Spanje in de Nederlandse literatuur
(1955)–S.A. Vosters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Vijfde hoofdstuk
| |
[pagina 56]
| |
lijker kwam dit tot uiting in de karaktertekening van Alva, wiens goede eigenschappen op voorbeeld van Hooft niet verdoezeld werden. De eerste indruk, die een kind van Spanje kreeg was te danken aan Sinterklaas in huis, de tweede daarentegen aan Alva op school. Zo aantrekkelijk de eerste was, zo afstotend de tweede. De schrijver kon dan ook moeilijk geloven, dat de IJzeren Hertog dezelfde was als de hoofse hidalgo, die volgens Jan de Brune om zijn onderhoudend gesprek zeer gezien was bij de vrouwen. Want al deed de krijgsmanseer de tiran een diepe verachting gevoelen voor de voorzitter van de Bloedraad, zijn landgenoot Vargas, zijn slaafs geloof in Madrid en Rome stempelde hem tot onmenselijk en heerszuchtig. Onder de gewone Spanjaarden waren er echter velen, die handelden uit edele gevoelens en daardoor afstaken bij vertegenwoordigers van andere naties. Een diefachtige Italiaan kreeg te horen, dat een hidalgo niemand doodde om hem te beroven, maar slechts om zich te wreken over zijn gekwetste eer.Ga naar eind4) Elders verklaarde een Germaans hopman tegenover een kapitein, die voor zijn honor opkwam: ‘De eer? Een Duitscher kent niets dan zijn' pligt; die hem betaalt, kan bevelen, ik heb met u niets te maken.’Ga naar eind5) Hoe ridderlijk de soldaten uit het land van Don Quichotte in Oltmans' romans ook waren, geen greintje humor was hun eigen. De heldhaftige Perea heette een wraakzuchtige houwdegen en de vaandrig, die de verzoenende naam Velázquez droeg, leek meer een Nederlandse angstdroom dan een tastbare Kastiliaan. Gedwongen getuige van een terechtstelling, verwierp hij het Spaanse gezag en verdween, na de Bloedraad met verwijten overstelpt te hebben, in een donkere capa op zijn vurig ros. Deze figuur bewees, dat het Nederlandse romanschrijvers zwaar viel zich in te denken in de gemoedstoestand van een Spanjaard van ruim twee eeuwen geleden. Daarbij dreigde het gevaar, dat men de vreemdeling sympathiek wilde maken door hem eigen vaderlandslievende gevoelens in het hart te leggen. Zo ontstonden hybridische wezens als de bevelhebber in Spaanse krijgsdienst, die eens aan het slot van een drama moest verzuchten: ‘Ach! waarom ben ik niet een Batavier geboren!’Ga naar eind6) Van Lennep maakte deze wens bijna tot werkelijkheid in zijn historische roman De Pleegzoon, waarin de hoofdpersoon aan het einde opgetogen ontdekte, dat hij niet, zoals een monsterachtige Jezuïet met Spaanse naam hem wijs wilde maken, tot 's vijands volk behoorde. Een der eersten, die om litteraire en geschiedkundige redenen kritiek uitoefende op deze wijze van karaktertekening, was Potgieter. Hij zag reeds een verstarring optreden in de figuur van de zestiende-eeuwse hidalgo, welke door onze historische romans spookte en merkte kritisch op: | |
[pagina 57]
| |
Er wordt nu meer vereischt dan het dragen van een lang rapier, een' stijven halskraag en een' spitsen baard, zoo men voor een' Spanjaard uit de eeuw van Karel V wil doorgaan; een norsch gezigt, een hooge toon, en een eeuwig: Met zulke wandelende poppen mochten onze romanschrijvers volgens Potgieter geen genoegen meer nemen, terwijl zij zich ervoor moesten hoeden historische personen van eigentijdse denkbeelden te voorzien. Scherpzinnig doorzag hij, dat Schillers Markies von Posa zichzelf als creatie veroordeelde door te verklaren, dat zijn eeuw nog niet rijp was voor zijn ideaal. Zo begon deze kenner der zeventiende-eeuwse cultuur, die hoopte, dat Nederland tenslotte toch billijk zou worden jegens een natie, waarvan de beschaving eens de wereld en ook ons land doorstraalde, de nationale mythe eindelijk te ondergraven. Philips en Oranje stelde hij op één lijn, door hen de grootste staatslieden van hun tijd te noemen. Hij liet zien, hoe zij in sluwheid voor elkander niet onderdeden, toen de vazal vóór het uitbreken van de Opstand zijn leenheer vriendelijk uitgeleide deed bij het vertrek naar Spanje. De moord op Don Carlos noemde hij verder een afgezaagd thema, terwijl hij met Hooft in de hand tegenover zijn tijdgenoten betoogde, dat de historische roman gerust kon nalaten het karakter van Alva te schetsen. Iedereen kende immers de voorzichtige, maar onbarmhartige krijgsman, die model stond voor de levende mens, die Álvarez de Toledo eens geweest was. Het citeren van een zeventiende-eeuws geschiedschrijver was kenmerkend voor deze criticus, die intussen ook wees naar het werk van eigentijdse buitenlandse romantici als middel om te ontsnappen aan de nationale verstarring. Onder sommige Westeuropese, met name Franse kunstenaars, heerste met dat al de neiging om Spanje nog achterlijker en woester voor te stellen dan hun meer bedachtzame voorgangers hadden gedaan. De verlichte denkbeelden werden tot fel gekleurd beeld, nu de Romantiek gedefinieerd werd als het liberalisme in de litteratuur. De eer, die de Kastiliaan had betoond aan vroegere idealen als Katholicisme en monarchie, wierp een schaduw op al zijn doen en denken.Ga naar eind8) Wanneer zelfs Spanjaarden als Harzenbusch en Zorrilla zich lieten beinvloeden door dit eenzijdige beeld van hun vroegere landgenoten, dan moest 't wel sterk inwerken op de verbeelding van Nederland. Alleen de geringe belangstelling voor de buitenlandse romantiek was een remmende factor, totdat de jonge Beets mee ging doen met de Europese dichtermode om een Byroniaanse somberheid voor te wenden, die men nergens sprekender meende aan te treffen dan in het land der Inquisitie. ‘De menschenhaat | |
[pagina 58]
| |
immers’, zo merkte een tijdgenoot op, ‘die in een Duitscher tot afzondering der wereld leidt, ontaardt bij een Spanjaard tot onverzoenlijke wreedheid’.Ga naar eind9) Zo maakte Beets in een breedvoerige romance zijn José (welke naam evenals Don Juan en Don Quichotte op zijn Frans werd uitgesproken) tot een opvliegend hidalgo, die zich op ieder van zijn vijanden afzonderlijk had gewroken en vol wroeging ronddwaalde, tot hij zijn hart kon uitstorten aan de oevers van de Ebro, die - de ruigheid van het Kastiliaanse landschap was nog niet ontdekt - ‘gelijk een zilvren lint’ het vruchtbaar land dooraderde. Zelfs de verschijning van de overleden geliefde vermocht 's ridders hart niet te vermurwen: als Spanjaard verkoos hij wraak boven liefde. Temidden van deze sombere beelden zorgde een revolutie in de danskunst voor een lichtere noot. Het optreden van een Weense bailerina in Parijs met Andalusische zigeunerdansen veroorzaakte een omwenteling in de balletkunst, die alle voorstanders van warmbloediger uitingsvormen meesleepte, de Franse romantici voorop.Ga naar eind10) Zo werd Europa, dat eens in de ban was geweest van de statige Pavane en de hoofse Sarabande, nu veroverd door de Volkse farruca en de levendige zambra. In 1834 traden ook in Amsterdam een viertal Spanjaarden op met soortgelijke dansen, die door Nederlanders te pas werden gebracht in balletten, met stierenvechters, rovers, Moorse prinsessen, smokkelaars en zigeunerinnen, betoverende boden uit een exotische wereld.Ga naar eind11) De droombeelden, die deze dansen en de romantische verhalen van Chateaubriand en Washington Irving opriepen, spraken de jeugd hevig aan. Zo verbeeldden de Leidse studenten in een lustrumoptocht het binnentrekken van de Katholieke Koningen met hun gevolg, waarvan alle leden echte Spaanse namen en kleding droegen, in het veroverde Granada van 1492, ook al moest dit onder een hagel- en sneeuwbui gebeuren.Ga naar eind12) Deze plechtigheid verleidde Beets tot het schrijven van een gedicht, waarin hij Byron en Hugo zijn inspiratiebronnen noemde. Zijn verzen vertaalden zelfs twee stancen uit Les Orientales van de beroemde Fransman.Ga naar eind13) Maar de titel van zijn poëem Masquerade verried al, dat hij niet het wezen van Spanje zocht te peilen, maar zich tevreden stelde met het uiterlijke schoon, dat aan hem voorbijrolde als een carnavalsstoet, waarin de Inquisiteur Torquemada de sombere noot moest aanbrengen: ‘Hy was in 't zwart, en droeg in beide handen / Het Kruis, dat hem tot foltren noopt en branden’. Ook de Spaanse hidalgo's kenden deze Moorse wraaklust, al werd die bij hen veredeld door de riddergeest. Overigens, wat een dichterlijk land: ‘O Spanje! Spanje! Schoon Romantisch land!
Gy vruchtbaarste oord van 't zwoel en minzaam zuiden!
| |
[pagina 59]
| |
Die uren ver van uw verruk'lijk strand,
De zeelucht, met de geuren uwer kruiden,
Welriekend maakt!’
