grafische vorm worden gegoten. Mijns inziens zit er
veel meer ‘poëzie’ in het directe van de
brieven dan in de verzen zelf. Apollinaire had in het begin weinig succes bij
Lou. Daarom engageerde hij zich als vrijwilliger in het leger, en zodra Lou dit
vernam, snelde ze naar hem toe en dook ze in zijn armen. Maar tussen de schaarse
ontmoetingen met Lou liggen lange periodes van kazerneleven en gevechten aan het
front, en die periodes liggen er als brakke verwoeste grond, waardoor
Apollinaire doolt als een verloren kind, die in vertwijfeling de liefde bedrijft
niet met de vrouw Lou, maar met de taal. En hierdoor krijgen de brieven iets
ontzettend treurigs: ‘Voilà mon amour adoré, je
te prends toute dans un grand spasme. Je t'embrasse, je baise tes chers petits
seins roses et insolents qui semblent des brebis broutant des lys et des
violettes et j'embrasse éperdument les douces et infiniment
précieuses toisons d'or pâle qui sont celles qu'Argonaute
sans vaisseau et devenu équestre je veux conquérir
à jamais pour notre bonheur sans fin, ma
chérie.’
De verhouding liep dood. Lou hield het niet bij Apollinaire en de dichter, ver
weg, onmachtig, liet haar vrij. De laatste brief (1916) bestaat niet meer uit
lange, barokke zinnen, maar uit korte, losse zinnen waartussen men de stilte en
het verdriet raadt: ‘Je suis content que tu sois contente. Embrasse
Toutou [haar nieuwe minnaar] de ma part. Il fait assez beau temps. Ecris-moi de
tes nouvelles. [Etc.].’ Dit, nadat Apollinaire in zijn eerste brieven
van Lou een totale en onvoorwaardelijke onderwerping eiste. Hij voelde zich de
meester en Lou moest zijn slavin zijn. Op dat punt komen er trouwens ook nogal
penibele details uit de bus over de sexuele fantasieën van
Apollinaire, deze zachte dikke dromerige man, die men zich moeilijk met de zweep
in de hand voorstelt. Maar ja, zo was het nu een-