Spanje in de Nederlandse literatuur
(1955)–S.A. Vosters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Derde hoofdstuk
| |
[pagina 19]
| |
Egypte de ontworsteling der Nederlanden aan Spanje voorafbeeldde en men bij Mozes aan Oranje, bij Farao aan Philips moest denken.Ga naar eind3) Volgens een nationalistisch denkbeeld, waarvan ook sporen te vinden zijn in de Spaanse letteren, werd het vaderland voorgesteld als erfgenaam van de Joodse uitverkiezing.Ga naar eind4) Vondel dacht dan ook niet aan een meer voor de hand liggende allegorie tussen Philips en Salomon, want zo voelde de koning ongeveer zijn verhouding tot de onderdanen.Ga naar eind5) De zwarte mythe was echter niet in staat om de oude voorstellingen van een ridderlijk Spanje, dat voor 't behoud van het geloof streed, te verdringen uit de volksverbeelding, die H. Ignatius nog voorstelde als een God-begenadigd wonderdoener.Ga naar eind6) Terwijl in Spanje na het verschijnen van de Quijote in 1605 de ridderromans uit de mode raakten, was dit genre in Nederland nog een langdurig leven beschoren. Deze boeken met hun weinig subtiele hartstochten, begeleid door klinkende bravourstukken, hielden het hidalgo-ideaal van edelmoedige bescherming der verdrukten, vrouwendienst en schitterende ontplooiing der persoonlijkheid nog in leven.Ga naar eind7) De vermenging van het populaire en aristocratische, die kenmerkend is voor de Kastiliaanse letteren, beïnvloedde ook de volksaardige Renaissancedichter Bredero, die in zijn Rodd'rick ende Alphonsus een gegeven als de innerlijke tweestrijd tussen vriendschap en liefde met duels, wanhopige doolridders, en overwinningen op de Moren, die ook wel Maranen of Indianen heten, op het toneel bracht.Ga naar eind8) Te beter zal het stuk verstaan zijn, toen Bredero bij de vrijkoop van een Christenslaaf de koning grootmoedig liet zeggen: ‘Ghij meught de kosten op mijn reeckenkamer brenghen’, een koopmanstaal, ondenkbaar in het Spaanse origineel. Amsterdam zag de held van het stuk echter als Christen sterven, ook tijdens het Bestand een niet geringe eer voor een Spanjool.Ga naar eind9) In nationaal strijdbare zin liet Bredero zich weinig uit. Een enkele maal betuigde hij aanhankelijkheid door plechtig te spreken over de ‘vyandt van ons waerdigh Vaderlandt’.Ga naar eind10) Al kon Marnix zich nog Geuzentaal veroorloven, toch wilden de grote dichters der Gouden Eeuw meestal de platte toon van de volksdeuntjes vermijden, wanneer zij de vrijheidsstrijd bezongen. In hoogdravende verzen met tropen en metaforen, waarin zich vaak de invloed van het Gongorisme deed gelden, hekelden zij de vijand, die op een Duitse prent allegorisch werd voorgesteld met wapenen, wereldglobe, anker en astrolabium en de pauw als trotse gezel.Ga naar eind11) Evenals de anonieme Geuzenpoëet dankte Hooft aan het ‘hooghmoedige’ Hispania klankrijke plaatsnamen. In zijn Geeraardt van Velzen liet hij waarschijnlijk op voorbeeld van Cervantes' Numancia 'n riviergod (de Vecht) de komst van een groot veldheer (Maurits) voorspellen: | |
[pagina 20]
| |
Die sal, verlaeden met den roof der Castiljaenen,
De waepens van Leon, en de Bourgoensche vaenen
Besprenckelt van het bloedt, becroosen van het stof,
't Huys voeren seghenrijck, en hanghen op het hof.
Te weten Arragon dorst dencken, en Graenaeden,
Dat zy de Zeeusche jeuchdt met keetens soude laeden;
d'Hollandsche Maechden slaen, zijnd' eerst haer eer gherooft.
Toledo val die vloeck, en Saragossa' op 't hooft.’Ga naar eind12)
Tussen de bedrijven van een klassiek stuk door kwam de rei onder invloed van Las Casas aan het Peruaanse goud herinneren, dat in de poëzie een gemeenplaats zou worden om de Spaanse hebzucht te hekelen. Twee voorstellingen van Spanje ontmoetten hier elkaar: de zwarte mythe en de sage van de Tuin der Hesperiden, waar de edele metalen voor het opscheppen lagen. Deze laatste werd ondergeschikt gemaakt aan de oorlogspropaganda met behulp van de verklaring, dat het bezit hier alleen diende om lagere hartstochten als gierigheid en machtswellust te bevredigen. Zodoende werd de Sinjoor evenals Warenar met zijn pot voortdurend gekweld door zijn bezorgdheid om het goud: ‘Waerom PeruGa naar eind13) den Spagniaert slaeft,
Op dat t' hem gans bevrijen sou
Van ongerusthayts wreede rou.
De Spangiaert met godloos gewelt
Peru, met sorch sich selven quelt.
Der Indianen erffgenaem
Vant gout en van de sorch te saem,
In vrees van so veel wreethayt leeft,
Als hij omt gout bedreven heeft.’Ga naar eind14)
Terwijl de Hollanders de Sinjeuren schraapzucht en inbeelding toeschreven, verweten ze elkaar omkoperij door de Spaanse pistoletten van het verraad en koesterden daarbij nog de zelfingenomen voorstelling, dat op de rede van Bantam de inlanders al klaar stonden om de Compagnie vrijwillig en eerbiedig kruidnagelen aan te bieden uit dank voor de geboden bescherming.Ga naar eind15) Prikkelde het machtsvertoon van de vijand de opstandigen tot verzet, zijn zedelijke zwakte schonk hun een zelfvertrouwen, dat de dichters nog vergrootten. Zo heetten alle Sinjoren in Bredero's blijspel Moortje verbasterd, laf en onervaren. Een van de hoofdfiguren, de Spaans-Brabantse lichtekooi Moy-Ael, deed in onbeschaamdheid niet onder voor Seignore Jacomijne en Magriet uit de Geuzenzangen en wenste zich midden in | |
[pagina 21]
| |
Holland een zwarte bediende, terwijl haar broer Haagse meisjes verhandelde aan de Moren.Ga naar eind16) Zulke voorstellingen stonden waarschijnlijk nog onder invloed van Clenardus' mededelingen over de Portugese jonkers met hun zwarte slaven en concubijnen. Deze schilderachtige anecdoten waren zo algemeen bekend, dat Bredero noch de Geuzendichters Latijn hoefden kennen om er de werking van de ondergaan. Dit bleek ook uit de Spaansche Brabander, al was Lazarillo de Tormes, de oudste schelmenroman, voor het eerst vertaald, toen de Geuzen de ajuineters het felste hoonden, de hoofdbron van dit blijspel.Ga naar eind17) Dit boekje, vol zelfspot om een potsierlijk tekortschieten in eigen hidalgo-ideaal, werd hier als een levensgetrouwe zedeschildering, een bij Spanjaarden zeldzame vorm van zelfbeschuldiging beschouwd. Zo kon Bredero in het voorwoord van zijn blijspel de schrijver van Lazarillo een der voortreffelijkste onder ‘de weynigh uytsteeckende Spangjaars noemen.Ga naar eind18) Mocht een romantische stof als Rodd'rick ende Alphonsus zich in een nevelige verte afspelen, een realistisch onderwerp plaatste men liefst in de onmiddellijke omgeving. Zo kwam Bredero ertoe om de Spaanse schelmenroman te enscèneren in Amsterdam, waar de uitgeweken Antwerpenaars, die zich voor lieten staan op hun meer verfijnde beschaving, de spotnaam Sinjoren kregen, die nu nog de inwoners van de Scheldestad dragen. Daarom liet de dichter de rol van de schildknaap uit een van Lazarillo's avonturen vertolken door een verspaanste Brabander, die als velen van zijn soort op een strowis naar de Amstelstad was komen drijven. Bredero kon dit met te minder gewetensbezwaar doen, nu de Zuidelijke Nederlanden zich weer aan de zijde van Spanje hadden geschaard. Philips II werd daar weer verheerlijkt door de RederijkersGa naar eind19), die Bredero met hun kunst al meer dan eens belachelijk had gemaakt.Ga naar eind20) De zeventiende-eeuwse Amsterdammers vonden deze onderkruipers even minderwaardig als hun overheersers, die zij ‘het gespuis der half-Saersijn-half-Gotten’ noemden.Ga naar eind21) Bij voorkeur werden de Sinjoren in gezelschap van kleurlingen voorgesteld, wier huidskleur aan de duivel deed denken. Zo zag Robbeknol de Boze in zijn Moorse pleegvader, door de dichter bovendien tot palfreniersknecht gemaakt van Duc Diable, die op spotprenten in gezelschap van de Satan werd afgebeeld. Hadden de Spanjaarden zich met de Moren afgegeven, de Brabanders waren (getuige de lichtekooi Moy-Ael) verlaagd door hun intieme omgang met de Romaanse rassen. De verbasterde Jerolimo beroemde zich zelfs op zijn ‘vajers magnefijcke nacy’: | |
[pagina 22]
| |
‘Meyn moeyerken da was wel aartich en wacker,
Sy brocht de vlayen en de marsepeynen by de Singjoors;
By de Kapiteyns, by de Kornels, en groote Pagadoors,
En by de Alferos, vol van superbo stacy:
Voorwoor, Robbert, de Spangjers is een magnefijcke nacy;
Al ghelijcken wy Brabanders ons moeyers t'eenemaal,
Wy spreken ghemaynelijck perfect ons vajers taal.’