Na deze ontboezeming, waarvan het slot wel op Huygens geïnspireerd zal zijnGa naar eind14), poogde Beets - kennelijk een leerling van Bilderdijk - het karakter nader te omschrijven van het land tussen Oriënt en Occident, dat met Europa verbonden, het gelaat gericht hield naar Afrika. Dit ‘Schoon Basterdkind’ bezat de drift van zijn Oosterse vader en de bevalligheid van zijn Romaanse moeder, welke eigenschappen het liefelijkst vermengd waren in de taal en in de schonen: ‘Die hebben 't oog en 't fier gelaat van 't kroost,
Van Ismaël, maar, op hun malsche koonen,
Is iedre trek in zachtheid nagebootst, -
En - o, de taal van die uw grond bewonen, -
De zachte stem van 't vrouwlijk Italiaansch, -
Vermanlijkt door 't Arabisch, werd tot Spaansch.’
Na taal en schonen bezongen te hebben, keerde Beets terug tot zijn Hesperia-mythe. ‘Heerlijk oord... dubbele oogst... balsemlucht... blijgestemd gemoed’. Zo dichtte hij maar door in deze Byroniaanse improvisatie, die hem om eigen stemgeluid verrukte: ‘Ook was ik met my-zelven in myn schik,
Dat ik zoo lang van Spanje wist te praten,
Die nooit “het erf der vaadren” heb verlaten.’
Om deze ongedwongen parlando-toon te handhaven viel de studentikose poëet zichzelf in de rede, toen de namen Alcántara en Calatrava niet wilden rijmen en hem de verrukking inviel, waarmee Romantici het door de Klassicisten verketterde klinkerrijm begroetten. Bilderdijk had namelijk de Spaanse assonance, die Huygens mishaagde, als een verrijking van de Nederlandse poëzie voorgesteld. Maar Beets deed, alsof dit maar een uitvlucht was voor dichters, die hun rijmwoord niet konden vinden.Ga naar eind15) Beets' trots nooit ‘het erf der vaadren’ verlaten te hebben, kwam, voor wat het Schiereiland betrof, vooral voort uit vrees. Gedeeltelijk lag de schuld hiervoor bij de Spanjaarden zelf, die voortdurend in burgeroorlogen gewikkeld waren. Zij gaven stof aan verzen, waar in navolging van Boxman een opsomming van Iberia's heerlijkheden voorafging aan farizeïsch gebral over de broederkrijg, die daar ‘Europa's lustwarande’ bloedig bezoedelde.Ga naar eind16) Ook Bogaers nam tot dit sprekend kontrast zijn toevlucht, toen hij de overwinning bezong, die zeeheld Heemskerk behaalde voor Gibraltar. | |
[pagina 60]
| |
Daar zetten de bekoorlijkheden van ‘Europaas lusthof’ - een sindsdien geliefde troop - de Hollandse wapenroem luister bij. Toch ontried Bogaers iedere goedwillende het betreden van dit Paradijs, dat met zijn wellust de niets vermoedende zwerver trachtte te verleiden tot het Inferno van zijn slavernij: ‘Neen, vruchtbre dalen, lust der oogen!
Wien thans uw palm zijn dadels bied',
Voorwaar, benijdbaar is hij niet,
Hij slaaf, - voor dwepers diep gebogen,
Die 't Kruis, het beeld der liefde Gods,
Ontheilgen tot een moordnaarsknods! -’Ga naar eind17)
Dit godsdienstige fanatisme, zo waarschuwde de poëet, Ieerden ook onze voorouders kennen, toen zij zuchtten onder de dwingelandij van het land, ‘dat zijn eeden schond,
Ons vadererf in bloed deed baden,
Dat, - zoo zijn beê verhooring vond -
Heel Nederland, in boetgewaden,
Naar worgpaal, rad en houtmijt zond.’
Invloedrijke Spaanse theologen uit de tijd van de Opstand verzetten zich echter tegen het ‘Wie houdt Ketters woord?’, dat volgens Potgieter een Néderlandse gemeenplaats was.Ga naar eind18) Even fantastisch was de bewering, dat hier alle protestanten door de Spaanse Inquisitie tot de mutsaard veroordeeld zouden zijn.Ga naar eind19) Zo groeide ook onder onze historici verzet tegen de meer holle dan hoge vaderlandsliefde van Bogaers en zijn geestverwanten. Groen van Prinsterer verklaarde in hetzelfde jaar, waarin Torquemada door de Leidse straten trok, dat bijnamen als Nero en Tiberius, die Spaanse liberalen de monarch hadden toegevoegd, niets verduidelijkten en onrechtvaardig waren.Ga naar eind20) Bogaers volgde echter het stereotype Spanje-beeld en was alleen oorspronkelijk, waar hij Heemskerk liet vergezellen door een Portugees Israëliet als bloedgetuige van de wreedheid der Inquisitie. Maar toen Potgieter er zich later over verwonderde, dat onze letterkunde nooit eerder een dergelijke figuur te pas had gebracht, was door Da Costa deze vraag al voorkomen met de mededeling, dat het onder de Nederlandse Sefarden tijdens de Tachtigjarige oorlog voor schande gold tegen het vroegere vaderland te strijden.Ga naar eind21) De juistheid van Bogaers' visie op het historische Spanje scheen men bijna dagelijks bevestigd te vinden in berichten over de Carlistenkrijg. Zo kon een Adriaan van der Hoop, die na lezing van Müllner's Die Schuld ook | |
[pagina 61]
| |
een Noodlotsdrama wilde schrijven, ertoe komen zijn inspiratie te zoeken in het tragisch verdeelde land, waar het zwaard vrienden en bloedverwanten scheidde. Een uit het Frans vertaald krantenbericht onder het gemengde nieuws leverde hem heel naïef het ‘bewijs’, dat de macht van het Fatum niet steeds op de wilde verbeelding van de kunstenaar berustte, maar soms op harde werkelijkheid. Het dagblad vertelde van de Spanjaard González uit Sevilla, aan wie een zigeuner voorspelde, dat hij een dubbele oudermoord zou plegen. Door sombere voorgevoelens gekweld, vluchtte de man naar Navarra, waar het huiselijke geluk hem een ogenblik zijn ellende deed vergeten. Toen hij echter na jaren een oud echtpaar, voor de oorlog uitgeweken naar het Zuiden, onderdak verleende, kwamen de sombere gedachten terug en in een waanzinnige bevlieging vermoordde hij de gasten, die later zijn ouders bleken te zijn. Van der Hoop omkleedde dit krantenverhaal in 't drama De Horoskoop met allerlei onheilspellende toespelingen, die de onontkoombaarheid van het Fatum benadrukten. Om het overoude gegeven, dat reeds voorkwam in de Oedipus-mythe en door Flaubert meesterlijk behandeld werd in zijn legende van Saint Julien l'Hospitalier, een Christelijke vorm te geven, beweerde de dichter, dat God zich van deze middelen bediende om de zondaars tot inkeer te brengen. Hij offerde hen pas op, wanneer Zijn pogingen faalden. Niemand beter nu dan een der Spanjaarden - uit het stuk bleek nergens, dat de geestesgestoorde hoofdpersoon een andere misdaad beging dan tot hun volk te behoren - kon hier als slachtoffer van het Noodlot dienen. Al schaadde een al te duidelijke strekking dit stuk, toch had het de verdienste enig in zijn soort te zijn. Want maar enkelen van onze letterkundigen voerden een eigentijds Spanjaard in zijn vertrouwde omgeving ten tonele. De onbekendheid met deze levenssfeer gaf aanleiding tot allerlei vergissingen. Zo klonk er veel citer- en mandolinemuziek, maar deze instrumenten hoorden in Spanje niet thuis. De plaatselijke kleur was soms met bonte tinten verzwaard. Het drama werd bij voorbeeld geënscèneerd in een vervallen zaal, die aan de Moorse bouwtrant herinnerde. Klimop en rooslaurier slingerden er zich om de Gothische (lees: sombere) vensters en pilaren, die het Arabische koepeldak droegen. Om de Roomse sfeer te treffen was er gul met kruisbeelden, Madonna's, rozenkransen, waskaarsen en wijwater gestrooid. ‘Vergeefs besproeide ik 't hoofd met Godgeheiligd water’, verzuchtte radeloos González, bij wie het dogma in de mond bestorven lag. Ook het zoontje zei ongevraagd zijn katechismus op, waarbij de slaafse onderworpenheid aan de Moederkerk en haar ‘gewetensdwang’ nog eens duidelijk benadrukt werd.Ga naar eind22) | |
[pagina 62]
| |
