Spanje in de Nederlandse literatuur
(1955)–S.A. Vosters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Vierde hoofdstuk
| |
[pagina 41]
| |
Ook menschen had gestelt zoo lieflijk van gemoet!
Maer zy verwinnen elk zoo ver door hun verwoetheit,
Gelijk de muskadel en dadel, door hun zoetheit
Den wringenden olijv...’
Ook vroeg de dichter zich niet af, wie zachtzinniger was: Coen of de IJzeren Hertog, over welke laatste hij brallend zei: ‘d'Onmenschlijke Alba mest zich woedend geil en vet,
Hij slint den zuuren oogst des landmans met zijn tanden,
Slokt gansche steden in zijn gulzige ingewanden,
En tapt den borger 't bloet met zijne tranen af.’Ga naar eind3)
Deze ezelstrap moest de ‘geklisteerde wereldveroveraar’ nog verduren bij het tanen van zijn politieke macht. Toch waagde Thomas Asselijn het op het toneel Philips en Alva gedeeltelijk vrij te pleiten van schuld aan de dood van Egmond en Hoorne, door Granvelle tot zondebok te maken. Lodewijk Meijer van Nil volentibus arduum vroeg een reiziger naar Madrid daar de beste stukken te kopen. Op Amsterdamse zolders werd nog heimelijk Spaans toneel gespeeld voor Iberische Joden en een der eerste Nederlandse balletten was een Spaanse klucht.Ga naar eind4) Jan Luyken, die Hoofts Historiën illustreerde, verluchtte zelfs op waardige wijze Spaanse levensbeschrijvingen van de veelbelasterde koning en de gehate landvoogd zonder daarbij in caricatures te vervallen. Zijn broer Caspar maakte prenten bij de pseudo-Quijote en andere geliefde verhalen, die als ontspanningslectuur nog onmisbaar waren en waarvan de levenskunst kon worden afgekeken.Ga naar eind5) Zo liet een Nederlandse navolging van de schelmenroman twee verloofden allerlei fraaie zinsneden en spreekwoorden uit de jaloerse brieven van een belachelijke Don in hun minnekout te pas brengen.Ga naar eind6) Zij bespiedden de Spanjool op galanterie, zoals Robbeknol het eens gedaan had bij Jerolimo. Toch was er een trekje, dat op nieuwe litteraire invloeden wees: de minnenijd, die in het Nederlandse Spanje-beeld tot nu toe een opvallend kleine rol had gespeeld. Interne Spaanse toestanden bleven bij ons een gesloten boek. Men vormde zich daarvan een voorstelling door middel van de satirische schelmenroman, de brieven van Clenardus, die opnieuw in het Nederlands werden uitgegeven, het vertaalde werk van Zeiller. Meestal zakelijk van opzet, wilden deze reisboeken de ‘goetwillende Leser’ een ‘Tafereel’ bieden van de staatsmachine, de hofhouding, het kerkelijk bestuur, de ridderorden en enkele merkwaardige gebruiken. De gegevens hiervoor schreven ze van elkander over, waartegen geen bezwaar bestond, omdat geen persoonlijk relaas verwacht werd. | |
[pagina 42]
| |
Nu richtte de Europese belangstelling zich naar de intrigues rond de kinderloze Karel II, de ‘behekste’, wiens bewind het einde van de Spaanse machtspositie in de oude wereld betekende en het begin van de successieoorlog. De algemene nieuwsgierigheid: welke natie de rollen zou gaan uitdelen in het omstreden Madrid, werd op het commerciëel juiste ogenblik bevredigd door Mevrouw d'Aunoy, een Franse sprookjesvertelster, die beweerde geruime tijd aan het Iberische hof te hebben doorgebracht. Eerst laat werd ontdekt, dat zij alleen in haar verbeelding in het land van Don Quichotte vertoefde en zich daarvan een voorstelling vormde met behulp van dagbladberichten en de onuitgegeven brieven van een adellijke landgenote aan haar dochter.Ga naar eind7) Verwonderde de Nederlandse uitgever van haar werk zich in 1695 nog over de kundigheden van dit vrouwelijk vernuft, de romantische verhalen, die zij in haar werk had ingevlochten, waren zo onwaarschijnlijk, dat ze tien jaar later in een herdruk werden weggelaten.Ga naar eind8) Ook de samensteller van een ander reisboek merkte op, dat d'Aunoy's werk onbetrouwbaar was, wat niet verhinderde, dat hij van enkele mededelingen gebruik maakte evenals de Fransman, die schreef onder het pseudoniem Álvarez de Colmenar.Ga naar eind9) De schrijfster bevredigde immers de Europese sensatielust met haar eenzijdige anekdoten, die een wereld opriepen van minnekunst en liefdesnijd, van wilde hartstocht en koele berekening. Moest er een medeminnaar uit de weg geruimd worden, dan stonden sluipmoordenaars klaar met hun smalle priem. Voor nachtelijke cavalcades had de Française stoutmoedige hidalgo's ter beschikking, die hun leven riskeerden voor een glimp van de geliefde. En wie een Spaanse