Evenals de Sinjorenspraak gold het Antwerps met zijn talrijke uitheemse elementen voor ‘schuymtaal’. ‘Ghij luy hebt de Fransche, de Spanjers en d'Italianen vry wat of ekeken’, zegt Robbeknol tegen Jerolimo, wiens naam Spaans noch Brabants genoemd kan worden. Het aanstellerige karakter van het Romaans met zijn voorkeur voor de decoratieve nominale vormen, sprak volgens Bredero duidelijk uit de Brabantse Rederijkerslyriek, waarvan Jerolimo de mond vol heeft. Op een hoogdravende minnekout, die wel een parodie op jonker Jan van der Noot lijkt, antwoordde hem een ‘Kordyale Princes’: ‘Met oorlof mijn Heer, ick kan u niet verstaen,
Ghy spreeckt als een Portegijs of als een Italiaen.’
Verwantschap met deze bastaardtalen heeft de dichter misschien ook gezien in de ‘zinloze’ herhaling van voornaamwoorden, die voorkomt in Antwerpse vormen als ‘ick kick’ en ‘ke ne ke ne’ en in de Spaanse formule, waarmee de handkus wordt gemaakt: Yo os beso las manos de Vuestra Señoría, wat Jerolimo verhaspelt tot ‘Ie vo bassa la man de Vostre Signory.’Ga naar eind22) Ook Clenardus vergiste zich vaak in de Spaanse klinkers, die een duidelijker articulatie vergen dan de Nederlandse. Nu eens zei hij bij de handkus ‘boso’ of ‘bassa’, dan weer ‘bese los manes’.Ga naar eind23) Gul met woorden en complimenten, was de avonturier uit armoe even matig in eten en drinken als zijn vaders landgenoten, die naar Bredero spottend opmerkte, in soberheid alle volken overtroffen. Zekere Don stierf zelfs aan de kwelling van de maag.Ga naar eind24) Hoogstens schotelden zij, naar de volksmond wilde, hun bezoekers onder de cynische benaming Spaanse vijg een dodelijk vergif voor. In Jerolimo's huis, zo gastvrij als een kerkhof, moest een muis dan ook van honger sterven, dus zeker het knechtje Robbeknol. De doodsschrik voer hem op het lijf, toen hij in een begrafenisstoet een weduwe hoorde klagen, dat haar man gevoerd werd naar de plaats, waar men van drinken noch eten wist. Hieruit maakte het moeschaatje op, dat de dragers de overledene binnen zouden brengen bij zijn meester, die ‘ghelijck het Cameljoen’ van de lucht trachtte te leven en een maaltijd van ‘een ayuynken, een ciepelken, een sneeken broot, en twee vijghen’, | |
[pagina 23]
| |
welke in overvloedigheid nauwelijks het rantsoen van een Portugese Knollenknager overtrof, een herenkost noemde.Ga naar eind25) Verre van zich te schamen over de armoede, die hij te wijten had aan zijn verzotheid op het ‘gallant Goeyken’ in de ‘Spaanse kastelen’, keek de Sinjoor nog verachtelijk neer op het ‘vieze, botte’ Holland. Men wist daar een voornaam heer niet te eren, zo klaagde de bankroetier. Maar dan in Brabant: ‘Het volcxken is beleeft, en van een goet engien,
En eloquent van sproock, en gratioos in 't eeren,
Manierlijk opgequeeckt als kinderen van Heeren.’
De kale jonker, die zich groothield, waar een Hollander zich licht beklaagd zou hebben, had hierbij het spraakgebruik, dat de Brabanders mal maar vriendelijk, de streekgenoten van Erasmus bot noemde, op zijn hand.Ga naar eind26) De tafelmanieren van deze ‘bloeyers’ waren Jerolimo evenals sommige Engelse en Spaanse gezanten, een nog groter ergernis dan hun omgangsvormen. In tegenstelling tot het onmatige drinken en schreeuwen der Hollanders gedroegen de Brabanders zich ingetogen en matig, terwijl zij de dames het hof maakten met ‘discours dat niet vulgair is’ of spraken over hun ‘affairis’. Bij alle verachting voor de lompe Amsterdammers maakte Jerolimo graag van hun diensten gebruik. Wanneer het op betalen aankwam, scheepte hij hen af met een fanfaronnade, die de tijdgenoot kenmerkend vond voor de Kastilianen: ‘...ick sal ou Souvereyn van Hollandt en van Vranckerayck maken.
Een Marquissaatschap of Graafschap acht ick niet een seur;
Kapitaynschappen, Kornelschappen, Hartoghschappen, daar stier ick kinders met deur:
't Is may de payn nie waart om daar eens op te dincken,
Ick sode heel Gelderlant wel lichtelayck weg schincken.
Ick kick hee die liberalheyt met onsen Koning ghemayn,
Die heel Indyen wegh gheeft aan een simpel kapitayn,
Al eer hy dat met macht van soldaten heeft ghewonnen.’
Niet alleen wist de complimenteuse Brabander schuldeisers door te sturen met onvervulbare beloften, zijn snoeverijen stelden hem ook in staat ernstiger gebreken te verbergen. Een misplaatst beroep op het punto de honor, het eergevoel, dat in de Kastiliaanse letteren een grote rol speelde, moest de schandelijke reden van zijn vertrek uit de Sinjorenstad verbergen: | |
[pagina 24]
| |
‘En ghelooft datte kick om geen ander sujet hier ben gekomen
Als omdat ick een edelman heb quolayck afgenomen,
Dat hy mijn niet eerst reverentelijck heeft ghegroet,
Wanneer mijn simptueuse parsonagie hem quam te moet:
Hy salueerde my wel, maar met te langhen kneeteringh.’