2. Donkere Inez (1838-1852)Tot het jaar, waarin De Gids werd opgericht, was de Nederlandse Romantiek niet veel verder gekomen dan het Spaanser uitdossen van oude denkbeelden. Nu ging een criticus uit deze kring, van Walree, zich met behulp van de vroegere Kastiliaanse letterkunde rekenschap geven van het vreemde karakter der Spanjaarden. De drie eigenschappen, die hem het meest opvielen, waren naar graad van waardering: de godsdienstijver, het monarchisme en de vrouwendienst. Voor de Spaanse vroomheid koesterde hij de minste bewondering. Hoogstens kon de zinnelijkheid van het klimaat als verontschuldiging dienen voor uitwassen als de bedevaarten naar Compostela en Maria van ‘Sint’ (!) Pilar; de opstapeling van schatten in de kerken bij de armoede der eenvoudigen. De kerstening van Amerika werd niet vermeld, wel het Peruaanse goud. Over de strijd tegen de Islam sprak de criticus alleen in verband met het ‘vaak bespotte’ Kastiliaanse zelfbewustzijn, al vond hij dit niet helemaal misplaatst. Iets minder fel waren de reacties op de Spaanse koningsgezindheid. Hier kwam de eenzijdigheid van de criticus wel duidelijk aan het daglicht, doordat hij de tijdgenoten van Suárez en Mariana voor blinde aanbidders der absolute monarchie hield, 'n regeringsstelsel, dat pas een eeuw later en dan buiten Spanje tot bloei zou komen. Onbeperkte bewondering koesterde de schrijver evenals Rhijnvis Feith voor de vrouwendienst en de riddergeest, waarvan hij niet inzag, dat ze rechtstreeks voortkwamen uit het Spaanse geloof. In de geringste herbergen, zo verklaarde hij, werden nog romances gezongen over de heldenmoed der hidalgo's, die hun triomfen aan de vurig beminde schone wijdden: ‘Ach, hadde de Spanjaard zich hiermede slechts tevreden gesteld.’Ga naar eind23) Zo begon bij de Romantiek de wedergeboorte van de Spaanse vrouw. De trotse Infante van Feith had als de heks uit het sprookje het zigeunerinnetje Constançe in bedwelmde staat van verstarring bracht. De schone slaapster ademde nog, maar welke romantische Prins zou haar tot leven wekken? Oltmans maakte in Loevestein van zijn Anna de Manilla een wassen pop, meer illusie dan werkelijkheid. Potgieters Kastiliaanse meisje miste met haar diepe zuchten en glinsterende tranen de Zuidelijke levendigheid, die Cats' Heydinnetie sierde. Zijn heldin redde tenminste het leven van een Friese avonturier en machthebber te Madrid.Ga naar eind24) Zelfs de Spaanse vrouw bleek niet in staat het beeld van Spanje wat op te fleuren. Toen Potgieter een ander minverbond tussen de Lage Landen en Iberia tot onderwerp koos, overheersten de sombere kleuren helemaal. De liefde van Jo- | |
[pagina 63]
| |
hanna de Waanzinnige voor haar overleden echtgenoot deed hem de vorstin met een klaagzang volgen op een bedevaart naar Santiago.Ga naar eind25) Een vrouw beoordeelde een zuidelijke sexegenote minder romantisch. In Huis Lauernesse noemde Geertruide Toussaint haar creatie ‘Donna Teresia’ een matrone, niet ver boven de vijftig, maar lelijk genoeg om voor zestig te kunnen doorgaan. Ze was bovendien ouderwets gekleed, gierig en dweepziek. Na gasten haatte ze niets zo als ketters en beschouwde ieder als afvallige, die de H. Maagd niet boven het Goddelijk Kind verheerlijkte en eraan twijfelde, of de wonderdadige tanden van de H. Theresia, die ze in haar bezit had, werkelijk aan deze Carmelites hadden toebehoord. Een sluwe Spaanse inquisiteur, reeds een traditionele figuur in onze romankunst, stond haar ter zijde. De enige Kastiliaan met een aangenaam karakter - hoewel enigszins behept met wraakgierigheid - was de zoon van de lelijke matrone. Deze ‘Enríquez’ had de moed om zijn moeder van wreedheid te beschuldigen, maar hij stond dan ook onder de heilzame invloed van een Duitse Lutheraan, tevens gevierd zanger bij de luit.Ga naar eind26) Het Hollands-protestante en het Kastiliaans-katholieke kamp bleven bij Toussaint overigens scherp gescheiden. Een huwelijk tussen een Nederlandse en een Spanjaard was dan ook uitzondering in onze romantische litteratuur. Volgens de opvattingen, welke daar golden, was een maagd der koele Westerstranden verplicht een minnaar van die vreemde landaard af te wijzen. Zo vertoonde De Boekanier, hoe Adelheid een Hollandse zeerover in de Spaanse koloniën verkoos boven een uit koningsbloed gesproten Lorenzo.Ga naar eind27) Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kon een echtverbintenis met ‘een zoon van 's vijands volk’ tot stand komen: aan het sterfbed van een Sinjoor, doorstoken in een poging om de belaagde eer te redden.Ga naar eind28) Potgieter probeerde eindelijk de Kastiliaan, die altijd moest poseren als fanatiek strijder voor koning en Paus, ook eens van de gewoon-menselijke kant te typeren. In een speels liedje kenschetste hij naar de trant van Huygens met bondige woorden een hidalgo, die uit angst voor de capriolen van Prins Maurits' zeilwagen zijn gekrenkte eer verdedigde met een onderdrukte Rodomontade: ‘De Admirant van Arragon
Zat zijn handschoen los te rijten;
't Scheen dat zich de quant bezon,
Of hij blaffen zou of bijten.
Grimmig sprak hij tot den Prins:
“Krenkt ge mij een enkel haartjen,”
En hij streek de sik zijns kins,
“Zeker heeft die muis een staartjen!”
| |
[pagina 64]
| |
Maar zijn bleekheid dacht er bij:
Sante Madre! baat dat mij?’Ga naar eind29)
Potgieters woord en voorbeeld wekte ook bij Toussaint, toen zij in de Gids-kring was opgenomen, het historisch geweten. Zij wijdde zelfs een novelle aan de geleerde Inquisiteur Kardinaal Ximenes, die tijdens zijn drukbezocht ‘rustuur’ werd voorgesteld als een sober en onbaatzuchtig staatsdienaar. Scherp stonden rond deze figuur de spanningen en sympathieën op het Schiereiland afgetekend, vooral toen de Dietse Karel V zijn leermeester Adriaan van Utrecht benoemde in Ximenes' plaats. Tegenover de nationalistische politiek stond de universaliteit der liefde: de nicht van de Kardinaal beminde een Vlaamse jongeling.Ga naar eind30) Hierdoor werd de aandacht tevens gevestigd op hen, die in Karels tijd nog geen buitenlanders waren. Uit hun midden protesteerde Jan Frans Willems met een vertaald Spaans gedicht over het godvruchtig afsterven van Philips II tegen Noordnederlandse historici, die zijn dood vergeleken met het gruwelijke uiteinde van Herodes.Ga naar eind31) Het verstarde beeld, dat deze geschiedkundigen tekenden van het zestiende-eeuwse Spanje, kon verlevendigd worden door studie van de kunstwerken, die dit land had voortgebracht. Hieraan hadden onze zeventiendeeeuwers hun soms rake typering van de Sinjoor te danken. In geen boek nu werden zijn deugden en feilen zo helder aan het daglicht gebracht als in de Quijote. Een herwaardering van de Kastiliaanse Klassieken kon dus niet gelukkiger beginnen dan met Cervantes' meesterwerk, dat hier ondanks zijn onafgebroken populariteit voortdurend miskend was. Men kende de meest gelezen roman der wereldlitteratuur alleen uit vertalingen ‘versneeden naar den hedendaagschen smaak’, waarin de geestigheid plomp en gemeen werd. Deze verminkingen waren de uitwassen van de rationalistische opvatting, door van Effen verkondigd, dat dit werk zou waarschuwen tegen een leven uit het gevoel, waarbij men zich in droombeelden verloor en het heden ontvluchtte op zoek naar een voor eeuwig voorbij verleden. Reeds meer dan dertig jaar hadden de Duitse Romantici zich tegen dit Franse denkbeeld gekeerd: Don Quichotte was geen idioot, maar een idealist. Cervantes' roman was een in het kleed der dwaasheid gestoken verlangen naar de vervloden riddergeest, de verheerlijking van de man, die zijn leven waagde voor de zwakken, de hidalgo, waarin ieder hartstochtelijk bezield mens zijn evenbeeld moest herkennen. Deze romantische verklaring van de Quijote werd bij ons met gloed voorgedragen door Schüller. Hij liet zijn landgenoten de Spanjaard weer zien als begaafd met een zeer genuanceerd gevoel voor humor, soms plat-volks, soms aristocratisch verfijnd. Belangrijk | |