roman d'intrigue wilde schrijven, kon haar mededelingen gebruiken over Madrileense dames, die ondanks strenge bewaking de kerk gebruikten als uitgangspunt voor een rendez-vous.Ga naar eind10) Zo gingen hartstocht en wellust in de voorstelling van Spanje deftigheid en trots verdringen. Ook de belangstelling van de schrijfster voor de Spaanse volksdans en -zang wees in die richting. De statige Pavane moest onderdoen voor de levendige Fandango. Al vond d'Aunoy in een tijd, die de voorkeur gaf aan het vlakke, de ruimtelijke dansfiguren nog erg uitzonderlijk, toch prees zij (of liever haar zegsvrouw) de weelderige armbewegingen der bailerina's om de natuurlijkheid.Ga naar eind11) Het ritme van het lichaam sprak een algemeen menselijke taal, maar het Spaanse lied werd nog altijd niet verstaan. Het geluid van de volkszang deed haar denken aan een verkouden Maartse kat, die in wanklank alleen werd overtroffen door een ontstemde gitaar, waarin de Encyclopedisten een symbool gingen zien van Spaanse domheid en indolentie. Op dit instrument, zo beweerde Álvarez de Colmenar, lag de Kastiliaanse boer de hele | |
[pagina 43]
| |
dag te tokkelen, terwijl een Fransman zijn akker bebouwde.Ga naar eind12) Deze critiek van een politieke mededinger werd in Nederland niet zonder leedvermaak aangehoord, maar de Fransen, die in Spanje de naam van klaplopers hadden, merkten bij ons een ander beeld van nationale verstarring op: dat van de pijproker in een koepeltje aan de Vecht, die in tulpen speculeerde en zijn huurlingen uitzond, waar zijn voorgeslacht zelf was heen getrokken.Ga naar eind13) | |
2. Courantiers en hovelingen (1720-1780)De invloed van de verlichte voorstellingen is naspeurbaar in een blijspel van Jacob Weyerman, wiens eerste naam Campo een herinnering bevatte aan de tijd van het Spaanse bondgenootschap.Ga naar eind14) In dit stuk tokkelde de dagdief Anselmo bibberend van emotie serenades op de guitarre, terwijl deze nieuwe Spaanse Brabander zijn beminde opgeschroefde dwaasheden toefluisterde, die aan Jerolimo's krompraterij herinnerden. Toch was hij geen gevaarlijke oplichter zoals Bredero's held, maar een onnozele hals.Ga naar eind15) In zijn spectatoriale blaadjes liet Weyerman zich nog scherper uit over het geliefde mikpunt van de Nederlandse satire, al verborg hij zijn spot achter een beschutting van herderskouten en alles, wat hij aan anekdoten, spreekwoorden en verhalen aan het Spaans ontleende.Ga naar eind16) In de levensloop van een Spanjaard, die in de pikareske ik-vorm werd verteld, hekelde hij de maatschappelijke tekorten van de Sinjoor, ook al leek zijn eigen leven verdacht veel op het gelaakte model: ‘Ik was een Spanjaart van de eerste groote, zoo ryk als een Prins, en zoo luy als myn gelobde medegrooten, die onder de regeering van een voorig gevoeleloos Vorst, het krijgsvolk en de Konings amptenaars lieten sterven bij gebrek van geld, om hoeren en paarden te konnen houden, zonder zorg of vreeze. Het oordeel des huuwelyks heeft my gestraft in de keus van een ondankbaare Arragonsche huysvrouw. Zo ras rolden myn vierdubbele pistoolen niet tusschen haare ivoore vingers, of zy begaf haar tot speelen en coquetteeren: en alhoewel ik gulhartiglyk beken en altoos zal bekennen, dat het speelen en coquetteeren twee nootzaakelijke feylen zyn in een Ryk, de wyl zy het geld doen circuleeren, echter is het een misdaad die wy beloonen met de pook. Madame rook de lucht van myn toeleg, derhalve voorkwam zy het dreygent gevaar door my tot nader gelegendheyt te vergasten op een Spaansche vyg, een zoo smaakelyke vrucht, dat ik zedert geen ander fruyt heb willen smaken’.Ga naar eind17) De speel- en spilzucht van deze koningsdienaar en zijn vrouw waren volgens Weyerman de Spaanse hoofdgebreken. Hij zag ze duidelijk uitgebeeld op een schilderij van Adriaen Brouwer, waar dobbelende Spanjolen, die een Nederlander ertussen namen, met hongerige blikken de teerlingen | |
[pagina 44]
| |
