| |
Ieder zijn eigen paus
Colin Wilson: The Occult, Hodder & Stoughton,
Londen, 601 pagina's. |
Zolar: The Encyclopedia of Ancient and Forbidden
Knowledge, Souvenir Press, Londen, 472 pagina's. |
Simon Vinkenoog: Het hek van de dam, De Bezige Bij, 240
pagina's. |
Wat deze drie boeken verbindt, is: de vooropstelling van | |
| |
de
onbewijsbare stelling, dat er in de mens latente krachten aanwezig zijn die hij
mits het nodige geloof, wilskracht en/of uitschakeling van eigen wil, kan
bundelen tot een soort energie die hem toegang verschaft tot het
buitenrationele, het okkulte, het magische, het psychedelische. Deze en andere
terreinen worden beschreven als zovele kamers met elk een eigen deur waarop een
andere sleutel past: de alchemie, de meest gekompliceerde kombinatie van
teoretische studie (symboliek) en praktijk (laboratorium) verschilt dan niet
zoveel van het nastreven van bewustzijnsverruimende toestanden via lsd of peyotl (naast het boek van Vinkenoog moet hier nog vermeld
worden De lessen van Don Juan van Carlos Castaneda, in
Nederlandse vertaling bij dezelfde uitgever verschenen).
Alchemie, magie, astrologie, kaartleggen, kristalkijken, kabbalah, ziedaar zowat
de onderwerpen die Zolar behandelt in zijn boek, dat zich abusievelijk siert met
de titel Encyclopedie. Het is geen naslagwerk, het is het
zoveelste ratjetoe van algemeenheden over sterren, wijze mannen, grote wonderen
zonder getuigen, enzovoorts. Zolar is gespecialiseerd in de idiote algemeenheden
waarmee horoskopen worden opgesteld door de zovele bezoedelaars van de
welbekende kwartpagina's in onze dagelijkse pers. Uiteraard brengt Zolar zijn
boodschap onder het motto van de opheldering ‘voor wie lezen
kan’ van het grote geheim. In termen als deze (ik citeer zijn opus
willekeurig, eens kijken, pagina 22): ‘Kennen. Durven. Willen!
Zwijgen!... De mens wordt slechts koning van de dieren door deze te onderwerpen
of te temmen, zoniet wordt hij hun prooi. De wereld is een slagveld.’
Geweldig, nietwaar. En nu pagina 208: ‘Het Astrale Lichaam is de
precieze tegenhanger van de fysieke verschijning van een persoon. Het bestaat
uit fijne etherische | |
| |
stof en zit gewoonlijk besloten binnen het
fysieke lichaam. Het is in normale omstandigheden ontzettend moeilijk om het
Astrale Lichaam van het fysieke los te maken. Maar tijdens het dromen, in
periodes van ongewone geestelijke spanning, en in omstandigheden van
(onvertaalbaar) “occult development”, kan het Astrale
Lichaam loskomen en op verre reizen worden gestuurd. Zo kan het zich dan
verplaatsen tegen een snelheid, hoger zelfs dan die van het licht. Het Astrale
Lichaam leeft verder na de dood van het fysieke, maar het gaat mettertijd
eveneens in het niets op.’
Dat is natuurlijk allemaal heel boeiend. Zolar verschaft ons, vanzelfsprekend,
ook heel wat uitleg over de zes belangrijkste permutaties van de kabbalistische
term ‘mchn’ (‘binnen deze
permutaties zit een leer van het allerhoogste belang verborgen’),
over de kosmische wetten van kontrole door Wil, over het Derde Huis van de
Balans, onder kontrole van de Boogschutter en beheerd door Jupiter...
Men kan opwerpen dat het tijdverlies is om zulk boek zelfs maar te lezen. Toch is
het nuttig om van tijd tot tijd dit soort geschrijf ter hand te nemen en dan
even een katolieke katechismus open te slaan, een protestantse radiopreek te
beluisteren, hoewel er een heel kleine gradatie bestaat: een strikt magische,
okkulte ‘kerk’ bestaat niet.
