met dit nummer raad geweten, doordien ze allen gelezen hebben aerloepe, zooals er trouwens op het eerste gezicht ook schijnt te staan. Aerloeye is natuurlijk niets anders dan oerloye (in overeenstemming met een bekende klankontwikkeling bij woorden die aan Romaansche talen ontleend zijn), d.i. horloye, horloge, horlogie, en met den geheelen titel wordt bedoeld: twee exemplaren van de vertaling van het Horologium van Hendrik Suso: Oerloy der ewigher Wijsheit, beginnende: Het was een jonghelinc Gode bekent enz. Een der twee bedoelde afschriften is bewaard gebleven. Handschrift nr 8224 van de Bibliothèque de l'Arsenal te Parijs, dat een vertaling van Suso's werk bevat, is afkomstig uit 't Rooklooster, zooals blijkt uit deze aanteekening in den band vooraan: Dit boeck hoort toe ten Roodencloostere Inden bosch van zonien by brusselle. Het handschrift werd vóór 11 Maart 1388 geschreven, zooals blijkt uit de volgende belangrijke aanteekening die achteraan in den band te lezen staat: Int jaer ons heeren .m. ccc. lxxxviij. op den ellefsten dach in meerte dat was dondersdach na groet vastelavont / quam Ghijsbrecht spijsken Int cloester van sente pauwels in zonien ende brachte dit boec dat heet dorloy vander eewegher wijsheit Ende gaeft den prioer te behoef der leeker bruedere ende . . . . . . . . . . . . . . . . . .Ga naar voetnoot1 8. Item enen dietschen souter. Hs. Brussel 2905-'09 is afkomstig uit het Rooklooster (verg. Van den Gheyn, Catalogue I, p. 533, no. 836). Bl. 1-107 zijn geschreven in de hand van de lijst; bl. 108-128 bevatten de zeven boetpsalmen en Sint-Jheronimus souter, geschreven in dezelfde hand als een gedeelte van hs. Brussel 1805-'08, dat 23 Aug. 1395 voltooid werd en tot de librije van 't Rooklooster heeft behoord. Vermoedelijk is dus dit gedeelte van hs. Brussel 2905-'09 de in de lijst bedoelde souter. | |
[pagina 65]
| |
9. Item ene exposicie op de ewangelien. ende beghint aldus Hier es te wetene na der hystorien. etc. Onder de werken van dien aard welke mij bekend zijn is er geen, dat het opgegeven incipit heeft en tevens uit het Rooklooster afkomstig is. 10. Item noch drie boeke van hadewighen die beghinnen aldus. God die de clare minne 23. Item een boec beghint God die cla[re minne] Het is niet van belang ontbloot te weten dat er in 't Rooklooster vier exemplaren van Hadewijch's werken bestonden. Onwillekeurig vraagt men zich af, of dat niet onwaarschijnlijk maakt dat Hadewijch en Bloemardinne wel dezelfde vrouw zouden zijn?Ga naar eind2 Afgezien van kleine stukjes en uittreksels, zijn er thans nog drie groote handschriften met die werken, t.w. hss. Brussel 2877-'78 en 2879, en hs. Gent 941. De twee eerste, geschreven in de tweede helft der 14de eeuw (ca. 1380), zijn uit het Rooklooster afkomstig: zij dragen op hun laatste blad deze aanteekening (nr 2879 met een lichte variante): Dit boec es der broedere van sente pauwels in zonien gheheten te rooden dale. Hs. Gent 941 kan niet de derde der in de lijst bedoelde codices zijn. Vooreerst omdat het niet begint met den tekst God die de clare minne enz.: andere visioenen gaan er aan vooraf; ten tweede omdat het voorzien is van een band die te Bethleem bij Leuven thuis hoort. 11. Zie onder 1. 12. Item een boec dat rijc der ghelieve. ende beghint. Justum deduxit dominus etc. 13. Item vanden sacramente ende beghint aldus met roeden letteren ghescreven. dit boec mach wel een spieghel heten etc. Het kost geene moeite met deze titels twee werken van Jan van Ruusbroec te herkennen; onder de nog bewaarde afschriften is er echter geen enkel, dat uit het Rooklooster afkomstig is. 14. Item een boec vander biechten. ende beghint. Annuncia populo meo scelera eorum etc. Niet verder bekend. 