Spanje in de Nederlandse literatuur
(1955)–S.A. Vosters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Tweede hoofdstuk
| |
[pagina 6]
| |
Die straten met palmen en rosemarinen bestroit;
Menichte van fonteynen hevet tvolc verfroyt.’Ga naar eind1)
Toch kondigde zich reeds van verre het naderende onweer aan, dat eens boven de Spaans-Nederlandse betrekkingen zou losbarsten. Philips de Schone, wiens echtgenote in 1500 onverwachts erfdochter van Aragon en Kastilië was geworden, maakte namelijk op meer realistische wijze kennis met de verhoudingen op het Schiereiland, waar hij vergeefs trachtte zijn macht te bevestigen. De Kastilianen, die zich in hun vrijheid bedreigd voelden, hielden zijn gevolg, dat neerzag op hun armoedige hutten, voor gierig en heerszuchtig.Ga naar eind2) Toch bleef de bewondering voor de Dietse beschaving en vroomheid onverminderd. Spaanse vrouwen dweepten met de kostbare stoffen, die Vlaamse kooplieden verhandelden, en riepen in vervoering: No hay más Flandes, wat nog heden de hoogste graad van schoonheid en rijkdom uitdrukt. Terwijl de litteraire invloed zich tot de geschriften der mystici beperkteGa naar eind3), ging de werking van andere kunsten veel verder. Dat het hier niet alleen Zuid-Nederlanders gold, bewijzen namen als Jan Joost van Haarlem, schilder, Jacob Copin en Christiaan van Holland, beeldhouwers, en Joosken van Utrecht, architect. Spaanse componisten als Juan del Encina, Victoria en Morales zijn ondenkbaar zonder de Nederlandse kapel, die geleid werd door meesters als Ockeghem, Gombert en Agricola of Huysmans. Zij schreven Missen op motieven van Spaanse volksliedjes, zoals de Vlaamse beeldhouwers tafrelen uit Reinaert de Vos aanbrachten op Kastiliaanse kathedralen.Ga naar eind4) Voorlopig lag bij de cultuuruitwisseling het overwicht aan Nederlandse zijde. Een groot bevorderaar van onze beschaving als Karel van Gent bleek, toen hij in 1516 koning van Spanje werd, de taal van het land nog niet machtig en volgde ten opzichte van zijn Noordelijke onderdanen weldra geheel de politiek van zijn ongelukkige vader. Alle staatkundige macht kwam aan de Heer van Chièvres, die een Vlaming voorzitter maakte van het Kastiliaanse parlement. Karels leermeester Adriaan van Utrecht werd bisschop van Tortosa en hoofdinquisiteur vóór hij Petrus' stoel besteeg, 's Keizers paladijn werd de Heer van Breda; de Haagse dichter Joannes Secundus was secretaris van de Primaat van Toledo, een neef van de Vlaamse regent; zijn kunstbroeder Vulcanius of de Smedt diende in gelijke functie de opperherder van het aartsdiocees Burgos; de Utrechtenaar Anton Mor en Jan Vermeyen uit Beverwijk werden hofschilder.Ga naar eind5) Slechts Erasmus, die jarenlang leefde op een Spaanse lijfrente, liet zich niet overhalen. De Spanjaarden liepen in Brussel zijn deur plat, maar hij hield niet van hun | |
[pagina 7]
| |
breedvoerige deftigheid en weigerde de centra der drukkunst te verlaten. Dit besluit pleitte voor zijn voorzichtigheid, want, hoezeer zijn werken ginds ook gelezen en bewonderd werden, toch verwekte de protectie van Nederlanders en Vlamingen onder de Spanjaarden begrijpelijke wrok. Evenals later de Nederlandse steden tegen Alva, raakten de Kastiliaanse vroedschappen in opstand tegen Chièvres, die jacht maakte op hun gouden dobloenen.Ga naar eind6) Niet alleen uit eerzucht en winstbejag trokken de Nederlanders naar Spanje, maar ook uit waardering voor de cultuur van dat land. Een sprekend bewijs hiervan was het kasteel van Breda, dat gebouwd werd op last van Hendrik III van Nassau. De architect van dit paleis had aan de overzijde der Pyreneeën een grondige kennis van de kenmerkend Spaanse plateresco-stijl verworven en verbreidde ten onzent deze bouwtrant, die sterk beïvloed was door de Nederlandse kunst en daarmee gezamenlijk front maakte tegen de strengere Italiaanse vormen.Ga naar eind7) Ook de bewoners van het slot getuigden van de naam, welke de Iberische beschaving in onze landen genoot. Heer Hendrik had immers een grande de España gehuwd, naar wier hand onze latere landvoogd Alva had