volgden in een vertwijfelde hoop om uit hun schuldige ellende te raken.Ga naar eind18) Een andere vorm van Spaanse luiheid was volgens Campo het zoeken naar voorname stamvaders. Boeren lieten er hun akkers voor liggen, koks verleerden hun vak en soldaten werden kluizenaar om te dromen van ‘wapenschilden, quartieren, leugens en fabelen’.Ga naar eind19) Terwijl Weyerman alleen de traditionele hoon nog pikanter opdiende, betuigde de deftige van Effen zijn afkeer van de platte hekeldichten, waarmee men iedere overwinning op de ‘erfvijand’ meende te moeten vieren.Ga naar eind20) Overigens kende hij niet veel betere eigenschappen toe aan de Kastilianen, die met hun hoovaardij en fanatisme lieten zien, in wat voor uitersten een onredelijk mens kon vervallen. Zo vertelde hij, dat Sinjoren op een kraak, met Peruaans goud geladen, eens weigerden hun zeilen te strijken, toen er een storm opstak. Zij wilden niet zwichten voor de werkelijkheid en riepen daardoor een veel erger lot over zich af.Ga naar eind21) Toch was van Effen voor de betekenis van de Spaanse cultuur niet blind. Het Franse toneel had hieraan naar zijn mening zoveel te danken, dat het vaak alleen aan de Kastiliaanse stukken een redelijker vorm hoefde te geven om meesterwerken te scheppen.Ga naar eind22) In het burleske beviel niets hem beter dan de Quijote, al betreurde hij het, dat de naam van God er zo dikwijls in misbruikt werd. Overigens verlaagden zijn tijdgenoten dit werk meestal tot een platte klucht, zoals bleek uit De bruiloft van Kamácho van Pieter LangendijkGa naar eind23), waar de Sancho-figuur plat Hollands praatte. Ook van Effen beschouwde Cervantes' meesterwerk als een pleidooi voor het gezond verstand, dat de mens voor roekeloze avonturen behoedde. Hij wenste verder, dat er een Nederlandse Reis naar de Parnas zou komen om de rijmelarij van zijn tijd aan de kaak te stellen.Ga naar eind24) Het Spanje van van Effen genoot nog de Nederlandse belangstelling om de politieke rol, die het in Marokko speelde, waar Ripperda, een Fries avonturier, intrigeerde.Ga naar eind25) Maar in de tweede helft van de achttiende eeuw begon Iberia in vergetelheid te raken. Wel trokken Spaanse toneelstukken en romans onder het volk veel belangstelling en behoorde een oppervlakkige kennis van de taal van Cervantes nog tot de verzorgde opvoeding, maar de toonaangevende letterkunde kwam steeds meer onder de invloed van Frankrijk, waar de Encyclopedisten het ‘donkere’ Spanje uit het ‘verlichte’ Europa banden.Ga naar eind26) Montesquieu had in zijn theorie over het verband tussen volksaard en klimaat vastgesteld, dat de gematigde luchtstreek allerlei deugden tot ontwikkeling bracht, terwijl de warmere gebieden broednesten waren van het kwaad.Ga naar eind27) Met des te meer zelfverzekering bezong de Nederlandse poëzie de vrijheidsstrijd, waarbij zij vaderlandsliefde alleen aan Hollandse, baatzucht en gouddorst aan Spaanse zijde ont- | |
[pagina 45]
| |
dekte. Zij vermeed op vermaan van van Effen het grof volkse, waardoor Spanjaard een geijkte term werd,synoniem met geweldpleger en onderdrukker.Ga naar eind28) In een geliefd genre als het berijmd essay dienden pikante anekdoten uit de Spaanse geschiedenis ter verduidelijking. Zo werd Philips II door Mejuffrouw de Neufville het voorbeeld van een ontaard vader genoemd, die voor de heilige banden des bloeds geen ontzag koesterde: ‘Natuur brengt Monsters voort; Philippus was er een.’Ga naar eind29) Met niet veel meer respect werd over Spaanse heiligen gesproken. Ignatius, die vroeger reeds als een soort tovenaar was voorgesteld, werd nu in een vertaald werkje een ‘geestelijke Don Quichotte’ genoemd, een dwaas, die overspannen was geraakt door godsdienstige lectuur. Misschien ontleende degene, die dit beweerde, de titel van zijn boek aan een roman, waarin een Spaanse Jezuïet, wel verre van zijn ordestichter te beledigen, de gezwollen toon van een zelfingenomen predikant wilde hekelen.Ga naar eind30) Alleen een werk als De Geuzen van Onno Zwier van Haren deed een poging om de vroegere vijanden meer recht te doen volgens het Calderoniaanse beginsel: ‘De moed van de overwonnene is de roem van de overwinnaar’.Ga naar eind31) In tegenstelling tot Bredero, die in zijn Moortje de wind geheel en al aan de kraken en galjoenen ontnam, deed van Haren de zeilen der karvelen zwellen zoals die der Geuzenschepen. Daardoor heerste er in zijn gedicht een episch evenwicht, dat tot het einde toe wist te boeien. Toch gold het ideaal, waarvoor de Hollanders vochten, natuurlijk veel hoger. Immers: ‘De Spanjaard is voor zich bewogen / De Geus alleen voor Vrijheidszaak’.Ga naar eind32) Van Haren was echter een der weinigen, die uit liet komen, dat de tegenstanders nog op andere plaatsen moesten vechten dan in de Lage Landen alleen: ‘Wie wederstaat Castilje's vlooten,
Waar ieder halve Gloob voor bukt;
Die 't rijk nog dagelijks vergrooten,
Aan welke nimmer iets mislukt?
