De grenzen van Nederland
(1946)–A.C.J. de Vrankrijker– Auteursrecht onbekendOverzicht van wording en politieke tendenzen
[pagina 165]
| |
werd en nog alleen door het kapitaalbezit harer inwoners iets beteekende in de wereld, raakte zij in de knel tusschen diezelfde mogendheden. Zij liet zich eerst door Engeland beoorlogen, dan door Pruisen ringelooren, ten slotte door Frankrijk tot een vazalstaat maken. Zij had dit aan haar eigen tekortkomingen, aan staatkundige misgrepen, te wijten, zoowel in haar buitenlandsche politiek als in de binnenlandsche. Nederland steunde niet meer op een eigen nationale kracht, maar liet afbrekende krachten in eigen boezem wroeten; het leefde bij de gratie van anderen en onder hun protectie. In de jaren tachtig der 18de eeuw zocht de heerschende partij deze bescherming bij Frankrijk, het land dat zoo lang onze veiligheid in het Zuiden had belaagd en nog altijd de meest verdachte buur moest heeten. Na het uitbreken der Fransche revolutie haalden de ‘patriotten’ zelf dezen gevaarlijken buurman binnen. Om terstond tot hun schrik te bemerken dat de vriendelijke patroon een wolf was, die met groote happen ging schrokken. De laatste jaren der Republiek zijn een tijd van verwarring geweest door inwendigen strijd en spelen met vuur in de buitenlandsche staatkunde. De oorlog met Engeland dreef de politici tot een verbond met Frankrijk, wat feitelijk een buigen in dienstbaarheid was. Het is teekenend, dat dit verbond gesloten werd twee dagen na het verdrag van Fontainebleau, waarin Joseph II strategisch belangrijke punten van de Republiek kreeg. Ook de alliantie met Frankrijk is te Fontainebleau geteekend. Keizer en koning waren het eens; eerst het een, dan pas het andere! Engeland en Pruisen wenschten geen van de Franschen afhankelijke Republiek. Pruisen greep militair in, met moreelen steun der Engelschen. Beide namen de voogdij op zich en sloten een overeenkomst om onzen regeeringsvorm te garandeeren. De leiders der verslagen patriotten weken uit naar Frankrijk. Daar wachtten zij op een gelegenheid om hun vaderland opnieuw onder Fransch patronaat te stellen. Nederland | |
[pagina 166]
| |
was volkomen afhankelijk van de machten om zich heen. Aan zijn ligging had het te danken, dat het niet werd op gedeeld zooals Polen; aan de machtsverhoudingen, dat het nog niet door één der drie buren was opgeslokt. Joseph II is er niet in geslaagd den Oostenrijkschen Nederlanden de vrije vaart op de Schelde te bezorgen en Zeeuwsch-Vlaanderen in zijn bezit te krijgen. Wel heeft hij door zijn onverstandige hervormingspolitiek een Belgisch nationalisme wakker geschud. De Belgen wilden niet langer een uit Weenen bestuurd aanhangsel der Oostenrijksche monarchie zijn. Zij wenschten eindelijk zichzelf te worden, met eigen regeering en eigen rechten, vrij en onafhankelijk. De opstand van 1789 verdreef de keizerlijke troepen; te Brussel riepen de Staten-Generaal van België in 1790 de eigen Republiek uit. Men dacht er aan om den tweeden zoon van stadhouder Willem V, prins Frederik, te vragen om het bestuur op zich te nemen en een nauw verbond met het Noorden te sluiten. Dit was van het grootste belang, want zoodra de democratische partij in België aansluiting zocht bij het revolutionnaire Frankrijk, lag onze Zuidgrens open en bestond de mogelijkheid, dat de verjaagde patriotten met Franschen steun ook hier een omwenteling bewerkten en ons volkomen afhankelijk zouden maken. De Republiek der Zeven Vereenigde Provinciën heeft niets gedaan om een gunstig verloop der gebeurtenissen in het Zuiden te bevorderen. Dit heeft haar later de kans ontnomen om met eenige mogelijkheid van succes tegen het agressieve Frankrijk der revolutie op te treden. Op het gunstige moment daarvoor was echter moeilijk te voorzien wat er nog uit Parijs zou dreigen. Trouwens, met de Belgische zelfstandigheid was het spoedig uit. Joseph II stierf in 1790; zijn opvolger Leopold II was een verstandig man, die een amnestie afkondigde en herstel der oude voorrechten beloofde. Met behulp van een leger was hij toen weer snel heer en meester in het land. | |