Veel geestiger werd dit voorval in de schelmenroman verhaald, waar de schildknaap niet met een ‘God behoede UE’ genoegen nam, maar alleen een gepreveld ‘Ik kus U de handen’ in overeenstemming met zijn waardigheid achtte.Ga naar eind27) Terwijl de Nederlandse letteren zich smukten met de Spaanse snoeverijen, pronkte de beeldende kunst met het modieuse kostuum, waarin Sinjeur rondliep, totdat Philips IV het bij decreet verbood.Ga naar eind28) Om zijn voornaamheid en feilloze pasvorm was deze kleding eens als een toppunt van Europese smaak geprezen, een uiting van de gave der Spanjaarden om zelfbeheersing en levenskracht, fantasie en conventie met elkaar in evenwicht te brengen. Het was een Renaissancistische verheerlijking van het menselijke lichaam, waarbij de bolle pofbroek, die geweldige dijen suggereerde, de schaambuidel, het harnasvormige wambuis, de ganzenborst, de halskraag, die als een aureool om het hoofd was gedrapeerd, fiere mannelijkheid en strijdlust uitdrukten. Toen de macht van Kastilië taande, ging het Spaanse kostuum de weg van de Rodomontade: op het ernstige toneel pronkten Prinsen ermee, in blijspelen takelden snoevers zich zo toe. Opgedirkt met rosetten, pluimen, flossen en passementen, scheen het kenmerkend voor het verval van het ancien régime, waarvan de uiterlijke kentekenen met voldoening werden prijsgegeven aan spot en verachting. Uit zulke omstandigheden wist Brederode comische munt te slaan door de toeschouwers daar, waar de schelmenroman zich sober hield, op allerlei onderdelen van Jerolimo's plunje opmerkzaam te maken. Robbeknol diende hem hierbij tot tolk: ‘Gans lyden watte quasten heeft die Joncker ansen bienen,
Hoe is hy uyte streken, hy is wel verguldt met dat gheweer...
Siet hoe hy sijn kap gheslinghert en ghesmeten het.’
De protserige kledingstukken en de (niet aanwezige) toiletartikelen, die het moeschaatje als een Portugese kleurling zijn meester moest nadragen, vestigden nog nadrukkelijker de aandacht op de lachwekkende verschijning van de kale jonker: ‘Kryght my mijn bonnet met den royen plumagie/En mayn stekade... Hoe past my dese kraach?’ Zo opgetuigd door zijn onbetaalde bediende, ging de snoever met de laatste van de zeventig paar mouwen, die hij uit Antwerpen nog over had, ‘heerlijck braveren’ op | |
[pagina 25]
| |
straat, waar hij zich doorlopend ergerde aan het botte uiterlijk van de Amsterdammers. Want hoe rijk ook, zij gingen in het zwart, terwijl hun Roemer Visscher over de verbreiding van de zotte Spaans-Brabantse mode klaagde. Wat sierlijk waren dan de Antwerpse vrouwen, die ter markt gingen met ‘borsten van gouwt’, gehuld in satijn en fluweel.Ga naar eind29) Ondanks al Jerolimo's gebreken, had de ongekunstelde Robbeknol geen hekel aan zijn baas, van wie hij de kost niet kreeg, maar wel onderricht in de minnekunst. Toen de gladde jonker het hof maakte aan twee ‘Amstelnymphen’, riep de volksjongen, die hem bespiedde, bewonderend uit: ‘Trouwe Luykes je kent, wel miester jy hebt grepen’. Het knechtje voelde zelfs een soort meewarige genegenheid voor de rare sinjeur, die zijn droevige staat met zoveel talent wist te verbergen: ‘Nochtans heb ick hem lief, want siet daar staat geschreven, / De geen die niet en heeft, die kan oock niemant geven’Ga naar eind30) Hieruit mag blijken, dat de schilder Bredero meer tot karaktertekening dan tot moralisatie geneigd was. Zodoende zijn de meest droevige figuren uit het stuk de Amsterdamse huizenmelkers, uitdragers en gerechtsdienaars, die aan het slot eigenlijk als de vermoorde onnozelheid moesten optreden. Ook de schelmenroman, waarin de bedrogenen weinig gunstiger geschetst werden dan de bedriegers, dwong Bredero tot deze afloop: het beeld van de Spanjaard kende ondanks de zwarte mythe door de krachtige invloed van de Kastiliaanse cultuur nog levendigheid en kleur. Bredero's klucht, die door Huygens ‘vande beste’ genoemd zou worden, en Kosters Isabella beleefden in hetzelfde jaar hun première. Het voorwoord van dit laatste stuk was gericht tegen Theodoor Rodenburg, die met zijn door Lope de Vega beïnvloede toneel grote bijval oogstte. Sommige litteratuurhistorici - hun mening is op goede gronden bestreden - wilden zelfs in deze Brabander, die tijdens zijn Madrileense gezantschap uiterlijk verspaanst was, het levende model van Jerolimo zien. Hiertegen pleit ook het feit, dat Rodenburg in zijn toneelstukken geen goed woord voor Spanje over had.Ga naar eind31) De Kastiliaanse snoever trad ook bij hem op de voorgrond evenals in Kosters blijspel, waar de pochhans zelfs duidelijk Rodomonte heette. Deze snoevende kapitein, een late nazaat van Plautus' Miles Gloriosus, bootste de Spaanse overwinnaarshouding in Italië na. Ariosto's Orlando Furioso gaf hem zijn naam, waarnaar de snorkerijen Rodomontaden heetten.Ga naar eind32) Ook in de populaire commedia dell' arte kwam de snoever voor. Hij heette hier capitano of Matamoros (Morendoder met de mond). Uitgedost in de Sinjorendracht, had deze toneelfiguur grote invloed op de Nederlandse schilderkunst en volksverbeelding.Ga naar eind33) De Rederijkers werkten dit nog in de hand door als Spanjaard geklede zinnekens te laten optreden, die ‘Wraackgierigh Hert’, ‘Bloeddorstig Ghemoed’ of ‘Schoffierige Be- | |
[pagina 26]
| |
gheerte’ waren gedoopt. Eveneens met hatelijke bedoeling werd 's vijands Kleding gebruikt in de partijtwisten, waarbij Gomaristen en Arminianen, die beiden om strijd de Spaanse theologen bestudeerden, elkaar afbeeldden in deze plunje.Ga naar eind34) | |
2. Appeltjes van Oranje (1617-1625)De handel op de vijand ging ondanks de oorlog gewoon door, wat Hooft in een studentikoze rijmbrief goedpraatte door het voor te stellen, alsof deze negotie hoogst nadelig was voor de Spek: ‘Denckt dat van onse caes en boter comt het gelt
Wt Spagnien, dat Jan gat aen u maetrosen telt
In cluiten quaet fatsoen, waer mee ghij houdt u landen.
Hij tot sijn eigen aers geeft u een gard in handen.’Ga naar eind35)
Hooft verzweeg de wijn en de zuidvruchten, die de Spanjaarden ons verkochten. Vooral de in de zestiende eeuw uit Indië overgeplante zoete sinaasappelen - de bittere soorten waren al in de Middeleeuwen bekend - vonden grote aftrek. Op de Amsterdamse markt moest dan de bewering, dat dit ooft op de vijand was buitgemaakt, als verontschuldiging dienen: ‘Komt koopt nu Krenten, Maugellen, Garsynen, en Aplen van Jeranje,
En nuwe Karstengen, uyt Spanje, die ons volck lest hebben evrybuyt.’Ga naar eind36)
De Tuin der Hesperiden, waar deze gouden appelen groeiden, kon die aderlating best verdragen, al beweerden de Geuzen, dat de Sinjoren daar in de grootste armoe leefden. De koning van Spanje, wiens waardigheid de volksmond schertsend toeschreef aan ingebeelde parvenu's, had tegelijk volgens de onkiese voorstelling van spotprenten en hekelverzen een goudmijn in het lijf, waaruit hij niet eens hoefde te delven. Zo snoefde Lekker, toen hij de pot van Warenar te pakken had: ‘Puf al de kleine koninkjens, ik bin de Koning van Spanjen,
Die met verlof niet eens op de heimelijkheit gaet,
Of hij loost een graefschap of een marquizaet;
Die zoo dikwils als hy gaept, brokken gouts als boonen spiet;
En niet en snuit dan scepters, en niet dan kroonen zwiet.’Ga naar eind37)
De volksverbeelding zag de Oppersinjoor hierbij toegetakeld met het lachwekkende hidalgo-kostuum. Toch was de Spaanse mode nog zo invloed- | |
[pagina 27]
| |
rijk, dat sommigen er een gevaar voor de goede zeden in konden zien. Vooral bij de Zeeuwen, die beducht waren voor een herleving van het Katholicisme, uitte zich deze bezorgdheid. Zo schreef Hondius: ‘Noyt en wist ick grooter schande;
Dan te dragen rock of kleet,
Van den vyant vanden lande,
Ver den grootsten die ick weet:
Oock soo salmen veeltijts sien,
Dat dees nieuw-gesinde lijen,
Die de Spaensche cleeren dragen,
Weynich naer s'lants eere vragen.’