Cortez heeft hier de Mexicanen,
Pizarro daar de Peruanen,
Almagro d'Araucaan getemd;
En Portugal, in onze handen,
Brengt de Indus en de Ganges randen,
En haast Japan aan ons geklemd!
Op 't zien van Karels heir en vlooten
Dacht Tunis Scipio geland,
Don Jan spreidt onze donderklooten,
En 't Oost vlucht weder bij Lepant.
| |
[pagina 46]
| |
Filip vertoont aan Malta's randen
Zijn vlag, en rust beschijnt die stranden;
Al dit in minder dan een eeuw.
Zie Zuid en Noorden Spanje eerbieden,
En denk, of tegenstand kan bieden
De naakte Geus of zwakke Zeeuw!’
Maar reeds was Spanje over zijn toppunt heen. De vlootoversten, zoons van hidalgo's en conquistadoren zagen volgens de Friese edelman van Haren, die bittere ervaringen had van het hofleven, lichtzinnig de slag tegemoet: ‘De jonge Spaansche hovelingen
Verheffen 't lachen in den top,
En deze schertst, wijl de andren zingen:
Romero haalt de schouders op.’
Zo werden achtereenvolgens aan de lezers voorgesteld: de Seviliaanse Adonis Dabreo, een moederskindje, Guzmán, die liever aan Manzanares' oevers de luit bespeelde dan het kanon op de Oceaan, en de Hertog van Medinaceli, die met weemoed terugdacht aan het zoete Prado. Als toekomstig landvoogd van de Nederlanden wilde deze bevelhebber van de Armada, aan wie ‘geest noch hart ontbrak’, niet te hardhandig optreden, omdat hij evenals Jerolimo bij zijn komst in Amsterdam hoopte, dat ‘zijne hoflijkheden
Beschaven zullen Neêrlands zeden,
Die volkeren, zoo boersch, zoo ruw,
Veranderd binnen kort van zinnen,
Gaan 't blinkend vrolijk hof beminnen,
En werden minder stroef en schuw.’Ga naar eind33)
| |
3. De Spaanse infante (1780-1808)De hoofse lichtzinnigheid, die van Haren aan de Spanjaard toeschreef, maakte weinig indruk op de verlichte dames Wolff en Deken. Even onwetend als fel, noemden zij de H. Dominicus de wreedaard, die het Heilig Officie had opgericht. Als toekomstmuziek kondigden deze vrijheidslievende vrouwen daarom aan, dat geen Iberiër voortaan nog zijn naam zou mogen dragen. Ook zou Philips II uit de lijst van koningen geschrapt dienen te worden.Ga naar eind34) Met Alva's ‘vreeslijk bakkes’, dat in de jeugd van Blankaart nog in Haarlems Grote Kerk hing, zou men alle stoute kinderen uit de stad | |
[pagina 47]
| |
naar bed hebben kunnen jagen. Dit ‘schrikkelijkste aller monsters’ roemde zestien duizend muiters door beulshand ter dood te hebben gebracht.Ga naar eind35) Terwijl de periode der Spaanse overheersing nog steeds ergernis bereidde aan de verlichte Nederlanders uit de Pruikentijd, ging hun pre-romantische gevoel op zwerftocht naar de Middeleeuwen en de Middellandse zee, vanwaar men eens de beschaving had ontvangen. Onno Zwier werd reeds geboeid door de Mozarabische cultuur, een toen verwaarloosd deel der geschiedenis. Malaga noemde hij: ‘Voorheen de zetel van een rijk,
Als Spanje half was aan de Mooren,
En de andre helft der Kristnen wijk,
Toen bloeiden hier de vrije kunsten;
Toen schonk de sterrekunde gunsten,
Die, ras in Portugal verspreid,
De Taag eerst naar Madera brachten,
En, met magneets gevonden krachten,
Sinds hebben rond de Kaap geleid.’Ga naar eind36)
Heel anders klonk dit dan Bredero's en Linschotens geschimp op de Spaanse onbedrevenheid ter zee. Romantische onderwerpen over landen, waar het kompas Iberia heen gevoerd had, gingen zich in een nieuwe populariteit verheugen, zodat edelmoedige Kastilianen op het toneel toegejuicht werden als redders van Inca-prinsessen.Ga naar eind37) Toen een aardbeving Lissabon verwoestte, haalde een dichter de overheersing van Spanje nog eens op, al herdacht hij tevens de hulp van dit ‘grootmoedige’ land onder een verheerlijking van zijn weelderige natuur. Litteraire tijdschriften publiceerden, in navolging van het Frans, Duits of Engels, romantische verhalen met een pseudo-spaanse enscènering, die ook in het ballet furore maakte.Ga naar eind38) Soms bemerkte men de oorspronkelijke herkomst nauwelijks. Zo bewerkte Betje Wolff onder de titel De geestelijke Don Quichot (zij zei ten onrechte van Smolett) een roman van Graves, op zijn beurt een bewerking van bovenvermelde Spaanse geschiedenis over een zelfingenomen predikant.Ga naar eind39) Voor één Iberisch onderwerp had ons toneel een bijzondere voorliefde: de tragische dood van de Portugese hofdame Ines de Castro, reeds bezongen door Camões. Rhijnvis Feith voelde zich onbevredigd bij de hem bekende stukken: een Frans van Houdart de la Motte, een Spaans van Vélez de Guevarra en een Portugees van dos Reis Quita.Ga naar eind40) Als dramatische oplossing voerde hij nu de onhistorische figuur in van ‘de trotsche Infante van het magtig Spaansch gebied’, een onhebbelijke dame, gedreven door afgunst op Ines, de geliefde van prins Pedro, aan wie zij het erfrecht op de Lusitaanse kroon betwistte. | |
[pagina 48]
| |
De kwade bedoelingen van deze intrigante bleken reeds uit haar mening over praalzucht en oprechtheid. Nadat Onno Zwier zijn verachting voor het hofleven tot uiting had gebracht, door de elegante oversten der Kastiliaanse vloot te stellen tegenover de ongekunstelde Geuzen, liet Feith Ines' landelijke eenvoud schril contrasteren met de hoofse wuftheid van de hooghartige Spaanse. Zo kwam bij hem het anthropocentrische wereldbeeld der Renaissance, dat achter de Pyreneeën langer bleef bestaan, in strijd met het Romantische gevoel, dat mensenschuw troost zocht in de natuur. De Infante vond het dan ook belachelijk, dat haar rivale eenzaam in het woud zat te mijmeren over de vergankelijkheid van het aardse geluk: ‘Hier in dit treurig bosch dus eenzaam en verlaten!