[pagina 167]
| |
De Fransche Republiek wantrouwde alle koningen en vreesde het ingrijpen ten gunste van de Bourbons; zij wilde tevens aan alle volken de ‘vrijheid’ brengen. Vandaar de oorlog tegen den ‘koning van Bohemen en Hongafije’, d.w.z den Keizer, tegen de koningen van Pruisen en Engeland en tegen onzen stadhouder. De Oostenrijksche Nederlanden werden snel veroverd; de Schelde werd opengesteld. De Franschen belegerden Maastricht en overmeesterden Noord-Brabant. Dit keer moest de aanvaller nog terug, omdat de Oostenrijkers den slag bij Neerwinden wonnen in 1793. Een jaar later kwam de tweede stoot, de hevigste. De Oostenrijkers bezweken er onder, de Pruisen daagden niet op, de Nederlanders en de Engelschen trokken terug. Zeeuwsch-Vlaanderen ging verloren. In de steden van het Noorden wroetten de Franschgezinde patriotten. In Januari 1795 trok Pichegru de groote rivieren over. De stadhouderlijke familie vertrok naar Engeland. Een zeker deel der Nederlanders had den Franschen overweldiger zelf binnengehaald. Dit deel regeerde nu en toch was het de vraag, of het als belooning over een onafhankelijk Bataafsch volk mocht regeeren. Parijs had dit uit te maken en de wenschen kon men raden; de nieuwe heerschers aldaar zagen evengoed als Lodewijk XIV, wat het land om de riviermonden beteekende voor de mogendheid, die daar heerschte, en vooral voor een land, dat in oorlog was met Engeland. De Fransche regeering had er geen bezwaar tegen om de Bataafsche Republiek te erkennen, mits zij zich naar haar politiek richtte, dus dienstbaar wilde zijn, en een deel van haar gebied afstond. De territoriale eischen waren niet gering. Het Comité du Salut Public verlangde Zeeuwsch-Vlaanderen en verder al het vasteland ten Zuiden van Waal en Rijn. Sieues, een der leden speciaal met deze zaken belast, ging nog verder door het bezit van Vlissingen, Gorkum en Arnhem noodzakelijk te achten en zich af te vragen, of het niet gewenscht was ook de monding van Maas en Rijn te | |
[pagina 168]
| |
nemen. Van Fransche zijde bezien was dit zeer juist. Ook de geringste eischen moesten echter al diep teleurstellend zijn voor de Bataven. Zij hadden gehoopt door hun vrienden begunstigd te worden met een flinke uitbreiding in België en Kleef. In hen leefde de oude gedachte van de barrières in het Zuiden en aan den Rijn, nu radicaal uit te voeren door inlijving van gebieden. Zulk een vergrooting, die oudtijds eerst tegen Spanje, daarna tegen Frankrijk een na te streven ideaal was geweest, werd natuurlijk dit keer niet gevraagd om er zich mee te versterken tegen de Franschen. Niettemin ware zij belangrijk geworden als de stemming eens omdraaide. Een met Belgisch en Kleefsch gebied aanzienlijk vergroote en goed bestuurde Bataafsche Republiek kon zich misschien aan de Fransche voogdij onttrekken en samen met Engeland en Pruisen een gevaarlijke vijand worden. Daarom was het erg naïef van de nieuwe bestuurderen in Den Haag om te meenen, dat zij met gebiedsuitbreiding beloond zouden worden. De Bataven toonden zich flinker dan men te Parijs verwacht had. Hoewel feitelijk aan hun vrienden overgeleverd en machteloos, weigerden zij de territoriale eischen in te willigen. Zooals deze eerst meegedeeld werden, hielden ze in