15. Item die regule in dietsche. Er kan natuurlijk van geen anderen regel sprake zijn dan van dien van St.-Augustinus. Een afschrift dat uit het Rooklooster komt en uit de tweede helft der 14de eeuw dagteekent, zit in hs. 8217 op de Bibliothèque de l'Arsenal te Parijs (zie De Handschriften van Jan van Ruusbroec's Werken, blz. 266 vlgg.). 16. Item salomons boeke uter bybelen in dietsche. Met deze aanwijzing wordt ongetwijfeld bedoeld een Dietsche vertaling van Cantica Canticorum. Een dergelijke vertaling, afkomstig uit | |
[pagina 66]
| |
het Rooklooster en in de laatste jaren der 14de eeuw geschreven, en ‘gecorrigeerd’ door den kopiïst die de lijst schreef, komt voor in hs. 920 op de Mazarijnsche bibliotheek te Parijs (zie De Handschriften van Jan van Ruusbroec's Werken, blz. 415). 17. Item een puerpueren boec dat ons meester peter vander racken gaf. Ende beghint vulgo nobis... vobis. In de uitgave der lijst in de Annales du Bibliophile Belge et Hollandais wordt gezegd: ‘Sur le manuscrit no. 2849-51 de la bibl. de Bruxelles, manuscrit qui contient les Épîtres, les Actes des Apôtres, l'Apocalypse, &a. en flamand, on trouve collé sur la couverture un fragment de parchemin portant cette inscription: “Anno domini M. CCC. LXXXVIII feria 5ta post oct. Apost. Petri et Pauli Mgr. Petrus Vander Rake curatus... eccē sci Mychaelis Gandavensis hunc librum contulit nobis.... Amen”. C'est probablement celui dont il est question dans la liste’. Er is echter op den band van 't genoemde hs. niets van een dergelijk strookje perkament te bespeuren, en men kan wel zien, dat het er ook niet op geweest is. Blijkbaar is het opgegeven nummer fout: verg. boven onder 2). 18. Item een sermoen boec ende beghint Stepha[nus autem plenus gratia. Dese woert] sprect sente lucas etc. Het kost natuurlijk geene moeite het ontbrekende uit de Handelingen 6, 8 en uit andere afschriften aan te vullen. Het hier bedoelde sermoen komt nl. ook voor in hs. Berlijn ms. germ. qu. 1084 (zie Al. Reifferscheid, Beschreib. d. Handschriftensamml. d. Freiherrn August von Arnswaldt, Norden [1886], s. 24); in hs. Den Haag 73 H 30 (K 49) (zie De Handschriften van Jan van Ruusbroec's Werken, blz. 237), en in hs. Brussel 3067-'73. Dit laatste afschrift, geschreven ca. 1360, is het zesde stuk in een codex die afkomstig is uit het Rooklooster (zie De Handschriften van Jan van Ruusbroec's Werken, blz. 639 vlgg.). Toch is het twijfelachtig, of we hier het handschrift hebben, dat in de lijst bedoeld wordt, aangezien er daar sprake is van een sermoenboec, terwijl in het zesde stuk van hs. Brussel 3067 na het sermoen op den tekst Hand. 6, 8 niets meer volgt: een gedeelte van het laatste blad is wit. Ook heeft de lijst sprect sente lucas, terwijl in hs. Brussel 3067 staat: spreect sente lucas. Daar staat tegenover, dat het lang niet onmogelijk is dat de samensteller der lijst de verschillende incipit's nu niet precies opschreef zooals ze in de handschriften stonden en den term sermoenboec heeft toegepast op een boekje dat maar één sermoen bevatte, en vooral dat het afschrift, voorkomende in hs. Brussel 3067, zoo oud is. | |
[pagina 67]
| |