Ook de Spaanse wijn en zuidvruchten vond de Zeeuwse Calvinist ongewenst. De roem van de vino seco, die in zijn tijd boven het Franse druivennat werd gewaardeerd, klonk door de zeventiende eeuw heen. De invloed ervan kan men raden, wanneer Bredero schilder Otje tegen de oude proever Balich laat zeggen: ‘De Spaansche seck, die hangtje somwijls geweldich anje gat’. Maar de zuinige Zeeuw klaagde, dat de Sinjoren op deze wijn en oranjeappels zwaar verdienden. Met die kostbare ladingen haalden we het Trojaanse paard binnen, omdat de Spaanse aard erin verborgen was.Ga naar eind38) Misschien dacht de dichter, uit wiens gewest in 1595 nog patriciërs naar Santiago pelgrimeerden, hierbij ook aan de heiligenverering, met name de Sinterklaasviering, die samenviel met de aankomst van de tweede sinaasappeloogst uit Iberia. Het fatale rijm Oranje-Spanje liet bij deze gelegenheid een kinderversje over de geliefde volksheilige zingen: ‘Hij gaat ermee naar Amsterdam / Van Amsterdam naar Spanje / Appeltjes van Oranje’, waarmee de Wonderdoener voor goed gelocaliseerd was in het land der gouden appelen van schoonheid en jeugd. Terwijl dwangvoorstellingen over een huiveringwekkend Inquisitie-rijk voortleefden in de persoon van 's bisschops knecht, die, oorspronkelijk een getemde duivel, nu verspaanste tot een roetzwarte Moor met een hidalgo-kostuum, werd Sinterklaas de jaarlijks weerkerende belichaming van de Hesperia-mythe, die de heerlijkheden uit een welvarend oord met zich meevoerde als beloning voor het Godgevallige Nederland. Nu de bedevaarten naar Sint Jacob, de strijdbare verdediger van de Kerstenheid tegen de Islam, in onbruik raakten, nam, de Hervorming ten spijt, een heilige, wiens betrekkingen tot Spanje niet minder legendarisch en in de Nederlandse Middeleeuwen geheel onbekend waren, de rol van middelaar tussen beide volken over: Santiago, de kruisridder, werd vervangen door Sint Nicolaas, de uitdeler der liefdegaven.Ga naar eind39) | |
[pagina 28]
| |
3. Spaens heydinnetie (1625-1648)Het jaar vóór het hervatten van de vijandelijkheden werd de Spaensche tyrannye met de Amerikaanse wreedheden en de Kastiliaanse gouddorst vijf maal herdrukt. Deze oorlogspropaganda en volkse voorstellingen spraken ook tot Vondel, die er de invloed niet minder van onderging dan katholieken als Spiegel. Zijn Geboortklock tekende een despotische Philips IV (voor hem dezelfde als de grootvader en naamgenoot) in een lustslot, rijkelijk versierd met goud en diamanten, verkregen ten koste van het zweet der Peruanen. De Spaanse Farao, aan wie op gedenkpenningen de aardkloot ontglipte, beraamde, diep gebogen over een globe, dukaten waard, hoe de wereld onder zijn bedwang te houden, totdat de Faam hem meldde, dat er een nieuwe Prins Willem was geboren, die de moord op zijn grootvader bloedig zou wreken.Ga naar eind40) Vondel zag achter de Kastiliaan duistere machten aan het werk als de Primaat van Toledo, die daartoe werd opgehitst door de ‘Spaansche Alecto’ of Inquisitie. Maar reeds zag de dichter het bloed der grote Donnen lekken, Spínola en Aartshertogin Isabella elkaar hun misdaden verwijten.Ga naar eind41) Aan dit beeld van de Spaanse dwingelandij beantwoordde geen minachting voor de opstandelingen aan de andere zijde. De jonge Calderón sprak in een comedia over het beleg van Breda (opgevoerd in tegenwoordigheid van de koning en de oorlogshelden) van de moed, de opofferingsgezindheid en vernuftigheid van de tegenstander. Aan het slot van zijn stuk liet de dichter, zelf ooggetuige van de strijd om de stad, de Markies van Spínola, die de sleutels van de veste uit handen van Justinus van Nassau aanvaardde, verklaren: ‘Ik erken, dat gij helden zijt, want de moed van de overwonnene is de roem van de overwinnaar’.Ga naar eind42) Ondanks deze getuigenis van een ruime geest noemde een sonnet van Heinsius de vijand slaafs, de Nederlander vrijheidlievend. Hooft sprak zelfs van een heerszuchtig monster, dat met zijn vangarmen naar alles graaide, wat het kon verslinden: ‘Madrilsche Geryon, die met getal van handen
Nae Zuyd, en Noord, en Oost, en West alleen niet tast,
Maer zelf de zon vervolgt, daer zy int diepe plast,
En uwe klaeuwen slaen in andren dagh sijn landen;
Die teffens Turck, François, Italiaen, met banden,
Het mijn en 't Engelsch volk dorst dreygen met de bast’Ga naar eind43)
De Hemel strafte deze hoogmoed door Piet Heyn de zilvervloot te laten veroveren, terwijl een Godsoordeel de Spaanse heerschappij op haar grond- | |
[pagina 29]
| |
vesten deed wankelen. Er werd namelijk beweerd, dat de rijks-emblemen van het standbeeld, dat de koning voor zichzelf bij het paleis te Madrid had laten oprichten, door onweer vernietigd waren. Ook Vondel zinspeelde hierop met een vergelijking tussen de held van Matanzas en ‘De blixem, die het Beeld van 's aardrijcx Dwingeland / Lest sloeg de Kroon van 't hoofd, den Scepter uit de hand’.Ga naar eind44) Of dit voorval nu Philips IV of zijn veelbelasterde grootvader betrof, maakte weinig verschil voor het volk, dat Piet Heyns overwinning vierde met platte spotprenten op een Spaanse matten en dobloenen lozende Oppersinjoor, voorzien van bijschriften als: ‘Siet den ghetaanden Speck, Jan dwarsvoet den Seignoor,
Don Pok met den Maraen, Den halfgewasschen Moor,
Heeft snying in den buyck.’Ga naar eind45)
De zilvervloot was maar een schrale troostprijs voor de Hollanders, die het niet konden verkroppen, dat de Spanjaarden El Dorado hadden ontdekt. Voortdurend zinspeelden zij in proza en poëzie op de Westindische rijkdommen. Zo zal Hooft, toen hij uitdagend schreef: ‘Op gouwde... straelen / Laet trotsen... Spaensche króón’, behalve aan de gouden balken van het Aragonese wapen ook gedacht hebben aan de Amerikaanse bodemschatten.Ga naar eind46) Revius bemoedigde zijn landgenoten door het Peruaanse edelmetaal en het goudslib, dat de Taag volgens een dichterlijke mythe meevoerde, niet te laten opwegen tegen de moed der Oranjes. Naar zijn mening bracht Spanje Overzee heerszucht en hebzucht, Nederland de vrijheid en het ware Evangelie. Toch bleek de Spaanse beschaving ook voor Revius nog onmisbaar. Zo bewerkte dezelfde dichter, die in een Spaans vers op de Sociëteit schold, een leerboek van de Jezuïet Suárez voor protestante theologen.Ga naar eind47) In Hugo de Groots boekenkist zaten schrijvers als Mariana, Vitoria en Vives. Bleef de invloed van de Humanisten tot een élite beperkt, Potgieter zou later kunnen zeggen: Waar' Cats in de mode, ik citeerde enkel Spaansch. De raadpensionaris had immers een voorkeur voor Kastiliaanse spreekwoorden, waarmee hij evenals zijn streekgenoten Jan de Brune de Oude en de Jongere emblematische bundels versierde. Naast de volkswijsheid wekten ook verzamelingen anekdoten, kwinkslagen en hofredenen de belangstelling der Hollanders, die met Spaanse omgangsvormen hun spreekwoordelijke botheid wilden bedekken.Ga naar eind48) Zo beweerde een van die bundels, die voortdurend pittige gezegden en gevatte antwoorden van Philips II en Alva vermeldde, dat de Spanjaarden boven alle volken door de vrouwen bemind werden, omdat ze vuriger en galanter waren, een aansporing voor Roemer Visschers landgenoten om meer zwier in hun minnekunst te mengen.Ga naar eind49) | |