afstand van het land bezuiden de Waal en van één provincie (dit zou natuurlijk Zeeland worden). De Staten-Generaal kwamen hierop laconiek met een tegeneisch: behoud van alle gebied. De Franschen dachten er niet aan hierin te treden. Zij kregen immers juist de handen vrij door een vrede met Pruisen, dat beloofde geen enkele poging te zullen wagen om de Nederlanden te bevrijden. Het Comité du Salut Public goot zijn eischen nu in den vorm van een ultimatum, binnen tien dagen te beantwoorden. Dit ging al minder ver dan de eerst meegedeelde eischen, maar vroeg met nadruk de beide oevers van de Wester-Schelde, Bergen op Zoom, Breda, Venlo en Maastricht, die Fransch bezit zouden blijven, totdat later bij een algemeenen vrede hun lot tegelijk met | |
[pagina 169]
| |
dat van België beslist zou worden. Den Haag wees het ultimatum af en deed een tegenvoorstel: afstand van Maastricht en Venlo, Fransche bezetting bezuiden de Waal zoo lang de oorlog duurde, eveneens van Zeeuwsch-Vlaanderen tot het bij den vrede bij België of Frankrijk gevoegd zou worden; in het laatste geval wilde de Republiek vergoeding beoosten de lijn Den Bosch - Roermond. Ook deze tegenvoorstellen werden verworpen. Toen de onderhandelingen aldus vastgeloopen waren, kwam Siéyès met Reubell naar Den Haag, om daar ten slotte overeen te komen dat de Bataafsche Republiek afstond Staatsch-Vlaanderen, Venlo en al het gebied Zuidwaarts van deze stad aan de Maas gelegen; verder werd de haven van Vlissingen voor gemeenschappelijk gebruik opengesteld; voorts zouden wij bij den vrede voor het afgestane gebied een gelijkwaardig stuk in ruil krijgen. Wat Lodewijk XIV niet gelukt was, had nu het revolutionnaire Frankrijk bereikt. Beider doel was precies gelijk: de hegemonie in West-Europa. Beider middelen verschilden evenmin: eerst den bufferstaat wegvagen, dan de groote rivieren bereiken om te probeeren deze tot staatsgrens te maken en de mondingen te bezetten om zoo noodig een uitvalspoort tegen Engeland te bezitten. Wat Parijs nu had verkregen, was nog niet voldoende. Wel een belangrijk stuk gebied, maar nog niet genoeg en in het overgeblevene een bondgenoot van twijfelachtige waarde, die al gauw voelde hoe bezwaarlijk het was om onder den druk van een continentale mogenheid te staan. De ware Nederlander van 1795 moet dit even duidelijk gezien hebben als die van 1940. Wie dit nog niet zag, moet het later wel gevoeld hebben, toen de vriend steeds verder ging en ten slotte Napoleon het geheele land bij zijn rijk inlijfde. De regeerders in Den Haag voelden al terstond, hoe Frankrijk het bondgenootschap bedoelde, want zij mochten hun gang gaan zoolang het den gezant behaagde en besluiten wat hij wenschelijk achtte. Officieel liep de Fransche grens door de Wes- | |
[pagina 170]
| |
ter-Schelde en langs Staatsch-Brabant, in feite bestond zij niet eens. De Franschen hebben de landen tusschen Maas en Rijn (met inbegrip van Maastricht) al in 1794 onder een centraal bestuur te Aken gesteld. Ook de enclaves Megen, Ravestein, Boxmeer en Gemert werden hierbij ondergebracht en wel in 1797. Opper-Gelder, Overmaze en Maastricht zijn in 1795 weer van het Akensche losgemaakt en met de vrije rijksleenen, de voormalige Oostenrijksche Nederlanden, het prins-bisdom Luik en het vroegere Staatsch-Vlaanderen bij Frankrijk ingelijfd. Zij werden gevoegd bij het departement Nedermaas en Ourthe, onder de Centrale Administratie van Brussel. Pruisisch Gelder, Kleef en Gulik bleven met bijbehoorend gebied in de omgeving van de Maas onder de Centrale Administratie te Aken. De inlijving van Bataafsch gebied geschiedde op grond van het Haagsch Verdrag van 1795, die van de Oostenrijksche