[pagina 65]
| |
was het eveneens, dat Schüller de gemoedelijke Sancho Panza bijna nog sympathieker noemde dan zijn waardige meester.Ga naar eind32) Kon Cervantes' psychologische roman onbekrompen bewondering wekken, het werk van een getuigend katholiek dichter als Calderón werd met argwaan bekeken. Zijn comedias en autos sacramentales waren volgens Pol immers vol van nationale ondeugden als bijgeloof, fanatisme en wreedheid. Ook zou uit een stuk als Het beleg van Breda blijken, dat Spanje zich diep gekrenkt voelde door de opstand van onze geringe gewesten. Nog afgezien van deze wonderlijke interpretatie, die uitging van de veronderstelling, dat de vijand even kleingeestig over ons oordeelde als omgekeerd, hadden de brieven van Clenardus al aangetoond, dat de Nederlanden ten tijde van zijn hoogste macht welvarender waren dan Spanje. Maar Pol beschouwde onze geschiedenis van klein-Hollands standpunt en verwaarloosde de Zuidnederlandse stemmen. Ook in zijn mening, dat studie der Iberische cultuur de verkieslijkheid van een Protestante boven een Katholieke beschaving zou aantonen, was hij evenals Toussaint kind van zijn tijd.Ga naar eind33) Maar terwijl de Spaansen van deze schrijfster stijve prenten uit een nationalistisch geschiedboekje blevenGa naar eind34), bracht een Frans archeoloog een levendige gitana voor het Europese voetlicht. Tegen de bedoeling van Mérimée, die lang in Iberië verbleef, werd de zigeunerin uit zijn novelle Carmen steeds meer voor het beeld bij uitstek van de Spaanse vrouw gehouden. Zij bezat dan ook alle eigenschappen om de geest der eeuw op haar te laten verlieven. Carmen was immers geen verkapt Renaissance-ideaal meer als het Spaens Heydinnetie, dat zich als hidalga ontpopte, maar zij behoorde met ziel en lichaam aan haar zwerversvolk toe en bezat er alle deugden en gebreken van. In haar gedijde niet de kunstige elegantie van de volmaakte hovelinge, wier hoge geboorte zich zelfs onder waarzegsters en paardendieven niet verloochende, maar een onbezonnen leven in het ogenblik, een losse zwier, die geen wet erkende en slechts bevredigde om te kwellen.Ga naar eind35) Dit buitenlandse hispanisme wist het traditionele Spanje-beeld niet te verdringen, al wees Potgieter ook naar de levendige Spaansen bij Byron en Hugo. Zo moest op het toneel een Geus van Spaansen bloede zich nog zuiveren van die smet door te sterven bij de verdediging van Oranjes leven.Ga naar eind36) Maar de wetenschap scheidde scherper waarheid van verdichting. Groen van Prinsterer, die al eerder een ongehoord geluid had laten klinken, schreef in zijn Handboek de veelgesmade koning ook goede eigenschappen toe en merkte op, dat verschillende wandaden als de moord op Don Carlos de monarch ten onrechte werden verweten. De Vorst, die geneigd was de Nederlandse tegenstand ook door zachtheid te overwinnen, werd in Spanje als een voortreffelijk koning geprezen: hen te straffen, die zich tegen de | |
[pagina 66]
| |
kerk verzetten, achtte hij een plichtmatig gebruik der van God toevertrouwde macht. Des Prinsen verantwoording vond Groen, wiens visie van Belgische zijde gedocumenteerd werd, de weerklank van een beledigd eergevoel, wellicht ook berekening, om, bij de onvermijdelijkheid der afzwering, terugtred onmogelijk te maken.Ga naar eind37) Wat historici eisten op historische gronden, dat wenste de litteraire critiek uit zuiver kunstzinnige motieven. Zij stootte daarbij op een barricade van stugge zelfgenoegzaamheid, die gewoon was neer te zien op de verwaten Brit, de wufte Gal, om niet te spreken van de slaaf der Inquisitie. De toneelschrijver Helvetius van den Bergh moest dan ook verklaren, dat de natie een bandietenstuk toe zou juichen, mits de booswichten er buitenlanders waren; de Hollanders mochten in de schouwburg alleen Salomo's en engelen wezen. Potgieter moest over de stereotype Spanjaard à la Helmers opmerken: ‘Eene zwarte, zeer zwarte, kool dient ter afschaduwing der Spanjaards, wier sprekendste nationale karaktertrekken, ernst en trots, in schreeuwen en tieren te loor gaan; - dat men zichzelven verlaagt door den vijand, dien men de eere aandoet hem te bevechten, bij ongediert der woestenij te vergelijken, blijkt boven het begrip des schrijvers te gaan.’Ga naar eind38) Deze critiek werd geleverd naar aanleiding van Bogaers' gedicht over de tocht naar Gibraltar van Heemskerk (De Ruyters laatste gevecht om de Spaanse bondgenoot inspireerde geen enkele dichter). Hendrik Meijer, die hetzelfde gegeven opnieuw poëtisch bewerkte, zodat Potgieter het niet minder bewonderde dan Multatuli, deelde een nobeler rol toe aan de vijand. Zo toonde de bemanning van enkele galjoenen haar ridderlijkheid door een dappere Nederlander, die in hun midden belandde, het leven te laten. De Geus verdedigde zich immers ‘den stier gelijk, omringd van vlugge Picadoren’, maar wees het aanbod even fier van de hand. Op een wijze, die herinnerde aan Onno Zwier van Haren, werd een der Spaanse vlootvoogden geroemd als: ‘Een krijgsman die, voor jaar en dag,
Reeds in Lepanto's wereldslag
De halvemaan bezwijken zag
Voor 't kruis, en nooit zijns konings vlag
Verwonnen kende op 't meir.’
Gingen andere dichters reeds vóór in dit militair eerbetoon, nieuwe levendigheid verschaften de persoonlijke herinneringen van de zeeofficier Meijer aan dit vers. Hier herleefde het lichtzinnige Spanje van Carmen. | |
[pagina 67]
| |
Zo moest een der Hollandse helden, die in Cádiz, de stad, waaraan Byron zulke aangename herinneringen had, het eerst kennis maakte met de Spaanse vrouw, bekennen, dat hij haar voor gevaarlijker hield dan de Spaanse vloot. Zijn donkere Inez was immers niet zo onschuldig als haar heilige patrones. Geestelijk verwant aan Secundus' Neaera en Bredero's Moy-Ael, kondigde zij reeds Maria Lécina aan. Haar oog schoot vlammen en 't donker haar: ‘Golft als een sluijer om haar leden,
Wiens zijden pracht den bodem raakt,
En 't enge kleedje onnoodig maakt!
Haar rijzig middel ('k kan 't omvatten)
Rijst op twee heupen, rond en breed,
Die, golvende onder 't zwellend kleed,
Verhalen van verborgen schatten,
Waarvan 't gedachtenbeeld alleen
Mij stroomen vuurs jaagt door de leên!’
Heette haar liefde onweerstaanbaar, ongenaakbaar was zij niet. Het genot: ‘Is hare leus, de min haar god,
En ze aarzelt nimmer op den drempel
Van zijn' geheimnisvollen tempel;
Geen hinderpaal weêrhoudt haar voet,
Zij vreest geen kamp, walgt van geen bloed,
Geen worstling, die ze ontziet,
Als liefde en vreugd aan 't doel haar wachten;
Maar kwijnend, onbevredigd smachten,
Dat kan zij niet!’Ga naar eind39)
Ook de Génestet dacht aan de donkere ogen van een Spaanse. Hem was alleen niet gegund, die in hun omgeving te aanschouwen. Daarom reisde hij in verbeelding naar het land van de verdraagzame schrijver van de Quijote: ‘Naar Spanje, Spanje! 'k wil in 't lauwe schemeruur,
Bij 't stargeflonker van twee Andaluzische oogen,
D'oranjelusthof zien der toovrende natuur,
Den boog van 't Moorsch paleis, de azuren hemelbogen!