19. Item .i. boec ende beghint.... [g]eboren te babylonie van dien duvel etc. Dezen tekst weet ik vooralsnog niet te determineeren. 20. Item een boec.... 21. Item een boec... [ende beg]hint Loepet alsoe dat ghi begripen moghet Het opgegeven incipit is de aanhef van het bekende werk van Jan van Ruusbroec: Vanden gheesteliken tabernakele. Een afschrift er van, uit het Rooklooster afkomstig, is hs. Brussel 3091, geschreven ca. 1360, waarschijnlijk het oudste van alle nog bestaande Ruusbroec-handschriften. Er kan geen twijfel zijn, of deze codex wordt in de lijst bedoeld. 22. [Item een boec ende] beghint Nolite omni spiritui credere. ende es... Geen enkel handschrift uit het Rooklooster is mij bekend, waarin een tekst voorkomt met dit incipit. 23. Item een boec beghint God die cla[re minne] Zie boven onder nr 10. 24. [Item een boec ende] beghint... oe inder selver tijt was hi van binnen. ende... echte heylicheit. ende een ewech leven. dat god... Dit weet ik vooralsnog niet terecht te brengen. 25. Item .i. boec ende beghint. dit es tkersten ghe[love] Hiermede kan niet anders bedoeld zijn dan het kleine traktaat van Jan van Ruusbroec Vanden kersten ghelove, te meer daar een afschrift voorkomt, geschreven met dezelfde hand als deze lijst, in hs. Weenen 13708, een afschrift dat geëindigd werd op den 15den April 1394 (zie De Handschriften van Jan van Ruusbroec's Werken, blz. 278). Het is opmerkelijk, dat de kleinere teksten die hierboven ter sprake kwamen, vanouds samengebonden zijn met andere, die niet in de lijst vermeld staan, en toch weinig minder oud, en sommige zelfs ouder zijn. Toen de lijst opgemaakt werd, waren deze andere teksten dus nog niet geschreven of nog niet in 't Rooklooster; maar al heel gauw nadat de inventaris van den kleinen boekenschat opgemaakt was, werd deze belangrijk vermeerderd. Behalve de teksten vermeld onder no. 2 en 25, bestaan nog de volgende handschriften die in dezelfde hand geschreven zijn als de lijst: 1o. hs. Brussel 1805-1808: Gregorius Dialogus, voltooid den 23 Aug. 1395, aangezien men bl. 42b leest: Hier es de derde boec van dyalogus ute in dit boec gescreven int jaer ons heren .M. CCC. XCV. op sinte bertelmeus avonde te vespertide (zie b.v. Van den Gheyn, Catalogue, t. II, p. 264, no. 1303). Een gedeelte van dezen codex is in een andere hand geschreven. 2o. hs. Brussel 2905-'09, bl. 1-107, bevattende een belangwekkend ascetisch traktaat Hore dochter (zie K. van Swygenhoven, Bulletin et | |
[pagina 68]
| |
Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique 4, 228 vlgg., en voor den verderen inhoud hierboven onder no. 8 en Van den Gheyn, Catalogue, t. I, blz. 533, no. 836). 3o. hs. Brussel 3093-'95, bevattende o.a. De gaert der minnen van Ancelmus, verdietscht door zekeren Vranke CallaertGa naar eind3; verschillende traktaatjes van S. Augustinus, S. Bonaventura en S. Bernaert, en ten slotte de gedichten van Hadewijch, die alléén in hs. Brussel 2877-'78 voorkomen (deze laatste niet vermeld bij Van den Gheyn, Catalogue t. II, p. 377, no. 1480). 4o. hs. Gent 1374, bevattende uitvoerige uittreksels uit den Spiegel Historiael en kleinere uit den Lekenspiegel en uit Die Rose, den Rinclus, de drie Martijns, Der Kerken Claghe enz. 5o. hs. Weenen 13708 bevat niet alleen dat Ghelove van Ruusbroec, maar ook de drie Martijns en allerlei andere stukken, in dezelfde hand geschreven als de lijst. Al de andere teksten, in codices voorkomende samen met die onder no. 8, 15, 16, 18 en 25 genoemd, zullen slechts weinig later dan deze in 't Rooklooster geschreven of gekomen zijn, dan in de eerste jaren der 15de eeuw gebonden en wellicht opnieuw geïnventariseerd, want in de meeste vindt men aanteekeningen in een zelfde hand, vermeldende dat zij tot de boeken van de Roode kluis behoorden. Omstreeks 1400 bezat deze