Nederlanden uit hoofde van verovering, alsnog door een vredesverdrag te bevestigen. De inlijving van Luik en de vrije rijksleenen geschiedde zonder grond. De vrede van Campo Formio, met den Keizer gesloten in 1797, legde aan dezen de verplichting op om voor schadeloosstelling te zorgen. Dit is pas in 1803 gebeurd. De Brabantsche enclaves werden bij de reorganisatie van 1798 twee der veertig kantons van het departement van de Roer, onderafdeeling van de Centrale Administratie der landen tusschen Rijn en Maas, gevestigd te Aken. Deze enclaves heeft de Bataafsche Republiek in 1800 gekregen als vergoeding voor de in 1795 afgestane gebieden. In deze transactie waren begrepen de vier bovengenoemde groote enclaves, verder het Luiksche Bokhoven en Luiksgestel, Baerle-Hertog en ten slotte eenig Duitsch bezit met inbegrip van de heerlijkheid Anholt. Aldus hielden de Franschen een geduchte opruiming, die hun tot een verdienste gerekend mag worden. Green volledige opruiming, want Wehl, Huissen, Malburg en Zevenaar met omgeving bleven geënclaveerd. | |
[pagina 171]
| |
Deze werden in 1802 door Pruisen afgestaan, doch eerst in 1807 overgedragen. Deze vergrootingen waren nog allesbehalve bevredigend. Zij heetten dan ook maar een gedeeltelijke vergoeding voor de afgestane gebieden. Meer verdiende de Republiek niet in de oogen van Napoleon. Zij was immers een laksche en onbetrouwbare bondgenoot, die veel meer geld moest opbrengen. Geld moest er zijn voor de oorlogen en er kwam niet genoeg. Amsterdam wou geen leening plaatsen. Napoleon had meer noodig dan de hooge sommen, die voor het onderhoud van het bezettingsleger betaald werden. Hij bood aan Vlissingen terug te geven en de bezetting te verminderen tegen betaling van 50 millioen francs en liet voor de enclaves 6 millioen betalen. De onwillige Bataafsche vazalstaat was geheel in de macht van Napoleon. Toen na den vrede van Amiens in 1803 de oorlog weer uitbrak, liet hij van Vlissingen uit eenvoudig Walcheren bezetten; uit Brabantsche vestingen deed hij de Bataafsche troepen verwijderen om ze door Fransche te vervangen. Daarna kregen de voornaamste steden in de rest van het land Fransche garnizoenen, zelfs Den Haag. En onze regeering had nog wel neutraal willen blijven. Alsof dit mogelijk was geweest voor een Franschen vazalstaat, die tusschen Engeland, het Engelsche Hannover en Pruisen in lag! De vazal moest zich daarentegen verbinden om 18.000 man Fransche troepen en 16.000 man Bataven onder een Franschen generaal te onderhouden en voor een groote vloot zorgen. Wanneer alles goed gedaan werd en het geheime contact met Engeland verbroken, mocht de Republiek verder een schijn van onafhankelijkheid behouden. Napoleon schreef immers ook den regeeringsvorm voor. Hij wachtte slechts met verdere annexatie, omdat hij Pruisen had beloofd de Bataven te zullen laten wat zij waren en hij deze nog altijd machtige mogendheid moest ontzien. Lodewijk Napoleon is in 1806 de zetbaas van zijn ‘grooten’ | |
[pagina 172]
| |
broer in het filiaal Holland geworden. Deze man toonde, dat de dingen er anders uitzien, wanneer men ze van een anderen kant bekijkt. Immers, hoewel gezonden om de dienstbaarheid der Bataven ten top te voeren en hen geheel met alle hulpbronnen voor den strijd tegen Engeland in te spannen, zag en begreep hij weldra, dat Nederlands belang lag in een pro-Engelsche en anti-Fransche zelfstandige politiek. Hij liet den smokkelhandel aan de kusten oogluikend toe en steunde een Fransche courant ‘Le vrai Hollandais’, die zeer anti-Fransche artikelen opnam. Het is wel bijzonder opmerkelijk, dat iemand als koning Lodewijk overtuigd was het belang der Nederlanders alleen