Ik wil Aranjuez, Sevielje, Burgos - neen,
Op afgelegen kerkhofhoeken,
Waar nooit de zon der glorie scheen,
Wil ik, o, Spanje! 't graf van uw Cervantes zoeken!..’Ga naar eind40)
| |
[pagina 68]
| |
3. Media Noche of Don Quichotte als bondgenoot (1852-1864)Terwijl de herontdekking van het historische Spanje pas begonnen was, kende men het heden van dit land (uitzonderingen als Hendrik Meijer daargelaten) slechts door buitenlandse bemiddeling. De beroemde Voyage en Espagne van Théophile Gautier verscheen niet eens in Nederlandse vertaling, of men zou het plagiaat van iemand, die een familierelatie uitspeelde ter aanbeveling, als zodanig moeten beschouwen. Hij wilde vanuit de huiskamer reizen, maar toen zijn verbeelding na zes bladzijden al te kort schoot, koos hij de Fransman tot cicerone, bewerkte het boek zó, dat er alleen het sensationele van over bleef en rukte dit nog uit zijn verband, door er alle bespiegelingen over kunst en kultuur uit weg te laten. De voorstelling, welke de schrijver zich in de eerste bladzijden maakte van de Spanjool, was die van een sombere Mefisto-figuur uit de donkerste retorten der Romantiek: ‘Gehuld in bruine of zwarte mantels, waarvan eene slip over den linkerschouder geslagen en tegelijk tegen den mond geplakt is, hadden de mannen, die tevens een breedgeranden Sombrero diep en schuinsch op het voorhoofd droegen, zoodat men niets zag dan den flikkerenden blik van een vurig oog, al het voorkomen van zamenzweerders, die iets kwaads in den zin hebben.Ga naar eind41) Bosboom-Toussaint volgde meer de jongste Franse mode, toen zij in haar roman Media Noche aan de hoofdfiguur ‘Donna’ Lavinia een opgewekter karakter gaf dan aan de mahoniehouten hidalga's uit haar vroegere verhalen. Deze doña, van wie men de naam eerder zou verwachten in de Italiaanse dan in de Kastiliaanse Renaissance, ‘verenigde het levendige der Spaanschen met de lelieblankheid eener Noordsche schoone’. De handen waren als verlangend om castagnetten te grijpen en de voeten om de Fandango te dansen. Ze had de losse zwier van de Manola, het Madrileense danseresje, zo iets luchtigs en trippelends was er in haar gang en gestalte. Temidden van de adellijke diplomaten, die in 1678 de Nijmeegse vrede kwamen sluiten, waarbij Nederland en Spanje als bondgenoten optraden, werd haar bloei belemmerd door een sfeer van star formalisme en cynische lichtzinnigheid. Die mentaliteit sprak reeds uit de titel van het boek, die zinspeelde op het Spaanse gebruik om op middernacht na afloop van een vastendag een slemppartij te houden. Lavinia zocht echter haar toevlucht tot de romantiek. Als in een verhaal van d'Aunoy diende een kapel haar tot uitgangspunt voor een rendez-vous met een Frans cavalier. Deze minnaar kreeg van zijn Kastiliaanse biechtvader bij voorbaat de absolutie met de | |
[pagina 69]
| |
verklaring: ‘Bij ons te lande eindigt de legende van Don Juan met zijne bekeering’, waaruit bleek, dat Toussaint deze sage niet kende, want daarin werd de lichtzinnige verdoemd. Eerst de liberaal Zorrilla haalde hem, tenminste op het toneel, uit de hel.Ga naar eind42) Toen de Fransman na de mislukking van zijn avontuur met Lavinia verzuchtte, dat wie eens echt bemind had, alle lust ertoe verloor, verried hij daarmee meer de geest van de Faustische zoeker naar de ideale vrouw dan de Zuidelijke mentaliteit van een bij het ogenblik levende Tenorio. Ook het opgewekte meisje was het na de mislukte escapade zwaar te moede. Nauwelijks ontsnapte ze aan de neiging zich weer op te sluiten in het klooster, waar ze haar blijde jeugd zag vergallen. Ware dit begaafde kind, zo kan men tussen de regels door lezen, Hollands-Protestants opgevoed, dan zou het door een redelijke leiding minder tot excessen gekomen zijn, maar tot een huwelijk met een passende echtgenoot. Dat vele Spaansen uit die periode in alle vrijheid een goede opvoeding genoten, was de schrijfster blijkbaar niet bekend.Ga naar eind43) Ten tijde van Toussaint werd echter van Spaanse zijde zelf het verleden vaak in een eenzijdig daglicht geplaatst. Vroeger hadden schrijvers als Las Casas, Pérez en Llorente dit al gedaan; nu oefenden liberale historici als de Castro en Olozaga op het ‘absolutistische’ verleden van hun land soms feller critiek dan de Franse Encyclopedisten. Het buitenland meende hier een bevestiging van zijn mening te vernemen, het hoorde vaak niets anders dan de echo van eigen vooringenomenheid. In Nederland vatten degenen, die aan het twijfelen waren geraakt door publicaties van Groen en Gachard, weer moed.Ga naar eind44) Een geschiedschrijver noemde Philips zelfs weer Demon van het Zuiden en liet op gezag van een Spanjaard een vergelijking tussen de koning en Nero in het voordeel van de laatste uitvallen.Ga naar eind45) Bleek hieruit, dat de ideeën zwaarder konden wegen dan de nationaliteit, thans vond het traditionalistische Spanje verdedigers onder de Nederlandse Katholieken. Alberdingk Thijm poogde zelfs in het jaar van het herstel der Hiërarchie met behulp van de Maistre's brieven, die reeds door Le Sage ten Broek gecommentariëerd waren, een objectiever beeld te schilderen van de Inquisitie, waarvan de naam te veel als leus en te weinig als begrip gehanteerd werd. De schrijver maakte onderscheid tussen het onderzoek, dat aan de Kerk toekwam, en de straf, die door de Staat werd voltrokken. Men moest deze rechtbank zien als een tijdsverschijnsel bij een nauw samengaan tussen kerkelijk en wereldlijk gezag. De negentiende eeuw verheerlijkte daarentegen het vrije onderzoek, dat met zijn Godloochenend karakter de grondvesten van de maatschappelijke orde trachtte aan te tasten. De hidalgo's kenden juist het ideaal om de gemeenschap te dienen. Zij hadden zich | |
[pagina 70]
| |
nooit de titel van familiar, waarop Willem de Clercq smaalde, laten welgevallen, wanneer zij daarmee tot speurhonden van een bloeddorstige justitie waren geworden.Ga naar eind46) Dit laatste argument was kenmerkend voor een dichter met hoge bewondering voor de Middeleeuwse riddergeest. Zo voelde Thijm zich ook sterk aangetrokken tot de Quijote, die hij als een verheerlijking van het hidalgo-ideaal opvatte. In dit heiligdom van diepe wijsheid en verfijnde scherts was hij al ingewijd door een vurige Italiaan, toen Schüller tot Peursum de eerste verantwoorde Nederlandse vertaling liet verschijnen.Ga naar eind47) Thijm beleed nu openlijk zijn gevoel van verwantschap met Don Quichotte en huldigde hem als bondgenoot in de strijd voor de lyriek der Middeleeuwen. Met zijn puntige lans, de pen, tartte hij de nuchterlingen, die in het boek een pleidooi voor het koude verstand zagen. In dichtvorm schetste hij hun een uitdagend beeld van zijn toekomstwensen, waarbij de oude poëzie in ere hersteld zou zijn en de rechtvaardige en deugdzame ridder niet langer als een dwaas beschouwd zou worden, ‘die zijn bloed voor ijdelheên deed stromen’Ga naar eind48) De strijd voor de Middeleeuwse poëzie was een onderdeel van Thijms programma, dat de Katholieke ondergrond van de Europese beschaving wilde aantonen. De kunstenaar wees hierbij de weg aan de historicus. Maar ook Nuyens moest beginnen met stelling te nemen tegen de heersende opvattingen, die het verleden vaak in een eigentijds daglicht plaatsten. De Inquisitie was daarbij vanouds een steen des aanstoots: het aantal slachtoffers, onbeduidend bij dat der heksenprocessen in de Noordelijke landen, werd overdreven, de brandstapel als enige vorm van strafoefening voorgesteld. Een der voordelen van deze rechtbank was, dat zij Spanje behoedde voor de godsdiensttwisten. Wel verre van slaaf te zijn der Inquisitie, viel de Spanjaard juist op door zijn sterke persoonlijkheid, die soms door een overdreven individualisme de nationale eenheid dreigde te verzwakken. Europese volkeren, bij wie het gelijkschakelingsproces verder was doorgevoerd, vreesden, dat de onthechting van de Kastiliaan, die zich in vele gevallen met een wellevend woord en een teken van beleefdheid tevreden stelde, een al te schril licht zou werpen op hun eigen verkleefdheid aan het geld. Zij noemden zijn heldhaftigheid daarom fanatisme, zijn fierheid hoogmoed, maar de befaamde snorkerijen van de Kastiliaan betroffen alleen kleinigheden. Zijn verbeelding vergrootte iedere daad, maar loog nooit in genegenheden. Zijn traagheid werd overdreven voorgesteld en de Spaanse bedelaars dankten hun vermaardheid vooral aan de schelmenromans. Al werd het land van Donoso Cortés momenteel slecht bestuurd, toch kon, waar zoveel fierheid, wilskracht en geloof leefden in een volk, eens, nadat | |
[pagina 71]
| |
een vreselijke crisis de kwaal, waaraan het leed, had genezen, een nieuw tijdperk van welvaart aanbreken.Ga naar eind49) Nuyens en Thijm werden tot Spanje aangetrokken, omdat ze daar een door het geloof bezielde gemeenschap vonden. Ook andere Nederlandse schrijvers vertoefden in gedachten graag in het land der hidalgo's, maar hun motieven verschilden. De Arabist Dozy bewonderde er de vreedzame cultuuruitwisseling tussen Christenen en Moren tijdens de Middeleeuwen.Ga naar eind50) Da Costa zag ginds het schitteren van de zilveren beenderen uit zijn familiewapen, de roem van het adellijke voorgeslacht. Als zoon der Sefardim, die met de nazaten van de Cid het sterke stambewustzijn, de familietrots (beschouwde Weyerman het genealogisch onderzoek niet als een der oorzaken van de Spaanse achteruitgang?) en de voorliefde voor pronk en praal gemeen hadden, voelde hij zich in zijn donker grachtenhuis geen kind der koele Westerstranden. Toch verheugde het hem, dat Holland een ‘Inquisitiewraak’ genomen had op de smaad zijn verdreven voorgeslacht aangedaan.Ga naar eind51) Zo liet hij in De slag van Nieuwpoort de Spaanse Oranje Philips Willem voor Maurits' overwinning bidden. Maar ook in dit gedicht verwijlde de verbeelding van deze gespleten ziel bij voorkeur aan vijandelijke zijde, waar de wapenschittering hem verrukte: ‘'t Is in dit natte Noorden
Ons, zonen van Euphraat-, Jordaan- of Ebro-boorden,
Te kil, - te kil voor 't minst, wanneer geen schooner zaak
Den arm te wapen daagt, dan Inquisitiewraak,
Der middeneeuwsche Kerk ter heilloze eerbetooning,
Tot elken prijs gewild door een ontzinden Koning. -
Ga, eedle Arragonees, ga, fiere Castiljaan!