Wie kan in zulk een jeugd 't gezellig leven haten!’
Deze neerbuigende vriendelijkheid bemantelde haar opzet. De macht van Spanje zette Feith, die in weergalm op oude dichterklanken las Casas prees en onze tevredenheid meer waard achtte dan Peru's schatten, steeds achter haar als een dreigende bullebak. De Infante en haar handlanger speelden zelfs een ogenblik voor Philips en Balthasar Gerards, toen de prinses de schurk ter vergoeding van het klein voorgestelde gevaar een groot loon in Kastilië beloofde. Het drama werd hierdoor voor de tijdgenoten beter aanvaardbaar.Ga naar eind41) Al was de Spaanse vrouw bij Feith ontaard tot een heerszuchtige helleveeg, toch merkte hij elders op, dat de riddergeest in Kastilië het langste levend was gebleven. Hij verwonderde zich er zelfs over, dat Alva de overwinning op Portugal aan een jonkvrouw toewijdde. Cervantes had zich in de Quijote, waarin de dichter niet als een van Effen alleen maar een pleidooi voor het gezonde verstand kon zien, gericht tegen de uitwassen van het hidalgo-ideaal. Ook vond Feith onder invloed van de Preromantiek de schoonheid niet meer uitsluitend in de klassieke Oudheid, maar in alle tijden en volken.Ga naar eind42) Het rijm stamde volgens hem en zijn buitenlandse geestverwanten, die de oude Spaanse volkslyriek herontdekten, uit het Mozarabische Spanje. De romance werd weer bewonderd en vormde de voorbode van de Europese hispanofilie. In Nederland was Bilderdijk een der eersten, die de oude Spaanse versvorm introduceerde. Samen met zijn vrouw vertaalde hij uit bundels van Herder en Percy en misschien ook rechtstreeks uit de grondtaal een dertigtal liederen van onbekende en beroemde Kastiliaanse dichters, waaronder Lope de Vega niet ontbrak.Ga naar eind43) | |
[pagina 49]
| |
4. De Hollandsche natie en Zaragoza (1808-1820)De litteraire belangstelling voor Spanje prikkelde tot nieuwe reislust. De Hollanders zelf gingen nog niet, maar wonnen zo vast bij een buitenlander inlichtingen in over de stand van zaken ginds. En werkelijk het viel mee: een Duitser met een zwak voor folklore verklaarde, dat de Spaanse deftigheid verdwenen was, terwijl men zich overal aan vrolijkheid overgaf, waaraan een Amsterdammer toevoegde, dat het daar wel altijd Hartjesdag leek.Ga naar eind44) Maar toen het land zich tegen Napoleon verhief en Zaragoza zich tot de laatste man verdedigde, trad Spanje voor het Europese forum, niet meer als wereldbeheerser, maar als verdrukte natie en won daarmee sympathie onder zijn vroegere tegenstanders en huidige bondgenoten. Zo verheerlijkte Byron, die zelf naar Iberië trok, de Aragonese vrijheidsstrijd in de figuur van La Agustina, een Spaanse Kenau van een romantische zwier. Zijn enthousiasme werd gedeeld door de voornaamste Engelse schrijvers, waaronder een Coleridge bezielende brieven over de Spaanse opstand publiceerde.Ga naar eind45) Tegelijk stelde Fichte aan zijn landgenoten, steeds meer afkerig van Franse politiek en cultuur, Spanje ten voorbeeld, door naar aanleiding van de jongste gebeurtenissen te wijzen op de verdediging van 't Iberische Numantia tegen de Romeinen, waaraan Cervantes een drama gewijd had. De Quijote-vertaling van Tieck, Wilhelm Schlegels lezingen over Cervantes en Calderón, Grillparzers studie over Lope de Vega openbaarden een onbekend Spanje, waarvan men het bestaan nauwelijks had vermoed.Ga naar eind46) Maar de Nederlanders lieten zich niet tot geestdrift voor hun vroegere vijanden verleiden, die ‘vuig gebroed’ waren en bleven. Het schimpen op de tegenstanders van eeuwen her was een tweede natuur geworden. Bovendien vond men er opbeuring in bij de staat van nationale vernedering. In Maurits Lijnslager werd beweerd, dat de dukdalven naar de IJzeren Hertog genoemd waren, omdat deze palen zonder enige achting behandeld werden.Ga naar