te kunnen dienen door de plannen van zijn broer te dwarsboomen en diens bevelen zooveel mogelijk te negeeren. Lodewijk was dadelijk op weg om een nationaal vorst te worden en daaruit volgde onvermijdelijk een anti-Fransche politiek. Zijn broer verweet hem, dat hij Engelschgezind was; niet ten onrechte. Dit wantrouwen van den keizer tegen den koning heeft zijn invloed gehad op de mate der vergrooting van ons grondgebied. Van Nederlandsche zijde adviseerde men Napoleon om het Koninkrijk Holland uit te breiden tot aan de Elbe, of zelfs verder tot en met Lübeck. Dit kon, want ten Oosten van ons land ging de verovering voort. Daendels was reeds door Lodewijk aangesteld tot gouverneur van Westfalen en Oost-Friesland. Intusschen vond Napoleon het gevaarlijk om de mondingen van Eems, Wezer en Elbe onder het bestuur van zijn broer te stellen. Er zou een zeestaat ontstaan, die over alle belangrijke punten van de Noordzee beschikte en veel te machtig werd. Hier zag hij een gevaar voor de hegemonie van Frankrijk, dat aan een sterk Nederland zijn wil niet zou kunnen opleggen; hij kon moeilijk een mogendheid scheppen, die in staat was om in de Europeesche machtsverhoudingen den doorslag te geven. Eerst toen Pruisen en Rusland na twee zware nederlagen tot den vrede van Tilsit gedwongen waren, kon Napoleon zonder risico eenige vergrooting toe- | |
[pagina 173]
| |
[pagina 174]
| |
staan. Pruisen had Oost-Friesland moeten afstaan. Het koninkrijk Holland kreeg dit met Jever, tegen volledigen afstand van Vlissingen, bij het verdrag van Fontainebleau (November 1807). Bovendien werden nu de Pruisische enclaves Zevenaar enz. definitief toegevoegd en een ruil van Luiksgestel tegen Lommel toegestaan. Aan verdere uitbreiding dacht Napoleon niet. Westfalen was voor Jerôme Bonaparte, Kleef voor Murat, den nieuwbakken groothertog van Berg. Men kan niet zeggen, dat met deze betrekkelijk geringe vergrooting alle verlangens vervuld waren. Al vóór Lodewijk's komst had men zich meer van de uitbreiding voorgesteld. Er was in een geheime conventie van 1796 tusschen Frankrijk en Pruisen overeengekomen, dat de Nederlandsche grens een eind langs de Eems zou loopen, dan in rechte lijn naar het Zuiden gaan en de Kleefsche grens volgen tot het punt, waar deze die van de Bataafsche Republiek trof. Het was de bedoeling om hiermee in hoofdzaak Munstersch gebied bij Nederland te voegen. Een dergelijke uitbreiding was historisch gezien veel minder verantwoord dan die met Oost-Friesland. Aan de Zuidelijke grenzen is aanwas wel gevraagd, doch niet verkregen. Het is duidelijk dat Napoleon's belangen slechts het tegengestelde gedoogden. Voor hem was het noodzakelijk zooveel mogelijk rechtstreeks over het voor hem zoo belangrijke Nederlandsche gebied te beschikken. Daarom ging hij ook telkens een stap verder. In 1809 annexeerde hij Walcheren, in 1810 nam hij heel Zeeland, Brabant en een deel van Gelderland. De grens liep langs Grevelingen, Krammer, Volkerak, Biesbosch, Waal en Rijn. Hij had door de Engelsche landing in Zeeland ervaren, dat zijn broer buiten machte was het eilandengebied behoorlijk te verdedigen. Lodewijk heeft getracht om afstand van gebied te voorkomen, desnoods met Engelsche hulp, en zelf bij Napoleon gepleit om tenminste in Westfalen compensatie te krijgen. Napoleon weigerde. Hij wenschte de algeheele inlijving niet - nog niet - wel ‘na- | |
[pagina 175]
| |
tuurlijke grenzen’ zonder vergoeding. Zijn troepen bezetten de geëischte gebieden, toen Lodewijk bleef weigeren om ze af te staan. Als gevangene van den Keizer heeft deze ten slotte in Februari 1810 moeten teekenen. Vier maanden later was zijn heele koninkrijk ingelijfd. |
|