De termen van het ene spel kunnen gemakkelijk in die van het andere kamp worden
omgezet: er is kwasi geen verschil tussen de notie van Astrale Lichaam en dat
van de Engelbewaarder in het katolicisme, geen verschil tussen de kurieuze
‘konkrete poëzie’ van het kabbalisme en grapjes
als dat het geheim van God bevat zit in zijn verschijning als Vader, Zoon en
Geest. In een land als Vlaanderen is dat niet zo evident, wij zitten stuk voor
stuk nog voor een goed deel binnen de taalspelen of zelfs denkstrukturen van het
katolieke geloof, en het lijkt nog altijd een beetje onbe- | |
| |
leefd om
zovele landgenoten te wijzen op het feit dat zij hun bestaan op aarde inrichten
naar de spelregels van een vereniging die haar autoriteit ontleent aan
teorieën van een uit een maagd geboren kind, gelijkheid tussen brood
en een goddelijk wezen of wijn en zijn bloed, reële mogelijkheid van
niet-verrotting van een lichaam (ter hemel opneming), wederopstanding van
lichamen zelfs wanneer die door andere lichamen werden geassimileerd, en, ergst
van al nog in een tijd van zogenaamde sociale kritiek, uitbuiting van de
naïeve volgelingen door mirakels en bedevaartcentra. Het is zeker
niet minder absurd dan de schijnsystemen van de sterrekijkers, de handenlezers,
de kristalstaarders en de transmuteurs van onschuldige medeklinkers uit een
verzonnen taal. Alleen is de gelovige katoliek, protestant of boeddhist
misschien een beetje eerlijker in zijn intenties: van het begin af geeft hij
zich gewonnen, onderwerpt hij zich als een slaaf aan een systeem dat hem tijdens
dit enige leven een behoorlijk aantal ongemakken oplegt, kortom, geeft hij zich
gewonnen. Wie zich uitgeeft voor gelovig, in welke zin ook, verschilt niet veel
van de zelfmoordenaar of van de hypochondrische nihilist.
Het systeem van de katolieke kerk is misschien het best funktionerende
paternalistische geloofssysteem, omdat het een overgroot aantal vaderfiguren
bevat: buiten een paternalistische maatschappij zou zoiets als de kerk van Rome
ondenkbaar zijn. Van de paus naar de gewone priesters over de hele gamma van
heiligen is er een rijke keuze aan vaderfiguren. De vrouwen hebben zich te
onderwerpen of ten hoogste te identifiëren met prototypes van
dienstbetoon, sexloosheid en berusting. Alle magische systemen en okkulte
ondernemingen sinds het kristendom zijn kopieën van de kerkelijke
hiërarchie, en ze zijn alle bedacht door mannen. Dat is een zeer
belangrijk punt: weinig vrouwen | |
| |
dromen ervan om zelf God te
worden, paus, heilige, wonderdoener... zelfs voor de gelovigen zijn dit geen
‘vrouwelijke carrières’. Vrouwen funktioneren
binnen deze systemen hoogstens als onderworpen wezens: een medium dat murmelt
wat ‘in haar gesproken wordt’, opschrijft wat
‘gedikteerd is’, enz.
Alle magiërs - en hun beschrijvers - zijn halve gerevolteerden die de
kerk waarbinnen ze opgroeiden wel afzweren, maar die zich niet verlost weten van
hun afhankelijkheid van dat vage dat de mens in zijn angst voor de dood God
noemt of het Hogere.
Fanatieke aanhangers van het geloof dat het beter is eerste te zijn in een
onbevolkt dorp dan tweede in Rome, worden zij paus of heilige van hun eigen
systeem: want hoewel alle magiërs, van de middeleeuwen tot heden,
verwijzen naar dezelfde tradities en systemen, naar dezelfde voorouders (Hermes,
de Kabbalah, de Egyptische godsdiensten, enz.), stichten zij allen hun eigen
kerk, met zelden meer dan twintig gelovigen. In deze kategorie van
would-be-pausen moet men ook mensen als Gurdieff en Ouspensky onderbrengen.