[pagina 30]
| |
De Kastiliaanse gratie sprak nergens sterker dan uit Cervantes' novelle La Gitanilla. Het aanzijn schenken aan een hidalga in zigeunergewaad, de hoofsheid in volksdos steken, bleek voorbestemd aan het land van Don Quichotte en Sancho Panza. Cats, die het Spaens heydinnetie waarschijnlijk door een Italiaanse vertaling leerde kennen, bewerkte dit belangrijke Trougeval naar de smaak van zijn landgenoten. Had de moralist vroeger in een koppelrijm opgemerkt: De Spanjaard is niet zo wijs, als hij schijnt, en zeker minder verstandig dan Fransman of Italiaan, nu wilde hij verhinderen, dat de lezers ook de hoofdfiguren van dit verhaal ‘gek’ zouden vinden.Ga naar eind50) Constançe, zo heette bij hem de heldin, moest daarom fatsoenlijker en minder talentvol dan Preciosa worden, haar minnaar niet zo vurig zijn en langer aarzelen met het aanzoek. Toch was de raadpensionaris een der eersten, die de aandacht vestigden op de Spaanse dans en de begeleidende ‘knopjens van yvoir’, de castagnetten, al bleek zijn beschrijving zo vaag, dat niet viel uit te maken, op de maat van welke volksdans hij Constançe liet springen: de Zambra, de Cascabeles, of de ook hier bekende Zarabande en Pasacalle.Ga naar eind51) Toch gaf de geliefde novelle kleur aan een tijdvak, dat, beheerst door een aristocratisch volmaaktheidsideaal, dreigde te ontaarden in een streng formalisme. Het gedicht, dat nog in 1836 opnieuw bewerkt werd, bezielde verschillende Nederlandse toneelschrijvers, verluchtigers en schilders, volgens sommigen zelfs Rembrandt in een van zijn etsen.Ga naar eind52) Leefde de waardering voor de Spaanse kunst nog in het verborgen, genegenheid voor Spaanse staatslieden, die de Lage Landen een warm hart toedroegen, was even zeldzaam als vredesklanken temidden van de Martiale poëzie. Toch had Vondel in een brief aan Huygens dit genre reeds afgezworen, toen hij op zijn weg naar het Katholicisme bewondering opvatte voor de aartshertogin der Nederlanden, wier vader hij vroeger Farao noemde. Twijfelde hij onder invloed van zwarte mythe eens aan haar oprechtheid, na het overlijden van de vorstin boette hij zijn schuld met een in memoriam aan de ‘Godvruchtige’, door de oorlogshel gekwelde Isabel Clara Eugenia.Ga naar eind53) Nadat een Antwerps schilder de intocht van Philips' lievelingsdochter in het veroverde Breda had vereeuwigd, werd nu de overgave van deze stad opnieuw in herinnering gebracht door Velázquez, die zijn beroemdste doek, in de volksmond Las Lanzas genaamd, inspireerde op het jeugdstuk van Calderón. Daar stonden twee nationaliteiten tegenover elkaar, zoals op geen ander meesterwerk der cultuurgeschiedenis. De aristocratische trekken der Dons en Hidalgo's verrieden een verfijnder beschaving, een ruimer ontwikkeling der persoonlijkheid en een rijpere ervaring als natie. Maar ook | |
[pagina 31]
| |
aan het Nederlandse volkstype met zijn blozende kracht en jeugdig zelfvertrouwen bewees de kunstenaar alle eer.Ga naar eind54) Terwijl de Madrilenen de Nederlanders een hoffelijke rol toedachten, ging bij onze schilders het onverstand op zijn Spaans gekleed. Zo plaatste Pieter Quast in zijn zegepralen van de dwaasheid deze machtige god op de ruggen van narren, die het hidalgo-kostuum in onderdelen als de hoge vilten hoed of toque, het Calatrava-kruis, de sjerp en de capa droegen. Zijn tekeningen, die de overwinningen aan het einde van de oorlog vierden, lieten zien, hoe de grote naties de Sinjoor stuk voor stuk van zijn kleding (gewesten) beroofden. Berooid kon hij nu springen op de maat van de Pavo Real of Pavane, de dans van de pauw, het symbool van de Kastiliaanse trots. Voor een ieder trad de Follie d'Espagne (tevens de naam van een dansmelodie, die Bredero bij zijn liederen had gebruikt) aan het daglìcht.Ga naar eind55) Sint Jacob - de krijgskreet der Spanjaarden was Sluit Spanje, Santiago! - kon hier met zijn ‘schulpen’ geen uitkomst meer brengen, zo spotte een Geuzenlied.Ga naar eind56) De overdadig geklede en gevoede Pagadoors (in sommige streken betekent pagadder nog oplichter), met wie Jerolimo's moeder verkeerde, moesten de Vlaamse melkkoe in de steek laten en naar het Zuiden vertrekken om er hun oude ambacht van het mandenvlechten te hervatten.Ga naar eind57) Zulke bijschriften van spotprenten, die de Sinjoren als vrouwenjagers kenschetsten, beïnvloedden weer de schilders. Zo kregen de Romeinse soldaten op de Sabijnse maagdenroof van Jan Steen evenals de Filistijnen in Simson gevangen onwillekeurig het uiterlijk van Spanjolen. Ook de snoeverijen van de grote Donnen kregen een historisch perspectief, toen de kunstenaar een Honderdman onder de toehoorders van Sint Jan de Doper in een Kastiliaanse plunje stak.Ga naar eind58) Leonard Bramer, die de Lazarillo de Tormes verluchtte met aquarellen, waarvan afbeeldingen in geen verzorgde Brederouitgave behoorden te ontbrekenGa naar eind59), ging zelfs zo ver, dat zijn Bekoring van Christus de duivel, van wie geschreven stond, dat hij alle koninkrijken van de wereld weg wilde schenken zonder zelf een voet breed te bezitten, voorstelde als een Spaanse snoever met een houten poot en een varkenskop.Ga naar eind60) | |
4. Spaensche wijsheit (1648-1650)In de grond was de haat tegen Spanje misschien niets anders dan afkeer van vreemdelingen in een tijd, die nog algemeen de Duitsers Knoeten en Poepen, de Engelsen Staartmannen en de Fransen Mannetjes Mug noemde. Naarmate de zekerheid toenam, dat Spanje onze onafhankelijkheid zou | |
[pagina 32]
| |