gedongen. Zij legde zich ijverig toe op de studie der klassieke talen onder leiding van niemand minder dan de Valentiaan Luis Vives, die in de Baronie-stad zijn theorieën over armenzorg en de opvoeding van de vrouw aan de practijk kon toetsen.Ga naar eind8) De tegenhanger van Vives was de Leuvense Hebraïcus Nicolaus Clenardus, die ons Humanisme in het vaderland van de Valentiaanse geleerde verbreidde. Samen met andere beroemde landgenoten vertrok hij in 1531 op uitnodiging van Columbus' zoon Fernando.Ga naar eind9) Tijdens zijn tienjarig verblijf in Spanje, waar hij Arabisch doceerde en de Moren wilde bekeren tot het Christendom, hield hij Brabantse vrienden op de hoogte van zijn bevindingen door Latijnse brieven, die toen de plaats van de tegenwoordige tijdschriften innamen.Ga naar eind10) Vooral, wat Clenardus aan de Leuvense theoloog Latomus schreef over het morele verval in Portugal, genoot hier nog lang bekendheid. Want al maakte de geleerde een duidelijk onderscheid met de toestanden in Spanje, toch pasten de Nederlanders later deze mededelingen ook toe op hun politieke tegenstanders, misschien meer onwillekeurig dan met opzet.Ga naar eind11) Zo liet een Hollandse bewerking uit 1651, in duo decimo gedrukt op slecht papier, een soort stuiverroman, die werd gelezen en weggegooid, de Brabantse Arabist zonder nadere aankondiging uit Hispalis (Sevilla) aankomen in het Portugese Ebora.Ga naar eind12) In deze laatste stad ontmoette Clenardus een soort opscheppers, die hij Raphanophagen of knollenknagers noemde. Zeker Fransman, zo vertelde de geleerde, had eens een vrijmoedige blik geworpen in het kasboek van | |
[pagina 8]
| |
een Portugees edelman, waarin naast de dagelijkse uitgaven voor brood en water (dat zo duur was als het bier in Brabant) aan voedsel niets anders dan anderhalve reaal aan knollen was uitgetrokken. 's Zondags stond er zelfs genoteerd: ‘Heden geen wortelen, omdat zij niet ter markte waren’.Ga naar eind13) Toch voerden deze hongerlijders, voorlopers van Jerolimo, de Spaanse Brabander, een grote staat. Dikwijls liepen ze met negen slaven over straat, die allen hun taak hadden: ‘Twee gaen 'er voor uyt, den derden draegt een hoedt, den vierden een mantel, of 't begon te regenen, den vijfden een muylring, den sesden fluweele pantoffelen, den sevenden een kleer-besem, den achtsten een doeck om 't sweet van 't paert af te wasschen, terwijl sijn heer in de kerck is, of met yemant van sijn vrienden spreeckt, den negenden draeght een kam, om sijn heer 't hayr te kemmen, of hem yemant tegen quam, die hij moest groeten.’Ga naar eind14). In Lissabon was het aantal van deze bedienden, kleurlingen, die Clenardus in zijn Humanistische Latijn Aethiopes et Mauri noemde, zo groot, dat zij dat der vrije Portugezen overtroffen. Aan de slavinnen verdiende men bovendien door ze te gebruiken als dienaressen van VenusGa naar eind15). Dit morele verval leidde tot een algemene lamlendigheid. Zo werd Clenardus in een herberg aanvankelijk iedere dienst geweigerd en moest hij er overnachten op wat zakken in de open lucht.Ga naar eind16) De Nederlandse vertaling liet wel duidelijk uitkomen, dat dit in Portugal gebeurde, maar ook over de Kastiliaanse herbergen had Clenardus klachten evenals Erasmus over de Duitse. Ergens was maar één drinkglas aanwezig. Toen dit viel, moest hij met Diogenes uit zijn handen drinken.Ga naar eind17) Toch voelde deze paedagoog zich in het verre Spanje geen balling. Aan zijn beschermheer, de zoon van Columbus, schreef hij vanuit Salamanca, dat de ijver der studenten hem deed verwachten, dat hun land niet minder letterkundige lauweren zou oogsten dan wapenroem.Ga naar eind18) Clenardus verliet de academiestad alleen voor een vorstelijk aanbod, dat hem in staat stelde in een rustiger omgeving te studeren, en vrij te zijn van de plichtplegingen, waaraan Salamanca hoge waarde hechtte. Vanuit Portugal ried hij zijn landgenoot Vasaeus ondanks de ongemakken naar Spanje te komen.Ga naar eind19) Jan Everaerts, bijgenaamd Secundus, volgde Clenardus twee jaar na zijn vertrek over de Pyreneeën. Behalve het verblijf in een herberg, die met het hotel van zijn geleerde voorganger concurreerde in gebrek aan comfort, gaven de Itinera alleen een nuchter relaas.Ga naar eind20) Zulke reisnotities zouden dan ook onuitgegeven zijn gebleven, wanneer de jonge dichter niet Europees beroemd was geworden door de Basia, de kusjes voor Neaera, een Kastiliaanse courtisane.Ga naar eind21) | |