Simon Vinkenoog brengt in zijn boek een parafrase van deze diverse systemen,
alleen opgeluisterd met citaten uit meer hippe literatuur. Jazz, beatmuziek,
drugs, computers, vrije sex, een zeldzame mengelmoes van intelligentie,
eruditie, reële ervaring van wat hij aanhaalt, onstuitbare zucht naar
verdere kennis en oprecht nonkonformisme, dat alles maakt voor velen het latere,
naar de magie en mystiek georiënteerde, literatuur van Vinkenoog meer
aantrekkelijk - en dat is begrijpelijk, want tegenover al de systemen van
verbodsbepalingen stelt Simon een leer van ongeremde vreugde, sexuele blijdschap
naast geestelijke openheid voor het onbewijsbare. Alleen is dit nu precies het
zwakke punt | |
| |
van Vinkenoogs geschrijf: de jongen heeft
geen boodschap. Simon beschikt over een grote oratorische virtuositeit;
van zijn eerste geschriften tot nu hanteert hij een vrij beperkt vocabularium
maar daarbinnen een typisch spel met spreeken schrijfritmen. Van het bezwerende
gehijg omtrent de angst van zijn debuut naar de incantatie van de vreugde van
vandaag is het wel een radikale ommekeer, maar nergens is een argumentatie
aanwezig: Simon is een taalspel binnen zichzelf, waarin zich tijdsfenomenen
zoals wanhoop of psychedelische vreugde als het ware buiten hemzelf
manifesteren. Niet voor niets staat in zijn hele oeuvre (van het nihilistische
naar het huidige optimistische) de vraag naar het eigen ego centraal: wie is
Simon Vinkenoog, wie is hier aan het woord, wat spreekt, wat ziet, wat hoort,
wat valt te zeggen, wie ben ik, ik is wie, en wie zou Simon anders zijn dan zijn
eigen vaderfiguur, wiens rol akteert hij dan die van Simon Vinkenoog?
‘Nieuwe woorden voor oude, de zijne, de mijne, de uwe, de
onze’ (pagina 64). Dit citaat is zeer kenmerkend: het is de waarheid
(Simons woorden in dit boek herhalen de vroegere heilsboodschappen), maar in
zijn waarheid is het ook leugen, want de vorm van de zin is een
Vinkenoogstijlgreepje. En überhaupt is het een zin die niets
meedeelt: het is een opsomming met een schijnvorm van bevestiging. Hij zegt
niks, maar hij kan leuk praten. Nou, liever Simon en zijn praat-solo's dan Colin
Wilson - hoewel beide figuren duidelijke verwantschappen vertonen. Wilson is in
dezelfde mate als Simon intelligent, belezen (met enorme lacunes, bijvoorbeeld
op het gebied van het Frans), goed gedokumenteerd. Terwijl Simon in zijn enorme
liefde en glimlachende goedheid alle kerken van welke denominatie ook onder zijn
psychedelische mantel stopt, vertoont Wilson duidelijk het anti-klerikale
symptoom. Hij identificeert zich liever met de | |
| |
half-gerevolteerden, de tweedehandspausen en de heiligen van eigen makelij en
volgt duidelijk het patroon van de Abbé Constant, Gurdieff,
Ouspensky, Crowley. Hij valt het kristendom aan (hij noemt het
‘veeleer een epidemie dan een godsdienst’), maar samen met
Butler gelooft hij dat het de Abbé Constant gelukt is om de geest op
te roepen van Apollonius van Tyana. Deze laatste, een toenmalige
science-fiction-figuur gegroeid uit het brein van ene Philostratus, heeft zelfs
niet bestaan. Zijn naam is een verbastering van de conjunctie Apollo en Diana;
hem worden diverse mirakels toegeschreven, en het kristendom heeft hem een tijd
lang als een antikrist beschouwd.