erkennen, verminderde de felheid. Al brachten politieke rijmers en caricaturisten met Jan Gat nog steeds de lachers op hun hand, bij de grote dichters vertoonde zich een oorlogsmoeheid en vrees om met het traditionele krijgsgebral de gelaakte snoeverijen van de Kastiliaan, zo mogelijk, nog te overtreffen. Zo merkte Hooft bij een herlezen van zijn geliefde Tacitus, hoe die in zijn oordeel over Rome's vijanden de Germanen met ruimheid van blik ieder trachtte ‘naa te geven, wat hem naa kwam’.Ga naar eind61) Reeds bij het maken van een voorstudie voor zijn meesterwerk over de Opstand vergeleek Hooft onpartijdig de Franse en de Spaanse krijgskunde, al zou men bij de verheerlijker van Hendrik IV een lofzang op de eerste verwachten: ‘In ernst, in gedult, in gestaedigheit, in aen- en endthouden, wint het de Spanjart den Fransman af: die hem wederom in rassigheit, in stoutmoedigheit, in heftigheit, in werklijkheit, ende aenslaghstichting te boven gaet’.Ga naar eind62) Vooral in de Nederlandsche Historiën wilde hij de zedelijke hoedanigheden van de tegenstanders schilderen op een wijze, ons en de vijand waardig. Deftig, ernstig en weloverwogen noemde hij daarom de hidalgo's, wier idealen nog sterk tot de verbeelding van de burgerlijke, soms wat platvloerse Nederlanders spraken uit de Spaanse litteratuur, getuigen Bredero's romantische spelen, de Brune's anekdoten en Cats' trouw-gevallen. Zij, die de volle nadruk op de Spaanse verwaantheid, drift en baatzucht lieten vallen, kregen dan ook te horen: ‘Van de manieren ook der Spanjaarden, zoo stoffende, zoo opgeblaazen (immers onder vreemden) zoo bedekt van harten, ongemeenzaam en belghziek, stak yder de walghe. Daarenteegen hunne altyts nuchtere bequaamheit, stemmige deftigheit, ernstige wakkerheit, gestaadige vlytigheit, beleggende zorghvuldigheit, moesten den naam van grimmigheit, grootsheit, schalkheit, baatzucht, einthoudenheit; en (om datze den Nederlanderen niet zoo eigen, of in den wege waaren) de deughden gelyken last van haat draaghen, als de gebreeken.’ Later zou Potgieter zijn tijdgenoten wijzen op Hoofts objectiviteit, waar hij Alva (hoewel in staatkundig opzicht een leerling) noemde: ‘Scherp en gezwindt van begrip; van bedaarden en vastgaanden oordeele; hoogh van gedachten en aanslaaghen; doordriftigh; kloek en koelmoedigh teffens; onkneusbaar in weederspoedt.’ Er mag hieraan de behoefte van een opkomende regentenfamiie de bestuurskunst af te kijken van een buitenlands model ten grondslag liggen, de visie van de Drost op de landvoogd is door de moderne geschiedvorsing grotendeels bevestigd.Ga naar eind63) Toch herhaalde Hooft als kind van zijn tijd met verve de laster, die de zwarte mythe verspreidde, door uit te weiden over | |
[pagina 33]
| |
de moord op Don Carlos, de verhouding met de Prinses van Éboli en het vonnis der Inquisitie, dat alle opstandigen tot de brandstapel zou veroordelen; Philips II gaf hij na, overijverig te zijn, plichtsgetrouw en voorzichtig. Wel besteedde de geschiedschrijver doorgaans meer aandacht aan de gruweldaden van de Spanjaarden dan aan die der Geuzen en noemde hij de bedreigingen, die beide partijen elkaar toeriepen op het slagveld, snorkerijen, waar het de vijandelijke, maar rondborstige dapperheid, waar het de vaderlandse zijde betrof. Niettemin laakte hij de Lutherse Geuzenleus ‘Liever Turksch dan Pausch of Spaansch’, omdat die hem een bedreiging leek van de eenheid der Christenen, een ideaal, waarvoor ook de Spanjaarden streden.Ga naar eind64) Eeuwenlang wisten de voorvallen uit de Historiën te boeien, waarin de tegenstanders persoonlijk optraden met hun ingeboren ridderlijkheid. Daarvan spraken Kardinaal Fresneda's pleidooi om genade voor de Nederlanden, de zelfverloochening van de soldaat, die zijn gewonde broeder redde onder het vuur der Haarlemse verdedigers, de trouw van Mondragón - door de Geuzen Monsieur Dragon genoemd - aan het gegeven woord, het monument, dat de Kastilianen oprichtten voor een dappere Fransman, de nobele houding van krijgsbouwmeester Pacheco, die, in vijandelijke handen gevallen, met een waardige zelfbeheersing, die contrasteerde tegen de blinde woede van het gepeupel, dat de Drost evenals Tacitus verachtte, zich overgaf door zijn zegelring te kussen en op grond van zijn hoge afkomst de eervolle dood met het zwaard bedong. De objectiviteit van een modern historicus, die pamfletten op hun waarde kan toetsen, land en volk van Spanje leert kennen, de archieven van Simancas onderzoekt, mag men van Hooft niet eisen. Hij heeft de waarde van een door getuigen onderrichte vaderlandslievende waarnemer met een open oog voor het goede in de vijand, van wie hij verschillende heldendaden vereeuwigde. Zo is ook de ‘trouwhertigheit’ van de Spaans-Portugese Gouverneur Gaspar de Robles, die bij de Allerheiligen-vloed van 1570 talrijke mensen het leven redde, onder ons volk blijven leven. Tot zijn nagedachtenis werd te Harlingen zelfs een borstbeeld opgericht, waaraan de plaatselijke folklore een paedagogische rol toedacht. Hieruit mag blijken, dat de opvoedkundige waarde van de Spaanse overheersing nog niet werd onderschat.Ga naar eind65) De Vrede van Munster besloot een tijdvak van krijgslyriek, dat alleen nog kon voortleven in historische zangen, waarin de Spaanse dwingelandij aldoor gruwelijker zou worden. De besten van ons volk hoopten, dat nu ook de dichterlijke polemiek zou worden beëindigd. Zo liet Vondel in De Leeuwendalers Lantskroon, die de zijde van Spanje hield, verklaren: ‘'k Vervloeck het al wat zaet van twist en tweedraght zaeit’Ga naar eind66) De na- | |
[pagina 34]
| |
oorlogse strijdlust kon ook ondergraven worden door de onmisbaarheid van de Iberische beschaving bewust te maken. Onomwonden noemde Huygens een tweetalige bundel spreekwoorden Spaensche Wijsheit. Maar de kernachtige copla's bewonderde de puntdichter niet om hun vorm. Hij stak deze levendige volkscoupletten bij zijn bewerking in een Renaissance-keurslijf en vond de assonance maar een ‘wilden bij-klanck’.Ga naar eind67) Hun inhoud beschouwde hij als bijzonder heilzaam. Zo wekte het voorwoord van zijn bundel door stekelige opmerkingen van de Spaensche vlieghen beurtelings ergernis en vermaak. Deze cantáridas, aan wier beet een helende werking werd toegeschreven, moesten de lezer genezen van zijn benepen oordeel over het Inquisitieland en hem toegankelijk maken voor de Spaanse cultuur, die werd opgedist door een schrijver, wiens politieke overtuiging buiten kijf stond: ‘Ick ben min spaensch gesint dan die 't op 'tminste zijn.
Nochtans en schrick ick niet voor spaenschen most of wijn.’
Naast de ‘Seck’ noemde de dichter ook de Olla Podrida of hutspot. Naar dit gerecht was een dichterlijk Elck wat wils, dat werd opgediend in anti-Spaanse spotverzen en bonte liedboekjes, Olipodrigo gedoopt. Ook Huygens stelde zo'n schotel samen en wel uit een mengelmoes van zeven talen, waaronder de spraak, die de spijs haar naam had gegeven.Ga naar eind68) De schrijver van Costelick Mal volgde de Spaanse mode niet alleen in de dichtkunst, maar ook in de kleding. Hij moest zelfs bekennen, dat hij vroeger eveneens het hidalgo-kostuum had gedragen met de Kap (cape, loshangende mantel), de Broeck, die niet zo fladderde als de Franse, casack, mouwen en halskettingen. Voor de Spaanse pocken bedankte hij, maar vijgen, kappers (een eetbare heesterbloem), leer, laken, hout, groen, vlaggen, pistoletten, kerssen, druyven en marmelaed uit het sinaasappelland waren hem welkom. Temidden van spitsvondige opmerkingen over deze zaken plaatste Huygens een uitval: ‘Spaensch' Inquisitie self hebb ick wat min gelaeckt,/ Om datse vierighe van koele Geusen maeckt.’ Het fatale rijm, dat Sinterklaas uit Hesperia deed komen, ontlokte hem een distichon: ‘Hoe qualick Spagnen rymt, van binnen, op Oragnen,
De best' Oragnen zijn vers Cloostergoed van Spagnen’.