eind47) In een epos, waarvan de titel reeds verried, dat de geschiedenis er uit een enge hoek werd beschouwd, stelde Jan Helmers de Philips-Farao voor als een machtswellusteling, die de armzalige Hollanders verachtte. De Indische inboorlingen werden zelfs op voorbeeld van Antonides van der Goes gedwongen een danklied aan te heffen voor de bevrijding uit de handen van het Spaanse geboefte, dat hun schatten roofde.Ga naar eind48) Een gunstiger geluid liet Da Costa horen, toen hij de opstanden tegen Philips II en tegen Napoleon vergeleek. Hij prees de Spanjaarden van zijn tijd om hun moed, die geen heerszucht meer diende, omdat zij, gelouterd | |
[pagina 50]
| |
door hun nederlaag in de Lage Landen, tot de erkenning waren gekomen, dat ware vrijheidszin alle tyrannie doet wijken.Ga naar eind49) Zo begon de nieuwe haat de oude te verzachten. Maar al wekten het verzet der guerilla-benden en de heldhaftige verdediging van Zaragoza bewondering voor zoveel zelfvergeten verbetenheid, zij veroorzaakten ook ontzetting over het betoonde fanatisme. Officieren, die aan Franse zijde hadden gevochten, beschreven in hun krijgsherinneringen de wreedheid van de vijanden zonder van het harde optreden van hun eigen troepen te gewagen.Ga naar eind50) Dit was ook het geval met de jonge kapitein Storm de Grave, in zekere zin de eerste, die een oorspronkelijk in het Nederlands gestelde reisbeschrijving publiceerde. Zijn persoonlijke kennismaking met de Sinjoren op de slagvelden van hun vaderland verruimde zijn oordeel over hun volkskarakter niet. Hij behielp zich met standaardtermen en sloeg alleen een meer persoonlijke toon aan, wanneer hij bij het contact zelf op de voorgrond trad. Zo werd hij, niet onverschillig voor de Kastiliaanse grandeza, bijzonder gevleid door de dankbaarheid van enkele gevangenen, die hij genade schonk: ‘Want hoewel hoogmoedig en wraakgierig, is de Spanjaard echter gevoelig en erkentelijk voor edelmoedigheid.’ Op andere wijze werd zijn Martiale ijdelheid gestreeld, toen hij de helm van Hernán Cortés even op mocht zetten. Voor de weinig krijgshaftige Philips II, wiens beeltenis hij zag in het deerlijk geplunderde Escuriaal, koesterde hij alleen verachting: ‘Het afschuwelijk uitzigt van dien somberen tiran, die nimmer den degen trok, en gedurende den slag van St. Quentin met zijne monniken zat te bidden, baart schrik en afgrijzen; zijn oog, zijne gelaatstrekken, alles duidt bloeddorst aan; hij veinst eene belediging; hij overlegt moord en verwoesting en wacht slechts ALBA om zijn bloedige bevelen te voltrekken.’ Hieruit bleek reeds, dat naar 's schrijvers mening lafheid, wreedheid en bijgeloof in de Spanjaard nauw verbonden waren. Zijn lage staat was mee te wijten aan het fanatieke conservatisme der geestelijkheid, die de soldaten scapulieren liet dragen op het slagveld. Ondanks de ‘zwaarbloedigheid’, die de jonge kapitein zijn omgeving toeschreef, hoorde hij temidden van het wapengekletter de castagnetten nog klepperen op de maat van de Fandango, waarvan hij een uitvoerig muziekvoorbeeld opnam.Ga naar eind51) Liefelijkheid en bloeddorst streden ook om de voorrang in het beeld van Spanje, dat Boxman opriep in een vers over het woeden van de koorts in Cádiz, wat Bilderdijk vroeger reeds als een rechtvaardige straf des Hemels beschouwde.Ga naar eind52) Naar voorbeeld van Antonides van der Goes begon Boxman met een opsomming van Hesperia's heerlijkheden: | |
[pagina 51]
| |
‘Ach, had ik daar het licht genoten!
Als knaap met myrt en roos me omkranst!
Als jongling haar aan 't hart gesloten,
Die 't smachtendst den Fandango danst!
Hoe zalig zou er 't leven vlugten,
Terwijl de geur der amberluchten,
Mij half bedwelmd aan 't bloembed klonk,
En spâ den blijden droom ontvaren,
'k Gerust den hemel in zou staren,
Waar 's Priesters magtwoord me ingang schonk!