[pagina 9]
| |
2. Groeiend zelfbewustzijn (1555-1568)Waren de omstandigheden tot de troonsafstand van Karel V gunstig geweest voor culturele contacten met Spanje, sinds de Nederlanders er niet meer in een bevoorrechte positie waren, traden de conflicten duidelijker aan het daglicht. Onder politieke en godsdienstige spanningen groeide het nationalisme in heel West-Europa en vooral in de Lage Landen. Men begon zich rekenschap te geven van het kenmerkende in onze volksaard, die Marcus Vaernewijck nog met de Spaanse vergeleek. Wij muntten volgens hem uit door redelijkheid, terwijl de Kastilianen trouw, ijverig en zorgzaam heetten.Ga naar eind22). Zij inspireerden ons volgens de rederijker Ghistele, in navolging van het Latijn onze taal op gelijke hoogte te brengen. Deze naijver leidde bij een Simon Stevin, die Spaans kende evenals de meesten van zijn ontwikkelde tijdgenoten, zelfs tot 'n purisme, dat met Spiegel het zuivere Diets scherp tegenover de Romaanse ‘schuymtalen’ stelde. Hun minderwaardigheid sprak voor hem duidelijk uit de woordenpraal, die het Spaans nodig had om een begrip als topweer uit te drukken: tiempo oportuno para peonçar.Ga naar eind23) Zulke animositeit tegenover de Romaanse volken, die op politiek gebied de toon aangaven, werd uitgebuit door de Reformatorische propaganda. Zo dreef Marnix op voorbeeld van CalvijnGa naar eind24) de spot met de Kastiliaanse heiligenverering. De traditionele bedevaart naar Santiago, waar oudtijds arm en rijk naartoe trok, stelde hij voor als een voorrecht van welgestelden.Ga naar eind25) Toch leidde de afkeer van het Spaanse geloof bij Marnix niet tot een verguizing van de Spaanse cultuur, omdat hij de taal kende, die in belang onmiddellijk volgde op het Frans. Jan van der Noot schreef er lofdichten in voor doñas en hidalgo'sGa naar eind26) en hoopte daardoor beroemd te worden in hun ‘heerlijk en machtig’ land.Ga naar eind27) Ook de Noord-Nederlanders keken nog over de Pyreneeën heen. Coornhert, die jong naar Spanje reisde om er de koophandel te leren, nam in 't Liedboeck vier uit het Spaans vertaalde liederen op.Ga naar eind28) | |
3. Geuzen (1568-1581)De Rederijkers leverden meestal alleen verholen kritiek op het Spaanse bewind, omdat de Kamer vaak als half-officieel orgaan voor het voetlicht trad. Toch waren bedekte toespelingen niet zeldzaam. Ze pasten bovendien in de allegorische stijl, die het gelijktijdige graag op een afstand plaatste door het bijbels of klassiek te vermommen. Zo liet de Zuid-Nederlander | |
[pagina 10]
| |
Houwaert in een drama, waarvoor hij de stof ontleende aan de Spanjaard de Guevara, de stem van het onderdrukte volk horen bij monde van een Dacische boer uit de Latijnse Oudheid.Ga naar eind29) Een heel andere toon dan deze poetae laureati sloegen opstandige volkszangers aan in liedjes, die de overwinningen der Geuzen vierden. De opstandigheid tegen een gehate maatschappij, waarin de Spaanse troepen en het Roomse geloof overheersten, voerde in hun liederen de boventoon.Ga naar eind30) Paaps en Spaans (Turks was hun nog liever) waren de meest gehate woorden. Wie 's vijands taal kende, leek daardoor alleen al onbetrouwbaarGa naar eind31), terwijl het spreken ervan voor onverstaanbaar gold, al gaven de Geuzenliederen genoeg bewijzen althans met de Spaanse klanken vertrouwd te zijn. Toch kan men in de Nederlandse dialecten tegen iemand, die Frans spreekt als een koe Spaans, nog wel zeggen: Wat een Spaanse brabbelaar; het klinkt me te Spaans.Ga naar eind32) De om politieke redenen onaangename klanken van die vreemde taal riepen immers herinneringen op aan het krijgsrumoer. Zo praat de volksmond over een heidens of Spaans lawaai, waarvan