Zing van Uw Cids den roem, waarvoor de Halvemaan
Van uit Asturiës onwinbren hoek bedwongen,
Verbleekte en nederzeeg, van plek tot plek verdrongen
Tot Calpes overzij!’Ga naar eind52)
In een lofdicht op Da Costa zou Potgieter later nog aan de verdiensten van de Iberische Joden voor onze cultuur herinneren. Op Rembrandts etswerk was te zien, hoe de Sefarden de schilder inwijdden in het Oude Testament. Artsen en wijsgeren waren er onder onze Spaanse Israëlieten. Ja zelfs de handel bevorderden zij: ‘De korlen van de Taag werden staven aan 't IJ’, zo zinspeelde Potgieter op een oude dichter-mythe. De bewondering voor de inheems Joodse tak van de Spaanse beschaving leidde voorlopig niet tot een algemene waardering van heel die cultuur, waarvoor men politieke maatstaven bleef aanleggen. Zo tekende Mevrouw Bosboom in een historische schets met weer een sarcastische titel een vriend des konings, | |
[pagina 72]
| |
de verrader-ketterjager Drenkwaard, door jicht en wroeging gekweld. Tot overmaat van ramp huwde hij in plaats van een degelijke Hollandse huisvrouw een Spaanse, die, zoals bijna al haar landgenoten uit Toussaints romans, een kloosteropvoeding had ‘genoten’. In de echt openbaarden zich de rampzalige gevolgen hiervan maar al te duidelijk: terwijl zij de huishouding verwaarloosde, bracht zij urenlang door op de slaapkamer, tevens bidvertrek. Daar lag de bijgelovige Señora geknield voor beelden van martelaren met folterwerktuigen, afbeeldingen van zielen in het vagevuur, van geselbroeders, die ‘onnutte werken’ verrichtten door zich tot bloedens toe te pijnigen als op een schilderij van Gerard Terborch.Ga naar eind53) Thijm bracht de schaal van de Nederlandse hoffelijkheid weer in evenwicht door tegenover deze fictieve Spaans-Brabantse de historische Isabel Clara Eugenia, aartshertogin der Nederlanden te stellen, de door Vondel bezongen dochter van Philips II. In naam en karakter toonde zij een treffende gelijkenis met Isabel van Kastilië, die de hoeksteen der Christenheid tegen de Islam verdedigde. Met háár speldegeld ontdekte Columbus Amerika. Thijm kon hierbij nog geen gebruik maken van de brieven, die Philips II vanuit Portugal aan zijn lievelingsdochter had geschreven. Het zou nog enkele tientallen jaren duren eer deze voor de kennis van zijn karakter belangrijke brieven door een Belgisch historicus werden ontdekt.Ga naar eind54) Terwijl een dichter het verleden eerbiedig benaderde, offerde de Amerikaan Motley de geschiedenis op aan de litteratuur. Zo bracht de bewondering van een buitenlander voor de vrijheidsstrijd onze geschiedschrijving weer op het gevaarlijke pad der zelfverheerlijking, waarvan Groen en Gachard haar af wilden brengen.Ga naar eind55) Zelfs Fruin bleek een kind van zijn tijd, toen hij met de Apologie het verschil in volkskarakter als een der oorzaken van de Opstand beschouwde. Hij beweerde, dat de Inquisitie ‘ons’ een gruwel was, maar een kerkhistoricus wees eropGa naar eind56), dat deze rechtbank in de Lage Landen al bestond, toen ze op het Schiereiland nog weinig betekenis had.Ga naar eind57) Na eeuwen bleef men deze ouderwetse instelling, die allang was afgeschaft, nog als bewijs zien van de Spaanse wreedheid. De jacht op het Peruaanse goud werd intussen minder gehekeld, vooral sinds Spanje zijn zeggingsschap over de Amerikaanse gebiedsdelen nagenoeg verloren had. Bovendien bracht nu (ruim drie eeuwen, nadat las Casas zijn banvloek slingerde naar de vaak meedogenloze conquistadores) Multatuli met zijn Max Havelaar aan de Hollandse tevredenheid over het overzeese beleid de genadeslag toe. Vanuit Insulinde, waarvan de levenssfeer overeenkomsten vertoonde met het meest Oosterse deel van Europa, kreeg de schrijver een andere kijk op het vaderland, dat hem in zijn jeugd Alva als een ondier | |
[pagina 73]
| |
voorstelde. Hij ergerde zich aan de kruideniersgeest, waarmee 'n catalogus het rustbed van de hertog aanprees: ‘Hierin lag de bloedhond zijn schulden na te tellen’. Multatuli vond het juist hoogst achtenswaardig, dat de landvoogd ons land, waar de Oranje-stadhouders schatrijk werden, arm verliet. De Nederlandse geschiedboekjes vond hij dan ook volkomen leugenachtig. De Tachtigjarige Oorlog bestond uit wederzijdse strooptochten, waarbij de legers elkaar zoveel mogelijk ontweken. Maurits en Spínola omhelsden elkaar in 1608, dief en diefjesmaat!Ga naar eind58) Deze badinerende critiek op de oorlogsvoering moest misschien het antwoord voorstellen op de mysterieuse opsteltitel uit het pak van Sjaalman, die de oorzaken van de Opstand niet aan begeerte naar godsdienstige of staatkundige vrijheid wilde toeschrijven. Uit afkeer van Droogstoppel vluchtte Multatuli naar Don Quichotte, wiens belevenissen hij even romantisch opvatte als Schüller. Alleen voelde Havelaar zich als beschermer der verdrukte Javanen nog meer aan de hidalgo verwant. Het enige tekort van de assistent-resident heette, dat hij in zijn genialiteit dikwijls te hoog dreigde te vliegen om als die andere Don Quichotte krachten te verspillen op een molen. Maar overigens overtrof hij verre het litteraire model: aan zijn dromen paarde hij de meest efficiënte zakelijkheid.Ga naar eind59) Terwijl 't Spaanse verteltalent de Nederlanders bleef boeien, grepen de zonen van de Cid naar een standaardwerk over de geschiedenis van de Islam op het Schiereiland door de Leidse hoogleraar Dozy, al werd hierin de cultuurbloei der Iberische Middeleeuwen vooral als een verdienste van de Moren gezien.Ga naar eind60) Latere onderzoekers wezen erop, dat de Mohammedaanse beschaving nergens zo'n hoogte bereikte als in Spanje, waar zij geinspireerd werd door het Christendom. Het katholieke Spanje uit die tijd kende immers markante vertegenwoordigers als de H. Dominicus Guzmán, die de dames Wolff en Deken ervan verdacht hadden de oprichter van de Inquisitie te zijn. De historische critiek deed ook het karakter van deze Roomse hervormer duidelijker aan het daglicht komen, al maakte zijn Spaanse strijdbaarheid hem bij andersdenkenden minder geliefd dan de dichterlijke Italiaan Franciscus.Ga naar eind61) | |
4. Een zomer in het zuiden (1864-1872)Nog geen Nederlander had zich aan een Spaanse reisbeschrijving gewaagd. Het hoorde in de Stastok-tijd immers tot de goede toon om, zoals Beets deed, zich erop te beroemen, nooit ‘het erf der vaadren’ verlaten te hebben. Het moest dus wel voor een soort verraad gelden 's vijands land | |
[pagina 74]
| |
te bereizen voor een genoegen, dat zeer denkbeeldig was. Want zouden de monniken in dat wilde stuk Afrika het gepeupel niet ophitsen tegen ieder, die niet dacht als zij? Maar toen spoorweg en stoomboot het onbekende Spanje begonnen te ontsluiten, verminderde de angst om er in rovers- of Inquisitiehanden te vallen, ook al voelde nog geen Hollander zich er veilig zonder revolver. Hadden tot 1863 zij, die alleen de moedertaal kenden, hun litteraire reislust moeten bevredigen met vertalingen van meestal niet de beste buitenlandse itineraria - zo waren de ervaringen van Borrow, Alban Stolz en Gautier alleen voor de bestudeerden toegankelijkGa naar eind62) - in dat jaar werd Een zomer in het Zuiden van Gerard Keller een verrassing. Het Zuiden, waar men zorgeloze mensen wilde ontmoeten, dat was immers Italië? Toch trok de schrijver op de ongebruikelijke wijze de zon tegemoet met het voornemen, zich naar de raad van Borrow zoveel mogelijk bij de vreemde omgeving aan te passen. Zo maakte hij, ondanks een nadrukkelijk afstand nemen van het Spaanse ‘bijgeloof’, zelfs een kruisteken bij het binnengaan der kerken. Het volk vond hij onontwikkeld maar gevoelig, genotzuchtig maar sober; de kinderen goedhartig en voorkomend, omdat ze nog geen begrip van ‘eigenwaarde’ hadden. Hij waardeerde Spanje nog meer bij zijn komst in Gibraltar, waar de Engelsen met hun money-making mentaliteit een puriteinse sfeer verspreidden en hem weemoedig terug deden denken aan bevallige Señorita's, terwijl zij in een indolente houding hun waaier bespeelden. Hier moest hij zich tevreden stellen met ladies, die aan een tafeltje bij een werkmandje zaten te verstellen met een theeservies voor het spichtige gezicht. De Spaanse gratie bewonderde hij ook in de zigeunerdansen. Hij had nooit gedacht, dat er door gebaren en mimiek en met zulke eenvoudige hulpmiddelen zoveel te bereiken was. De bevalligste passen op het toneel vond hij saai bij een Soleá der Gitanos, gedanst door een lelijke vrouw in een hoogsluitende, lange, geel katoenen japon. Ook de dodendans van het stierengevecht boeide hem, al ergerden zich daaraan de lezers van een dagblad, waarvoor hij een corrida versloeg. Zij moesten maar bedenken, dat in iedere vorm van vermaak een wreedheid school en dat het Fiesta nacional met zijn ridderlijke moed en fierheid beter verantwoord was dan circusdressuur, bedenkelijke vaudevilles en Hollandse potsen. Onmogelijk kon hij de ‘consequente’ Engelsman volgen, die beweerde, dat het zien van bloed de toeschouwers wreed maakte, hen tot misdaden dreef en roversbenden deed ontstaan, die de economie van het land zouden ontwrichten. Terwijl Keller het Spaanse volk niet bloeddorstig vond, wanneer het van stierengevechten hield, geloofde hij evenmin in de traditionele voorstelling van het | |