Helaas, in nevellucht geboren,
Zie 'k nimmer heldren zonnegloed;
't Ontbloemde veld duldt dans noch koren,
En eeuwge koude stremt het bloed!
Gedoemd ten strijd met land en baren,
Vergrijst ons de arbeid vroeg de haren,
Verstompt het hart en scherpt het brein;
De geest, tot hooger rang verheven,
Ontrukt ons 't zingenot van 't leven
En leert ons groot, maar vreugdloos, zijn.’Ga naar eind53)
Het heimwee naar het Zuiden, dat hieruit sprak, werd verdrongen door de bedenking, dat de slavernij der Inquisitie loodzwaar drukte op deze lusthof. Enkele galeislaven riepen het ‘Terug vermetele’ toe aan de in verbeelding reizende poëet, die, nog juist op tijd naar Bato's vrije landen kon ontkomen. Daar zag hij bij minder natuurschoon handel en nijverheid bloeien, terwijl de welvaart er het tekort aan zonneschijn vergoedde. De Nederlandse Muze bleek voorlopig nog niet te winnen voor hispanofiele sentimentaliteit; maar misschien wilde zij alleen haar kwetsbare gevoel achter een rationalistische ijskorst verbergen. | |
5. Een christelijk bullengevecht (1820-1830)Een litterair kunstwerk, dat heet te spreken uit naam der vrijheid, kan soms, zoals het geval van Schillers Don Carlos bewijst, een tyrannie uitoefenen, waartegen later historisch onderzoek zich te vergeefs zal verzetten.Ga naar eind54) Reeds vroeg hadden de toneelschrijvers zich op de mythe van de ongelukkige Infante geworpen. Nu het volk zijn haat keerde tegen het verlichte Despotisme, werd de Kroonprins opnieuw als martelaar van een meedogenloze vader gezien. Vooraanstaande dramaturgen in Italië, Duitsland en Frankrijk vonden grote bijval met hun bewerkingen van de geliefde | |
[pagina 52]
| |
stof. In Nederland, waar de romantische vorm van Schillers stuk niet beviel, bewerkte Wiselius het klassicistische drama Philippe Sécond van Chénier. Een bewijs, dat de denkbeelden van dit stuk historisch verantwoord waren, vond de Nederlander in de Geschiedenis der Inquisitie van Llorente, voormalig lid van het H. Officie, die als vrijdenker intussen documenten vernietigde, welke niet pasten in zijn betoog.Ga naar eind55) Het feit, dat deze Spanjaard nog een zeker ontzag koesterde voor Alva en Philips, ging Wiselius te ver. Hij weigerde zelfs vrome dweepzucht als drijfveer van 's konings handelen te erkenen. Immers: Want wierd hij inderdaad door godsvrucht aangedreven,
‘De godsdienst is het mom, waar hij zijn list meê tooit;
Hij zou zich niet zoo blind der wellust overgeven.’Ga naar eind56)
Met genoegen zou Philips, van wie bekend is, dat hij alleen tegen zijn zin een terechtstelling bijwoonde, deelgenomen hebben aan het moorden in de Nederlanden. Don Carlos sprong echter voor de vervolgden in de bres. Hendrik Klijn maakte deze oude mythe tot hoofdmotief van een nieuw drama, waarin de ontaarde vader weer met uitzondering van een kortstondige bezinning als een razende te keer ging.Ga naar eind57) Toch was de haat tegen Philips II soms alleen de uiting van gevoelens, die men eigenlijk Napoleon nadroeg. Zo zette Tollens zijn Overwinteríng wel vol chauvinistische gemeenplaatsen, maar berijmde ook breedvoerig het verhaal van de zelfopoffering der Spaanse broeders voor Haarlem. Hij prees hierbij de objectiviteit van Hooft, die naast 's vijands gruwelen ook zijn deugden vermeldde, ‘al scheelde hun aantal veel’.Ga naar eind58) Mededelingen van ooggetuigen konden het oordeel over de Spaanse tijd, waarvan de laatste verdienste soms vergeten scheen, alleen objectiever maken. Aan Bilderdijk, die in 1817 zijn Leidse privatissima in vaderlandse geschiedenis begon, komt de eer toe ook hier een pionier geweest te zijn. De Nederlanders noemde hij ongemakkelijke onderdanen, op het kleinzielige af tegenover een tactloze en eigenzinnige koning.Ga naar eind59) Met Bilderdijks ideeën zou het Réveil en het orthodoxe protestantisme zich blijven onderscheiden door een ruimer begrip voor de problemen van het Spaanse verleden. Bilderdijks oordeel over de zestiende-eeuwse Nederlanders hing behalve met zijn gezagsopvattingen misschien ook samen met zijn bewondering voor de Spaanse riddergeest. De Reconquista tegen Moren noemde hij kort en goed ‘Gods werk’, terwijl hij door lezingen over Guillén de Castro's stuk De jeugdjaren van de Cid (Corneille's bron) zijn leerling Willem de Clercq inspireerde tot improvisaties over Spanjes nationale held.Ga naar eind60) De ziel van | |
[pagina 53]
| |
Kastilië zag Bilderdijk weerspiegeld in de taal, die hem evenals Huygens mannelijk in de oren klonk: ‘...ô spruit van 't zelfde grootsch Latijn,
Waar 't Oost in gloort met avondwederschijn,
En 't fier Romeinsch met stug Wandaalsch vereenigt;
Van 't Noord gehard, door Zuiderlucht gelenigd;
U minne ik meê in d'echten adeltrots
En stouten moed des oorlogshaften Goths.’