Evenals Bredero zinspeelde hij onbeschroomd op de kaapvaart: ‘De spaensche Craken zijn ons wellekomste gasten, / Die wij wel soo gern als eenigh wild verrasten’. Craken en Cappen zijn enkele van de meer dan tweehonderd woorden, | |
[pagina 35]
| |
die wij ontleenden aan de taal, die 's Prinsen secretaris ‘mannelick te hooren’ vond. Niet zelden moet hij in aanraking gekomen zijn met indrukwekkende hidalgo's, die hun sterk ritmisch gesproken taal scandeerden door verticale gebaren als uitroeptekens en die met hun sierlijke gang en hoofse manieren indruk maakten in een aristocratische tijd. De Heer van Zuilichem aarzelde dan ook niet bij een keuze tussen het voorkomen der Spanjaarden en Fransen, welke laatsten de rol speelden van de parvenu, die bezig was de oude adel te verdringen: ‘Ick magh den tredt wel sien van fiere spaensche Dons,
Het geeft mij meer genuchts als all der Franschen dons’.
Nu onze buitenlandse politiek veranderd was, moest Huygens propaganda maken voor de nieuwe koers, want weldra zou de Grand Seigneur de hidalgo opvolgen, de pétit-maître Matamoros. In plaats van een Beso las manos ging men een révérence maken. Olla Podrida zou voortaan potpourri, de castañuelas castagnetten en de Pasacalle Passecaille heten. Toch was de statige Gallarde en Almaña nog niet verdrongen door Menuet en Gavotte, evenmin als de ‘lieve’ dans, die Vondel in een bewerking van Du Bartas door zon en maan liet uitvoeren en waarover Huygens opmerkte: De spaensche haer Pavaen docht mij de beste Pass.Ga naar eind69) Het slot van zijn merkwaardige gedicht, waarin het platte der Geuzenliederen afwisselde met spitsvondige deftigheid, vormde een peroratie, die wel meer tot het hoofd dan tot het hart sprak, maar waarmee voor die tijd de voortreffelijkheid van Iberia in heden en verleden werd aangetoond: ‘Ten minsten sult ghij mij bekennen weerd gepresen,
Om dat ick u den wegh naer Spagnen hebb gewesen,
Naer Spagnen, 'trijpe land, daer Phoebus in sijn kracht
Steil op syn' Dichters haer' Laurieren staet en lacht,
Na Spagnen, 'twijse land, daer Bilbidis haer' muren
Om eenen Martial der eewen tand verduren.
Om 't all te seggen, denckt, terwijlen ghij dit leest,
Lucaen en Seneca zijn Spagnaerden geweest.’Ga naar eind70)
Ook Maerlant had over de wijsheid van de Spanjaarden gesproken, maar de Humanist wist zijn bewondering nader te preciseren. | |
5. Reizigers (1650-1670)Werden na de Munsterse vrede de betrekkingen met het Zuiden weer hersteld, de bestaande caricatuur van de Spaanse Brabander, die onder | |
[pagina 36]
| |
Madrileens gezag bleef, veranderde niet. In Huygens' blijspel Trijntje Cornelisdr., dat met vredesklanken begon, traden Jerolimo's op, die in gewetenloosheid Bredero's titelheld nog overtroffen. Het gebruik van bastaard-Spaanse uitdrukkingen als par Dios stempelde hen reeds onmiddellijk tot gevaarlijke individuën, die hun boos opzet verborgen achter schoonklinkende woorden. De rond Hollandse schipper Claesjen noemden ze Signor Nicolo, maar intussen probeerden ze zijn vrouw te verleiden en te beroven. Al beklaagden ze zich over de hebzucht der hidalgos soldados, die in Antwerpen door wilden gaan voor honrados, hun ontaarding bleek al uit het feit, dat ze het Hollands nauwelijks meer verstonden en het aanzagen voor een Romaanse ‘schuymtaal’.Ga naar eind71) De vrede lokte ook tot reizen verder zuidwaarts, al was het alleen nog maar verbeelding. Ook de handel vroeg naar Spaanse reisboeken, waarvan er hier nog nooit een in de landstaal verschenen was, zoals wel in het Frans en Latijn. Meestal bevatten deze itineraria weinig gunstigs voor Spanje, zoals Zeiller's Wegh-wijser, de oudste vertaalde hispanografie. Lithgouw, een Schots reiziger, vertelde zelfs, hoe hij er gekweld was door de Inquisitie.Ga naar eind72) Met dat al bleef de trek van Nederlandse schilders naar het land, waar Jan van Eyck werkte en Moro beroemd werd, hoewel verminderd, toch voortduren.Ga naar eind73) Onder het weinige, wat bewaard bleef en bekend werd, bevond zich de Optocht der geselbroeders van Gerard Terborch, die door een Kastiliaans gezant van het Munsterse congres werd meegenomen naar Madrid, waar hij de invloed van Velázquez onderging.Ga naar eind74) Een andere reizende schilder was Michiel Soetens, die de Pyreneeën overtrok in gezelschap van de dichter Six van Chandelier, wiens stijl evenals die van Huygens aan Góngora deed denken. Was bij bijna alle schrijvers van zijn tijd een standaard-beeld van Spanje in zwang, bij Six, die de Sinjoren in hun gewone doen zag, trad een spanning op tussen traditie en reiservaring. Het valt dan ook niet moeilijk in zijn werk een tegenspraak te ontdekken, die hem zelf niet (wel zijn landgenoten) gestoord moet hebben. Zo zag hij nu eens Spanje uit gouddorst de Inca-slaven mishandelen, dan weer bracht hij het Amerikaanse edelmetaal zonder bijbedoeling te pas in een lofdicht op een opvolger van Philips II, wiens deugdzaam hart hij meer waard noemde ‘Dan Limaas swangre schoot, hem lost, in silvre gaaven’. Voor Philips II en zijn landvoogd Alva had hij geen goed woord over, maar hij sprak geestdriftig over het huwelijk van de kleinzoon en prees daarbij: ‘Madrid... De sceptersweister langs een groot deel van Euroop’. Ook de Tempel, die hij als naïef ooggetuige wijdde aan de vorstelijke bruidegom, werd hem erg kwalijk genomen. Hij kon bij de verdediging van zijn vers al verklaren, dat Iberia na Munster een be- | |
[pagina 37]
| |
vriende natie was, immers: ‘de saalge vreedeolyf den Heemel afgevaaren,/ Kroont Spanje, en ons, in krygh langh handgemeen geweest’, hij maakte er de zaak alleen maar erger mee en was gedwongen een groot aantal exemplaren van zijn bundel te vernietigen. Waarom, zo vroeg de dichter zich af, waren de Nederlanders minder welwillend voor de ‘nieuwe bondgenoten’ dan voor de Fransen? Die joegen toch ook hun eigen belangen na? En wel op sluwere wijze dan de fiere Kastilianen. Ook daarom moest volgens Six de onaangename herinnering aan de Opstand alleen voortleven ‘in brypap en kronyken’. Toch deed zijn opvoeding hem elders geloven, dat het Inquisitieland geen woord hoefde houden aan ketters. Of werd dit vers geschreven vóór zijn Spaanse reis? Six' tweeslachtigheid sprak ook uit zijn indrukken van land en zeden. Zo dreef hij de spot met een ‘nutteloze’ aanroeping van de H. Maagd tijdens een storm te Granada en vond hij de Spaanse geestelijken baatzuchtige intriganten, maar hij riskeerde het gevaar voor Papist gescholden te worden, toen hij, als hoogste hulde voor zijn geliefde, haar