Vaderlandsche liederen, voor het genootschap van wapenhandel te Leyden (4 delen)(1784-1785)–Pieter Vreede– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina I1v] [p. I1v] Aen de zorgelooze Nederlanders. Bij den aantocht der keizerlijke troupen. Wijs: Mon will' steeds Flora's gunsten roemen. Laat U, ô dierb're Landgenooten, Naar 't heilloos Aterlingen wit, Den dolk niet in het harte stooten, Daar gij dus stil en zorg'loos zit. De Heerschzugt, met heur snoode Vrinden Zal, zoo gij in 't Geweer net streeft, U mogelijk te rasch verslinden; Toont dan, dat gij voor Vrijheid leeft. [pagina I2r] [p. I2r] Wilt om uw lenden 't harnas hechten, Uw staat is noch zoo hachlijk niet; Al moet het zwaerd het pleit beslegten, Vreest daarom Josephs benden niet! Al schreeuwt men van haar moorden, rooven, Laat dit uw' dapp'ren heldenmoed Toch nimmer smooren, of verdooven, Maar vuur verwekken in uw bloed. * * * Laat altijd in uw' boezem branden Een onuitbluschbaar heldenvuur; Vreest nimmer dolle Dwingelanden, Maar denkt, hoe Leyden van haar' muur Den trotschen Kastiljaan mogt weeren; Hoe Alkmaars moed hem weêrstand bood Toen hij het meende te overheeren; Hoe Parker voor Held Zoutman vlood. [pagina I2v] [p. I2v] Gedenkt dit toch, ô Batavieren! Men stukke U niet door ijd'len schijn, Tiekt toch ten strijd, waar eerlaurieren, Met 's Hemels hulp, te plukken zijn. Gij weet, hoe men 't verraad wel broedde, Toont dus uw sierheid, als wel eer. Ai, waakt en bidt, weest op uw hoede, En velt uw Vrijheids - moord'ren neêr! F. van AKEN. Vorige Volgende