Hierop vervloekte hij bij wijze van contrast hartgrondig het Frans, de taal van de Verlichting. Maar niet alleen voor de geschiedenis van het Spaans had Bilderdijk een open oog, ook de expressiviteit, het sterk ritmisch karakter en de semantische rijkdom vielen hem op. Zo werd hem een Kastiliaans woord voor ontgoocheling, die tot oprechte zelfkennis leidt, aanleiding tot deze ‘uitboezeming’: ‘Spaansche spraak, gy roem der talen;
Niet alleen in deftig pralen,
Maar in nadruk, rijk van schat,
Laat me u thands een woord ontscheuren,
't Geen ons Neêrlandsch mag betreuren,
Dat haar weelde niet bevat!
Desengaño, groote Godheid,
Geessel voor geliefde zotheid,
Dommen, ingebeelden waan!
Gy, op Spaanschen grond geboren,
Maar voor Spanje lang verloren,
Zie dat Spanje nog eens aan.’
En verjaag er het bijgeloof, de Inquisitiedwang en vrijdenkerij.Ga naar eind61) Onder de romances, die Bilderdijk vertaalde, bevond zich ook het geliefde thema van De gekroonde na haar dood, dat Da Costa gedeeltelijk dramatiseerde. Voor de Amsterdamse Sefard had Spanje intussen niet meer zo'n beangstigende klank als voor Feith. Hij zag er de roem van zijn voorgeslacht nog schitteren en liet Ines de Castro, wier naam klanken, wier hart gevoelens met Isaäc da Costa gemeen had, verklaren: ‘...Spanjes edelst bloed vereent zich in mijn aadren!
Castielje en Arragon getuigen van mijn vaadren!
Wie kent niet Castro's naam, door deugd en adel groot.’
Deze elegie had dan ook minder met Feith's drama gemeen dan de Portugese tragedie Alphonsus de Eerste. Ook hier intrigeerde immers een groep edellieden met een Spaanse prinses.Ga naar eind62) | |
[pagina 54]
| |
Al inspireerden verschillende tijdgenoten zich dus op Iberische onderwerpen, toch hield de Clercq de invloed van de Spaanse en Portugese letterkunde op de onze nog voor gering. Hij dacht, dat de werken van Camões hier in de zeventiende eeuw nauwelijks bekend waren, zonder zich af te vragen, wat de voorvaderen van zijn vriend Da Costa dan wel lazen. Hij betwijfelde het verder, of hier veel navolging van ‘Lopez’ de Vega en Calderón te vinden zou zijn. Deze familiares der Inquisitie konden geen dichters voor de hervormde Nederlander zijn, meende hij.Ga naar eind63) Witsen Geysbeek had intussen reeds opgemerkt, dat het Spaans vroeger hier zo verbreid was als in zijn tijd het Frans. Sprekende over Huygens klaagde hij, dat de studie van de taal, waarin hij Cervantes en Lope de Vega had leren waarderen, zo verwaarloosd werd.Ga naar eind64) Voorlopig trokken de politieke woelingen in Spanje meer de aandacht dan de oude cultuur. Bilderdijks bede om uitkomst voor het door broederkrijg verscheurde land wees reeds in deze richting. Een heel andere toon sloeg Staring aan, toen de absolute monarch Ferdinand VII een einde maakte aan het liberale bewind. De dichter, die de Inquisitie weer zag zegevieren, reageerde met sarkastisch triomfgejuich: ‘Laat waaien de vlaggen van toren en plecht!
Het duister in Spanje begint al te klaren:
't Geloof zal er heerschen! Wat plicht zij, of recht -
Wat waarheid of leugen - Toledo beslecht!
De galg te Madrid zal den wrok doen bedaren;
De Heilige Kas weêr den Spaarpot bewaren;
En, wordt aan 't Officie den Brandpaal ontzegd,
Dan blijft toch een christelijk Bullengevecht
Steeds Nut met Verlustiging paren.’Ga naar eind65)
Als volksvermaak werd het verbranden van ketters volgens Staring nu vervangen door het doden van stieren, dat vóór Ferdinand VII alleen door de adel beoefend werd. Dat de Kerk, met name de Primaat van Toledo de corrida zou gebruiken als opium voor de massa, was een geliefde gemeenplaats van de Verlichting. Ook verschenen er weer pamfletten over dweperij en bijgeloof, belevenissen van lieden, die evenals eens Lithgouw door de Inquisitie vervolgd waren.Ga naar eind66) Op de Nederlandse titelplaat van een Franse reisbeschrijving zag men, hoe vette monniken het genadebrood schonken aan een wilde hoop ongelukkigen, klaar om op de geringste wenk het religieuse fanatisme van hun opdrachtgevers te bevredigen.Ga naar eind67) |
|