[pagina 75]
| |
historische Spanje, waarvoor kapitein Storm de Grave nog gevoelig was gebleken. Zo noemde hij Philips II wel de koninklijke monnik, die het geweten van zijn onderdanen meende te moeten beheersen, maar hij moest ook erkennen, dat onder de herinneringen van vorsten, geen hem zo had aangegrepen als 's konings hoogst eenvoudig bid- en werkvertrek.’Ga naar eind63) Dat Kellers geluid nog vrij eenzaam klonk, bleek, toen kort na hem de Calvinistische Sefard Capadose naar het land trok, waaruit zijn voorvaderen waren verdreven, om er in opdracht van een comité een hervormd officier uit de gevangenis te verlossen. De Nederlandse Protestanten werden zich dus van hun apostolische taak ten opzichte van Spanje bewust. Hoe moeilijk het intussen was zich van de vroegere negatieve houding los te maken, sprak hieruit, dat iemand als Capadose in tegenstelling tot de bijbelverspreider Borrow niet inzag, dat het, om invloed uit te oefenen in Iberië, nodig was het volkskarakter enigszins te begrijpen. Zo ergerde de afgezant zich aan veel op het Schiereiland. ‘De Tauros’, waarbij volgens hem geen Spanjaard het waagde te ontbreken, die zijn naam als goed vaderlander liefhad, noemde hij een schandaal voor een geciviliseerde natie der negentiende eeuw. Natuurlijk ontdekte hij een kapel in de arena, waardoor het ware karakter der Roomse kerk hem duidelijk werd. En al bereikte hij uiteindelijk zijn doel, toch verbitterde het hem, dat koningin Isabel II met een ‘Kastiljaansche trotschheid’ de gevangene vrijliet, voordat hij zijn petitie had aangeboden.Ga naar eind64) Uit de felle tegenspraak tussen twee reizigers als Keller en Capadose kon men opmaken, dat het beeld van Spanje in volle ontwikkeling verkeerde. Naast de strijd om het hedendaagse Kastilië laaide ook die over dat der Habsburgers feller op, nu Nuyens een nieuw geluid liet horen. De Nederlandsche Beroerten, die door Fruin begroet werden als een verrijking van onze kijk op het nationale verleden, wekten bij velen beroering: de auteur ontving zelfs anonieme ‘dankbetuigingen’, ondertekend met ‘Philips, Alba, Bathasar Geraerds’. Met minder terughouding dan Groen betoogde Nuyens immers, dat de Apologie door haat werd ingegeven en onbetrouwbaar was: bloedschande, bigamie, overspel en moord werden er de leenheer met bijtende pen toegeschreven. Uit 's konings staatsbrieven, uitgegeven door Gachard, sprak feitelijk een andere geest, met name, waar de vorst aan zijn zuster, landvoogdes Margareta schreef: ‘God weet, dat ik niets meer zoek te vermijden dan het vergieten van bloed, en zeker dat van mijn Nederlandsche onderdanen.’Ga naar eind65) Nadat van Walree geprobeerd had een blik te werpen in de ingewikkelde Spaanse psyche door studie te maken van de oude romance, vertaalde Dozy een studie van Lafuente y Alcántara over de copla, een levende vorm van | |
[pagina 76]
| |
Spaanse volkskunst. Deze zuidelijke vakgenoot van de Leidse Arabist vertelde op onderhoudende wijze, in welke soms platte sfeer die meestal vierregelige coupletten ontstonden en werden voorgedragen in Andalusië, waar, naar hij verontschuldigend opmerkte, meer dichters dan arbeiders waren en een dolce far niente de vooruitgang remde. De geleerde had alleen weinig aandacht voor uitingen van stemmige en godsdienstige gevoelens in coplavorm. Dit andere facet van het Zuidspaanse leven sprong naar voren in vertalingen uit het werk van Fernán Caballero, een schrijfster van Duitse afkomst evenals de dichters Béquer en Harzenbusch, die een groot aandeel namen in de Iberische romantiek. Haar verhalen over eenvoudige, vrome Katholieken staken volgens een protestant gunstig af bij, wat Franse en Engelse romans te bieden hadden. Ook Potgieter, die overigens weinig waardering had voor het traditionalistische Katholicisme van Fernán Caballero, juichte het toe, dat er vertaald werd uit de hier geheel onbekende eigentijdse letterkunde van de taal, ‘waaruit Cats putte en die Hooft en Huygens liefhadden.Ga naar eind66) | |
5. Mimosa of de Amsterdamse beurs (1872-1886)Had de jonggestorven de Génestet de wens uitgesproken naar Cervantes' graf te pelgrimeren, Potgieter zou deze tocht wezenlijk volbrengen. Ook hem hield het groeiend verlangen der kunstenaars bevangen om zelf het lang miskende land te bezoeken. In 1872 kwam de werkelijkheid zijn droom verrijken. De reis gaf hem ‘een weergaloos genot’ en vanuit Madrid schreef hij opgetogen brieven aan zijn vriend Huet, die, hoewel nooit bijzonder belangstellend voor ‘Europaas lusthof’, te Batavia door het lezen van Gautier's voortreffelijke reisbeschrijving tegelijk geestelijk in het land van Velázquez vertoefde. Nog vol Madrileense herinneringen, koos de dichter bij zijn litterair testament een Andalusische merrie, die de sprekende naam ‘Mimosa’ droeg, - reeds in de Middeleeuwen waren de Spaanse rossen beroemd om hun snelheid - tot Pegasus, om hem bij het Gedroomd Paardrijden voortdurend met de gloed en de verrukking van het Zuidelijke leven te bezielen: ‘De warmste dag in 't Noord is vreemd aan weeldrigheid,
Als Spanjes lusthof smaakt, wanneer de zonne scheidt,
En 't koeltje, dubbel zoet door 't geuren en 't klinken,
Uit elk getralied raam een tweelingstar ziet winken: -
Maar bleef behaagzucht, die bij beurt daar weert en vleit,
Spijt onzen dampkring nu ook niet in Mimosa blinken?’
| |
[pagina 77]
| |
Reeds vroeger had de dichter een Spaanse ‘tweelingstar’ bezongen, hoewel op kieser wijze dan die andere Spanje-vaarder Hendrik Meijer. Maar de Andalusische behaagzucht uitte zich het bevalligst in de danskunst: ‘'t Weerbarstigst hartje volgt gedwee der minne wetten,
Wanneer Sevilla blinkt van held'ren maneschijn;
Geen voetjes, die zich fluks niet in beweging zetten,
Zoodra de roep weerklinkt der rappe castagnetten,
Zoodra der driften drom zwiert langs de tamboerijn.’Ga naar eind67)
De vredelievende beelden, die Potgieter opriep, werden spoedig verstoord door een hernieuwde burgeroorlog, ontstaan bij het begin van de kortstondige Eerste Republiek. Heel anders waren dan ook de indrukken van een prozaïsch reiziger als Harteveld, die naar Malaga ging voor gezondheid, maar er midden in een operetteachtige revolutie belandde. De taal van het land onvoldoende machtig, deed hij geen moeite zich met Spaanse intellectuelen te verstaan. Met andere buitenlanders verbleef hij in het hotel, het Nova Zembla van zijn overwintering. Vanuit het balkonraam sloeg hij het volk gade, dat hij onbeschaafder vond dan de Javanen. Deze achterlijkheid werd nog uitgebuit door de clerus, die de arena's gebruikte als uitlaatklep voor de Spaanse hartstochten. Voortdurend gekweld door deze en andere opvattingen, voelde de schrijver zich eerst weer gelukkig in het Engelse Gibraltar, waar Keller juist zijn vervelendste uren beleefd had.Ga naar eind68) Als tegenwicht op Hartevelds ongunstig oordeel dienden de vertaalde indrukken van een Amerikaans correspondent in de Carlistische burgeroorlog, die de wonderlijke situaties, waar hij soms voor geplaatst werd, met gevoel voor humor bekeek. Door zijn contact met het volk kreeg hij soms een onverwachte kijk op de geest der strijdenden, waarvan hem de zorgeloosheid en het hardnekkige individualisme troffen.Ga naar eind69) Al deed het Spanjes naam afbreuk, dat het telkens de aandacht trok, wanneer het in een van zijn vele revoluties gewikkeld was, toch zag Europa in de onafhankelijke wijze, waarop de guerrilla-strijders en bandolero's zich gedroegen, een soort vrijheidsideaal belichaamd. De toonkunst gold daarbij als propagandiste. Mérimée's novelle Carmen, die na de eerste Carlistenoorlog was ontstaan, inspireerde, nu Iberia het voorspel van een tweede burgerkrijg beleefde, Bizets gelijknamige opera. Eerst nu ging het grote publiek bezit nemen van een litterair kunstwerk, evenals het vroeger pas toegankelijk was voor de Don Juan van Tirso de Molina en Molière door Mozart (1787), voor Beaumarchais' Barbier van Sevilla door Rossini (1816). Toen iedere volksjongen de melodie kende van de ‘Toreador’ (Torero) en ‘l'Amour est enfant de bohème’, begon Spanje in brede kringen een | |
