Rita Renoir, enz.
(1973)–Freddy de Vree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
tische publikaties, heeft het veertiendaagse blad La Quinzaine Littéraire aan Claude Mettra (die voor Rencontre de prachtige Michelet-editie verzorgde) gevraagd om een verhelderend dossier over de ‘geheime wetenschappen’ samen te stellen. Het is een kort dossier, waarin weinig terzake doende ophelderingen staan. Dit is wat kon worden verwacht vanwege de protagonisten: zij houden inderdaad allen staande dat de taal van het okkulte, het alchemistische, enz. niet vertaald kon worden in de taal van het logische, het kontroleerbare, het empirische - maar trachten toch door analogieën met het empirisch verifieerbare of met voorbeelden uit de geschiedenis de lezer te overtuigen van de gegrondheid van hun in onlogische taal gestelde ‘initiaties’. Van Fulcanelli's leerling, Eugène Canseliet, weet ik nooit of die parallellen, die exkursies in de ‘realiteit’ bewijzen zijn van totale waanzin, ongenadige spot van een supercharlatan of blijken van een waar geloof. In het geciteerde nummer van de Quinzaine schrijft Canseliet over zijn boek Alchimie (L'alchimie expliquée sur ses textes classiques. 312 pagina's, waarvan 28 illustraties, Pauvert) dat het mooi uitgegeven is, ‘avec cinquante hors-texte, dont quatre sont en couleurs’. Kan het naïever of kan het meer geakteerd-als-naïef? Of heeft de man werkelijk sinds vijftig jaar zijn kamer haast niet meer verlaten tenzij om naar de Bibliothèque Nationale te lopen op zoek naar manuskripten, zeldzame uitgaven, labyrintische kommentaren, details over destijdse wereldreizigers zoals de ‘Kosmopoliet’ (Alexander Sethon)... De Kosmopoliet meldde in de zeventiende eeuw dat de student in de alchemie - de scrutator Naturae - moet zijn als de natuur zelve: ‘veraces, simplices, patientes, constantes &c, &, quod maximum, pii, Deum timentes, proxino | |
[pagina 111]
| |
non nocendes.’ Oprecht, eenvoudig, geduldig, volhardend enz. en, bovenal, vroom en Godvrezend, en onschadelijk voor hun naasten. Is Canseliet wel zo ‘non nocens proximo’ waar hij Bachelard, Freud, Jung aanvalt zonder hun argumenten te weerleggen behalve in vage vijandige en pretentieuze beweringen als dat de kommentatoren wat minder egoïsme aan de dag zouden moeten leggen, en verder krijgen ze epitheta mede als ‘le folâtre auteur’, ‘mené par le parti pris et la suffisance’ enz. Nou, het zijn termen die eerder van toepassing zijn op het archaïstische proza van Canseliet zelf, op zijn zelfgenoegzaamheid en zijn tegenstrijdigheden: pagina 86 beveelt hij de ‘scrutatores’ aan om teksten met de hand over te schrijven: de fotokopie is uit den boze maar op pagina 263 klaagt hij over het feit dat er in de jaren dertig nog geen ‘photographie polychrome’ bestond zodat hij alles met de hand moest nakleuren... Op pagina 287 vertelt Canseliet ons dat Fulcanelli bevriend was met Pierre Curie, die zocht naar de Steen van de Filosofen, en vernemen we dat Marie Sklodowska, mevrouw Curie dus, hem in deze weg slecht gevolgd heeft - ja, de uitvinding van de radium moeten we haar nog kwalijk nemen ook! Als dat geen ‘schade toebrengen aan de evennaaste’ is... Behalve het irritante, het gelogene, het nodeloos onmodieuze, het desolaat onbegrijpelijke en het onuitstaanbare poseren van meneer Canseliet die alles beter weet, die de moralist, de biechtvader en het Licht des Eeuws uithangt... behalve dat, en ondanks dat, bevat Canseliet's recente boek een paar van die vreemd-lyrische bladzijden die buiten de kwaliteiten liggen van het essay, het proza en zelfs de poëzie, als kreeg een heel persoonlijk soort waanzin een ontroerde en ontroerende stem: ik denk bijvoorbeeld aan pagina 225, waar Canseliet in zijn kronkelend taaltje meldt | |
[pagina 112]
| |
hoe de Rue des Ecrivains destijds een andere naam had, de straat van de Melk-Steen, en van die straat brengt hij ons naar de symbolische bedevaart van Nicolas Flamel naar Compostella (Compos Stellae), via de ‘afschaduwing op aarde van de Melkweg’. Zulke bladzijden zijn zeldzamer in dit nieuwe werk dan in het vroegere Alchimie; in beide werken boeien de afbeeldingen, waar de grillen van verbeelding wedijveren met het stereotiepe van de symbolen. Zo pagina 285 een voorstelling van de alchemie en van de chemie (spagyrie): de alchemie is een lichtstraal die uitgaande van de duif (H. Geest) door het hart van Maria weerkaatst wordt in het kind Jezus - de chemie, de manipulatie van de materie, wordt voorgesteld door een zonnestraal die door twee brandglazen trekt (‘twee lagen kwik’) alvorens hout, in de vorm van een kruis neergelegd, in brand te steken. De boeken van Canseliet zijn van weinig nut voor wie niet al eerder het omstreden werk las van Canseliet's meester Fulcanelli, waarvan beide delen bij dezelfde uitgever verschenen. |
|