librije dus ± 30 codices met ‘Dietsche boeken’, een getal dat in de eerste helft der 15de eeuw nog met ruim twintig werd vermeerderd (om alleen maar te spreken van wat ons thans bekend is). Als men daar nog bijvoegt de veel talrijker codices met ‘Latijnsche boeken’, die de abdij bezat, en daarbij bedenkt dat b.v. de bibliotheek der Bourgondische hertogen in 1404 nog maar 59 boekdeelen rijk was, niettegenstaande niets verwaarloosd werd om ze uit te breiden, dan eerst kan men er zich een denkbeeld van vormen, wat een dergelijke bibliotheek op dat tijdstip voor de beschaving beteekende. | |
[pagina 69]
| |
[Toelichting]In de jaren 1367-1368 kwam aan de rand van het Soniënbos bij Brussel - in de tegenwoordige gemeente en voorstad Oudergem - de priorij Rooklooster (Rode klooster; Rouge Cloître) van reguliere Augustijner kanunniken tot stand. Dit was dus ongeveer een kwart eeuw nadat Ruusbroec zich te Groenendaal had gevestigd; in beide gemeenschappen bloeide de mystiek. In later tijd was de hagiograaf Jan Gielemans (1427-1487) subprior van Rooklooster; de schilder Hugo van der Goes († 1482) verbleef er als lekebroeder. In 1784 door Joseph II opgeheven, werden naderhand (1796) de gebouwen door het Franse bestuur verkocht. In 1834 veroorzaakte een brand grote schade en vernielde daarbij de prachtige kerk. Slechts enkele ruïnes zijn overgebleven. De boekerij van Rooklooster heeft steeds grote vermaardheid genoten; behalve de hier door De Vreese besproken lijst voor de lekebroeders bestaat er ook een catalogus van de Latijnse codices voor de priesters. Deze catalogus gaat vooraf aan een ook in Rooklooster en in dezelfde tijd (1530-1540) samengestelde centrale catalogus van handschriften in Noord- en Zuidnederlandse kloosters; een en ander tezamen vormend het Registrum scriptorum illustrium, onder signatuur Series nova 12694 (olim 9373 uit het bezit der voormalige keizerlijke Fideikommiss-Bibliothek) berustend in de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek te Wenen. Over deze codex wordt uitvoerig in de volgende studie (V) gehandeld; daar vindt men ook de moderne literatuur vermeld. In de laatste decennia hebben verschillenden zich met De Vreese's lijst van De Dietsche boeken in 't Rooklooster omstreeks het jaar 1400 beziggehouden. Daarbij gaat voorop G.I. Lieftinck, lector in de middeleeuwse handschriftenkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden, die - zich voornamelijk baserend op paleografisch materiaal - veel aandacht aan deze publikatie van De Vreese heeft besteed. Zijn onderzoek is onvoltooid gebleven, maar het materiaal berust ter B.N.M. Vervolgens heeft de Gentse hoogleraar A. van Elslander in het ‘Album Edgard Blancquaert’ (Tongeren, 1958) uitvoerig verslag uitgebracht over Een Ruusbroechandschrift uit het Ro-klooster, te weten: de onder signatuur 89 (olim 11) op het Plantin-Moretus Museum te Antwerpen berustende verzamelcodex, waarvan het traktaat ‘Vanden kersten ghelove’ door Van Elslander - in codicologisch verband - gesteld wordt in de plaats van codex 13708 der Oostenrijkse Nationale Bibliotheek te Wenen, door De Vreese aangewezen. De schrijver dezer regels heeft eveneens een omstandig onderzoek ingesteld naar De Vreese's lijst; hij is er daarbij in geslaagd nog een drietal op de lijst voorkomende codices te determineren. Een publikatie daarover is in voorbereiding.
Vgl. voor de priorij: Alphonse Wauters, Histoire des environs de Bruxelles. Bruxelles, 1855; III, 352 vlgg. Edouard Michel, Abbayes et monastères de Belgique. Bruxelles, 1923; 96. |
|