[pagina 78]
| |
ideaal te vertegenwoordigen, lijnrecht tegenovergesteld aan het dwangbeeld, dat historische romans ervan vormden en kenmerkend voor een Nietzschiaanse voorstelling van dit land, die in een volgende periode steeds meer hoofden en harten zou verwarren.Ga naar eind70) Behalve in de opera drong de Iberische muziek ook door in het concert. De Hongaar Liszt en de Rus Glinka, die hetzelfde jaar, waarin de novelle Carmen werd geschreven, op het Schiereiland vertoefden, inspireerden zich op de Aragonese en Valenciaanse Jota's in hun Rhapsodieën en Cappricio's en openbaarden er, nagevolgd door Balakirew en Rimsky Korsakow, een vrij ritme, dat afweek van het strakke Klassicisme.Ga naar eind71) Voor iemand als Harteveld bleef de Spaanse volkszang met dat al een gesloten boek. Hij ging bij zijn oordeel, in tegenstelling tot Gerard Keller, geheel uit van ónze opvattingen over welluidendheid: zangeressen hadden volgens hem schorre stemmen, zongen geïmproviseerde liederen bij een kunstloos bespeelde gitaar en maakten bij wijze van dans enkel lelijke grimassen in een armelijke omgeving. Terwijl het muzikale enthousiasme voor Spanje crescendo ging, stegen ook de financiële papieren. De Republiek, zo veronderstelden de speculanten, zou vrijheid en democratie brengen, begrippen, welke daarginds echter vaak vertaald werden met willekeur en anarchie. Berichten over de kansen van het Protestantisme en het invoeren van de vrijhandel versterkten het vertrouwen in het nieuwe bewind ondanks de waarschuwingen van Harteveld, die de verwarring van dichtbij gadesloeg.Ga naar eind72) Zodoende gingen op de Amsterdamse Beurs millioenen in Spaanse speculaties verloren. Had Spanje vroeger Nederland gewond met het zwaard, thans trof het ons in de beurs, zo klaagde een liberaal, die hier de romanschrijver Pérez Galdós introduceerde. Na het herstel van de monarchie zag hij het Españolismo of protectionisme weer zegevieren.Ga naar eind73) Het mislukken der Spaanse speculaties gaf Multatuli een kans Holland te honen om het soort handels- en warenkennis, dat zich alleen commerciëel voor het buitenland interesseerde. Zo liet de schepper van de Droogstoppelfiguur de familie Kruckers, ‘die verstand hadden van kurk en erby waren opgebracht’, bij herhaling verzekeren, dat dit artikel uit Spanje kwam. De vraag van het enfant terrible in het gezin, of ze dan ook Spaans spraken, werd als een goede grap opgevat, waarom alle Kruckers hartelijk lachten. Met dat al benijdde de schrijver deze en andere armen van geest geenszins: ‘Dat de Don Quichotten slecht afspelen is bekend, maar 't gaat de Sanchoos goddank niet beter’.Ga naar eind74) Toch verklaarde nog iemand, dat Don Quichotte te anachronistisch was voor ons ‘vooruitstrevende en nuchtere volk’. De ruwe en spotzieke gasten, die de Ridder van de Droevige figuur overal | |
[pagina 79]
| |
ontmoette, noemde hij de kracht der natie, evenals de ‘bekrompen, baatzuchtige’ Sancho.Ga naar eind75) Later zou Thijm fel stelling kiezen tegen deze materialistische opvatting, die gelanceerd werd naar aanleiding van Langendijks klucht op De bruiloft van Kamacho. De achttiende-eeuwse dichter had zich naar de mening van Alberdingk met de ridder van La Mancha vereenzelvigd en diens strijd tot de zijne gemaakt. Langendijk zou volgens deze gewaagde opvatting zijn tijd een eeuw vooruit geweest zijn en reeds een idealistische verklaring van Cervantes' meesterwerk hebben aangehangen.Ga naar eind76) Hoeveel Multatuli overigens ook van de katholieke schrijver verschilde, in zijn interpretatie van de Quijote stond hij aan zijn zijde. De idealistische koningin uit het drama Vorstenschool, dat vanwege de daarin beschreven wantoestanden volgens de kritiek in Spanje zou spelen, dweepte met de Quijote en noemde zichzelf Donna Lodovica de la ManchaGa naar eind77) Ook verklaarde Multatuli, dat hij deze roman liever geschreven zou willen hebben dan de Faust, omdat Cervantes - de enige schrijver voor wie hij ‘bijna eerbied’ voelde - er meer ziel in gelegd had dan Goethe ooit bezat. Als kind had Douwes Dekker dan ook romantische boeken verslonden, zoals de hidalgo de Palmerín en de Amadís en zijn geïdealiseerd jeugdbeeld Woutertje Pieterse de Glorioso. Ook kan bij Multatuli, toen hij het edelmoedige jongetje juffrouw Laps met een ijzeren staaf in de hand en een slaapmuts op liet beschermen, niet alleen de verdediging van Rebekka door Ivanhoe, maar ook Zuidelijker Romantiek door het hoofd gespeeld hebben. Het is alsof aan de Tieckiaanse opvatting, door onze landgenoot Schüller verdedigd, dat de ridder van La Mancha alleen belachelijk was, omdat zijn middelen tekortschoten, hier een litteraire vorm werd gegeven.Ga naar eind78) Ook toen Multatuli op rijpere leeftijd een hyperromantisch jeugdstuk verdedigde, argumenteerde hij voortdurend met Cervantes' meesterwerk. Wat was hij nog onnozel, toen hij De bruid daarboven schreef! Hij leek met zijn edele aandrift, die de nederlaag niet vreesde maar zocht, juist op de ridder van La Mancha, van wie de jonge Douwes Dekker hield zonder hem te begrijpen. Hij doorzag nog niet, waarom Cervantes de hidalgo nooit gelijkwaardige tegenstanders gunde, maar hem altijd liet belagen door molenwieken en het grauw van de straat. Nu wist hij uit eigen ervaring, wat een ontgoocheling de schrijver gekend moest hebben, om zo wáár te kunnen zijn. Toch was ondank het loon van de Spanjaard geweest, want de Quijote was veel geprezen, maar weinig (goed) gelezen. Ook de Havelaar van Multatuli, in wiens hoofd meer Don Quichotten toernooiden dan er werden afgeranseld door een onridderlijke wereld, vond men grappig, terwijl men aan de diepe zin ervan voorbijging. De enige critiek, die de schrijver | |
[pagina 80]
| |
van Saïdja en De Japansche steenhouwer op Cervantes meende te moeten uitoefenen, gold de losse verhalen in zijn ridderroman. Maar daarmee herhaalde hij alleen de zelfkritiek van de Spanjaard.Ga naar eind79) Toen Multatuli echter zelf een korte geschiedenis debiteerde, gaf hij zijn lezers te raden, of deze van eigen vinding was of van ‘zijn Spaanse evenknie’. Dit laatste was met dat al onmogelijk, omdat Murillo, wiens kunst een rol speelde in de anekdote, pas geboren werd in het jaar na Cervantes' dood.Ga naar eind80) De waardering voor Cervantes werd schoorvoetend gevolgd door de belangstelling voor Calderón, van wie de werken alleen werden opgevoerd op katholieke seminaries.Ga naar eind81) Al bekroonde de Spaanse Academie een Nederlands lofdicht op de schrijver, toch ontried Allard Pierson zijn landgenoten het lezen van die ‘bijgelovige monnikenvriend’.Ga naar eind82) Tegen deze en andere meningen verdedigde Kanunnik Putman, door geloof en opvoeding met de Spaanse gedachtenwereld vertrouwd, de grootheid van Calderón. Hij wees daarbij voortdurend op de waarde, die men in andere Europese landen hechtte aan zijn werken, waarvan vele poëtische vertalingen werden gemaakt. De betiteling ‘monnikenvriend’ kon Putman weerleggen door te wijzen op het wereldlijke toneel, waaronder Het beleg van Breda opviel. Met aanhalingen uit dit stuk bestreed hij Pol's oppervlakkige oordeel over deze comedia.Ga naar eind83) Ook Thijm vestigde de aandacht op de invloed van de Spaanse litteratuur enkele jaren, voordat een geleerde daaraan een baanbrekende studie wijdde. In een van zijn Vondelnovellen hield een Franse priester tijdens een kerkdienst onder het mom van een explicatie van de Cid een preek in de geest der Spaanse Contrareformatie. Later bracht de geestige Tesselschade een anti-Paapse speurhond in verlegenheid door hem te herinneren aan de algemene bewondering voor de toneelstukken, geïnspireerd op Spaanse ridder- en schelmenromans. Maar alles nam een goede keer door het aanbieden van een glas Andalusische wijn.Ga naar eind84) Zelfs de veelzijdige Huet gunde Spanje, waarvan men zich een voorstelling vormde met behulp van Murillo's meloenetende bedeljongens in de zon, niet altijd de eer, die zijn vriend Potgieter het waardig keurde.Ga naar eind85) Hij meende, dat de bloem der Kastiliaanse beschaving hier niet werd overgeplant en dat ons voorgeslacht de Sinjoor alleen van de schaduwzijde leerde kennen. De zonen van de Cid hadden volgens hem de hoge Moorse beschaving ten gronde gericht. Bovendien begingen de conquistadores in tegenstelling tot de Hollanders de fout om de inheemsen hun cultuur op te dringen. Maar in de portretten van Alva en Maarten van Rossum ontdekte hij dezelfde losbandigheid, roofzucht en rechtzinnige goddeloosheid.Ga naar eind86) |
|