een Mariabeeld liet snijden met de belofte het even vurig te vereren als de inwoners van Granada. Al bleven de indrukken van geloof en zeden bij de dichter, die zich in het Latijn verstaanbaar moest maken, verward, toch was zijn lof over Iberia's natuurschoon eensluidend. Andalusië noemde hij een paradijs en de heerlijkheden van Granada ontlokten hem zuidelijk warme lofgezangen.Ga naar eind75) Het weelderige Hesperia-land bleef de verbeelding trekken. Vader Cats, die de Nederlandse volkssentimenten zo goed wist te bespelen, verzuimde niet over zijn heerlijkheden te spreken. Meer dan de Spaanse pap ‘al te glap’ beviel hem de wijn en de appels van Oranje, die golden als beloning voor Hollands Godzaligheid: ‘God heeft de Spaengaert selfs als in de borst geprent,/Dat hy na dit gewest de beste fruyten sent’. Toch hield Cats de Sinjoren ondanks het bezit van deze heerlijkheden voor het somberste volk van Europa, zoals blijkt uit een rijm, waarin hij evenals Rodenburg vóór en Weyerman ná hem de belangrijkste naties met elkaar vergeleek: ‘Een Frans-man in sijn droefheyt sinckt,
Een Duyts, om bly te worden, drinckt;
Een Engels-man in sware quel,
Versacht sijn hert met snaren-spel;
Een Spangiaert sit in huys en weent,
En 'tschijnt dan wort sijn leet verkleent.’Ga naar eind76)
De Sinjoren bleven de indruk wekken stille weners en hongerlijders te zijn, ook al reinigden ze volgens een verhaal, waarin Philips II een vorst | |
[pagina 38]
| |
heette, waardig om over de hele wereld te heersen, op straat met een tandenstoker opvallend hun gebit. Wanneer 't hier een oorspronkelijk Nederlands vervolg op een pikareske novelle van Cervantes betreft, dan zou daaruit de grote invloed van dit genre op onze litteratuur nog eens blijken.Ga naar eind77) Spaanse werken werden niet alleen in de Zuidelijke, maar ook in de Noordelijke Nederlanden nog vaak in de oorspronkelijke taal gedrukt en vandaar, wanneer het Reformatorische boeken gold, het Schiereiland binnengesmokkeld. Omgekeerd kwamen uit het Kastiliaans vertaalde mystieke geschriften zonder vermelding van auteur en met verdoezeling van het al te katholieke de Brabantse grens over en stichtten hier Roomse en Calvinist.Ga naar eind78) Ook Vondel, wiens latere stukken geschaad werden door de bijval van het Spaans-romantische toneel, zou nog enkele stralen opvangen en weerkaatsen van het Spaanse genie. Voor zijn Lucifer bestudeerde hij de werken van Suárez, die Voetius bewerkte voor Calvinistische studenten.Ga naar eind79) Behalve door theologische studies beleefde Vondel de algemeenheid van het Katholicisme in zijn persoonlijke omgang met de Spaanse gezant te Kopenhagen, eveneens een dichter der Contrareformatie. Al was deze tijdgenoot van Caldéron, wiens werk de Nederlander wel nimmer gekend zal hebben, een mindere grootheid van de Kastiliaanse Parnassus, toch waren Vondels betrekkingen met hem er niet minder hartelijk om. De Nederlander opperde het denkbeeld, dat zij gezamenlijk, ieder in zijn eigen taal, de Bestendigheit der Kercke zouden bezingen: ‘Ghij, REBOLLEDE,
Zijt maghtigh op uw Spaensche Lier
Haere eer t'ontvouwen op mijn bede
Met eenen hooger klanck en zwier.
Ick wil dien lof uw Luit beveelen.’
Rebolledo heeft aan deze opwekking gehoor gegeven: in zijn Idilio Sacro zijn verschillende Vondeliaanse denkbeelden terug te vinden. In patria had de Prins onzer dichters reeds kennis gemaakt met Estevan de Gamarra, de begaafde wegbereider van het Nederlands-Spaanse bondgenootschap, die hij op verzoek van de Amsterdamse vroede vaderen toezong als de nieuwbenoemde gezant: ‘Des Konings, die, van strant tot strant,
Zijn heerschappy in top ziet wassen,
En met zijne armen beide d'assen
Der Christe weerelt ommevat,
En al den Peruaenschen schat,
Den zilverbergh, en goude vlieten
Met heele vlooten wenscht te gieten
In Hollants schoot.’
| |
[pagina 39]
| |
Dat Vondel hier door evenals Six van Chandelier te zinspelen op het Peruaanse goud, het gehele vers een ironische bijbetekenis wilde geven, is niet aannemelijk. Hij begroette in de gezant, die volgens hem de Avondster (de macht over Amerika) op het voorhoofd droeg, de vertegenwoordiger van een natie, die onze onafhankelijkheid had erkend, en bovendien een geloofsgenoot. De uitnodiging van het gemeentebestuur ontsloeg hem van iedere vrees, dat zijn vers als onvaderlandslievend gebrandmerkt zou worden. Bij de geboorte van een Spaanse Infante droeg de dichter andermaal een triomfzang op aan Gamarra. Vurig wenste hij, dat de vriendschap tussen Nederland en Spanje gelijk met dit - jong gestorven - Prinsje zou opgroeien. De verzoenende figuur van Karel V werd opgeroepen en zelfs de naam Philips, door de Bourgondiërs diep in onze geschiedenis geworteld, vermocht de vredestoon niet te verstoren. Met de Kastiliaan, zo hoopte de dichter, zou de Hollandse leeuw de vrije Oceaan tegen de Engelse zeedraak beschermen. Het Katholicisme maakte Vondel tot vereerder van Spaanse heiligen als Ignatius (Gelukkigh zagh hem Pampelone geschooten), Franciscus Xaverius (Die Navarrois een eer van Pampelone) en Franciscus Borgias (Hij liet Katalonie voor 't kruis), die alle drie de adel des bloeds aan die des geestes wisten te paren. Nog op hoge leeftijd herinnerde de dichter in zijn Heerlijckheit der Kercke aan de verdienste van Spanje, dat voor de Christenheid en Europa het Islamitische gevaar had bezworen: ‘Maer Spanje midlerwijl verliet zich op d'Alfonsen
En Ferdinanden me, die blixemen en bonsen
Den Sarazijn met kracht uit 't een in 't ander rijck.’Ga naar eind80)
Bezong Vondel in Amsterdam Spaanse geloofsgenoten, Rembrandt vereeuwigde er Iberische Israëlieten, bij wie Huygens de taal van Cervantes leerde. Of op 't Joodse bruidje de Sefardische dichter Miguel de Barrios stond afgebeeld, die kapitein was in het Spaanse leger en lofdichten schreef op Holland, Spanje en Israël, is niet zeker. Het is ook de vraag, of bij de schilder het Phoenixmotief als symbool der Inquisitie-vervolgingen aan de Portugese synagoge ontleend zou zijn. Wel staat vast, dat de kunstenaar de geleerde arts Ephraïm Bueno schilderde en etste en een Spaans Bijbelwerk van de Opperrabijn Menasseh ben Israel verluchtte.Ga naar eind81) Deze contacten aan het einde van Rembrandts leven, dat ook de bloeiperiode van onze Gouden Eeuw afsloot, laten zien, hoe aan de Noordzee de aanraking met de Spaanse beschaving zo van zelfsprekend was, dat niemand de invloed ervan durfde ontkennen, al dreigden de herinneringen aan het Spanje van de Opstand tot sombere angstvisioenen te verstarren. |
|