Net zoals Crowley God haatte omdat hijzelf aanbeden wenste te worden (maar in
zijn luciede momenten ironisch stond tegenover zichzelf omdat hij niet in de God
binnen hemzelf geloven kon) valt Colin Wilson de bestaande kerken aan ten einde
zijn zogenaamde eigen leer te kunnen verkondigen. Dat is dan de leer van
Faculteit x (hij heeft er nog een apart stukje over
geschreven voor Penthouse, vol. 6, no. 12, waar in
België acht pagina's uitgescheurd werden door de verdeler). Iedere
mens bezit Faculteit x, maar de meesten weten het niet of
geven zich niet de moeite haar te ontwikkelen. Faculteit x is
de verzamel-benaming voor het okkulte, latente, magische. In zijn dik boek geeft
Wilson een voortreffelijk geïnformeerd overzicht van de levens van de
heiligen van de pseudo-kerken (‘A History of Magic’) om
ten slotte, op het voorbeeld van Gurdieff en Ouspensky, zijn teorie omtrent
Faculteit x uiteen te zetten. Van Ouspensky heeft Wilson
vooral het pseudo-wetenschappelijke overgenomen. Wie Ouspensky's Tertium Organum of Een nieuw model van het heelal
niet gelezen heeft, is als iemand die niets van Jules Verne gelezen heeft - met
dit verschil dat Verne het doorgaans over | |
| |
wetenschappelijke
gegevens had, die hij inderdaad onder de knie had gekregen door reële
interesse. Ouspensky en Wilson hanteren stukjes van een wetenschappelijk jargon
- Ouspensky's gepruts met een vierde dimensie (en waarom stoppen bij vier,
nietwaar?) illustreert weinig meer dan zijn gebrek aan kennis van de meetkunde.
Wilson gaat uit van een vergelijking tussen dna-struktuur en
een voor computer geprogrammeerde kaart. Die vergelijking gaat inderdaad op.
Wilson deduceert hieruit dat, vermits de computerkaart door de mens werd
geprogrammeerd, de dna-struktuur door een
‘super-iets’ geprogrammeerd werd: kosmische stralingen of
zo, waarmee de mens in kontakt kan treden dankzij Faculteit x. Dit is hetzelfde als zeggen: kijk, die bergtop lijkt op de toren van de
St.-Romboutskerk van Mechelen. De kerk werd door mensen gebouwd, dus die berg
werd gebouwd door... nou kies maar uit, de geest van Zolar, het Astrale Lichaam
van Simon Vinkenoog, of het kleinkind van Raspoetin.
De katolieke kerk is - met tegenzin - afgestapt van de bijbelinterpretatie om via
teologen als de Chardin, Schille-beeckx, enz. parallellen te hanteren tussen een
zogenaamde progressieve teologie en de zogenaamde stand van de wetenschappen.
Beide terreinen zijn uiteraard onverenigbaar, maar het tijdperk dat de
wetenschap nog last zou hebben van de godsdienst is wat het kristendom betreft
ongeveer voorbij, al zijn er nog wel taboes die rusten op het experimenteren met
het oog op artificieel leven. (En uiteraard nemen de nieuwe kerken de
censurerende taak over: zo Rusland met de biologie, bijvoorbeeld.) Teilhard de
Chardin heeft eigenlijk alleen maar het spoor gevolgd van Ouspensky - en
Vinkenoog en Wilson doen vandaag hetzelfde: de nieuwe golem groeit niet uit het
zaad van de gehangene, bij volle maan, op de duistere hei, maar hij | |
| |
komt uit de astrale computer tevoorschijn.
Er is meer, Horatio... is een mooie zin. Minder bekend, maar niet minder
relevant, is de opmerking van de dadaïsten: il y a beaucoup moins de
choses sur terre que ne nous le fait croire notre philosophie.
|
|