men hels of Spaans wordt of waarin men het te Spaans krijgt, zodat degene, die in zo'n Spaanse boel verzeild raakt, wel eens kan gaan vloeken als een Spanjaard.Ga naar eind33) Weinig beseft men tot heden, hoe dit laatste woord, dat met het pejoratieve achtervoegsel -aard werd samengesteld, een synoniem was van snoodaard en wreedaard. Langzamerhand verdrong het als aanduiding van nationaliteit het tot dan toe gebruikelijke Spanjool, dat op zijn beurt erfgenaam zou worden van de ongunstige gevoelswaarde, in het eerste woord aanvankelijk opgesloten. De familienamen Spanjaard en Spaans herinneren nog aan een scheldwoord voor de Assendelfters, die het eens waagden de zijde van de officiële regering te houden.Ga naar eind34) Naast deze betekenisschakeringen werden er voor die volksnaam ook beledigende synoniemen uitgedacht. Uitdrukkingen als Jan Gatten om de onhandigheid van de vijanden aan de kaak te stellen en Paep-Jannen om hun Roomsheid te laken, klonken nog gematigd, vergeleken bij benamingen als Gebroet, gespuys, guyten, esels, bloethonden, spinnenbroedt en duyvels.Ga naar eind35) De ergste onder deze ‘Spoocken van de Hel’ was ‘de Vorst des Duyvels’, Alva, wiens naam spoedig in verband werd gebracht met alf, dat boos spook betekende. Spotprenten lieten zien, hoe de tot Duc Diable geworden Duc d'Albe, achter wiens rug de Boze stond, de Nederlandse gewesten geketend aan zijn voeten had liggen.Ga naar eind36) Zulke prenten dienden ter illustratie van propagandageruchten, die beweerden, dat de vijandelijke legers (waaronder zich in werkelijkheid meer soldaten uit de Lage Landen dan geboren Spanjaarden bevonden) de flamingos verachttenGa naar eind37) en dat de Paus door bemiddeling van Alva alle roerende goederen in de Nederlanden | |
[pagina 11]
| |
aan de vijanden had geschonken, waardoor zij bij plunderingen het volste recht hadden te verklaren, dat alles van hen was. En mocht er zich onder hun slachtoffers iemand bevinden, die verzekerde, niet Protestant te zijn, dan bracht dit geen redding, want als antwoord werd hem met het zwaard toegevoegd, dat deze geloofsovertuiging ongetwijfeld tot zijn zieleheil zou strekken.Ga naar eind38) Bij alle haat en angst gaf spot de Geuzen weer moed. Zij snoefden, dat ze de overwinnaars van Lepanto doodsbenauwd in alle toonaarden hoorden zingen van Misericoort, Misericordia.Ga naar eind39) Later zou op een overwinningsprent dit geliefde woord nog prijken in een buitgemaakt koorboek onder een Gregoriaanse notenbalk.Ga naar eind40) Om medelijden vroeg dit volk van Moren en Maranen, vonden de Geuzen, die in hun jargon alle Spanjaarden gelijkstelden met deze bevolkingsgroepen.Ga naar eind41) In plaats van zich te schamen over hun minderwaardige afkomst en het nederige ambacht, waartoe ze zich in hun vaderland moesten verlagen, hadden deze bastaards hier het hoogste woord. Ze liepen over straat als fiere Sinjoren, mooie Jonckers en Donnen, die zich te veel Heer voelden om te werken: ‘In Spaengien en zijnt maer Fielen,
Daer loopen sy met Kackhielen,
Al zijnse hier groot gheacht:
Vol Luysen ist dat sy crielen.
Tzijn Moordenaars der Sielen,
Ghespuys omte vullen die Gracht.
Vijchcorven connen sy breyen,Ga naar eind42)
Ranckskens connen sy leyen,
Wijngaert snijden onder dEert:Ga naar eind43)
Dan lotert haer de KeyeGa naar eind44)
En sy gaen haer vermeyen,
Spaceren op een Peert.’Ga naar eind45)
Zelfs toen tijdens het bewind van Don Juan de regeringstroepen het land verlieten, werden de opstandigen nog niet zachter tegenover hen gestemd. De Sinjoren zouden nu ook aan de slag moeten, zo juichte men in een Vaerwel-liedeken. Het gemeenste werk als mandenmaken, mestkruien, ezeldrijven, koeienhoeden, schoenlappen, weverke spelen, ketellappen en schoorsteenvegen was ginds voor hen nog te goed: ‘Adieu Seignoor scheurbroecke,
Der duyvel breeckt u den hals,
Ghy sult oock moeten wercken
Soo wel als wyluyden doen,
Met Rogghen bry gaen sterckenGa naar eind46)
Oft lappen oude schoen.’Ga naar eind47)
| |
[pagina 12]
| |
Het dagelijkse maal van de Spaanse Raphanophagen was volgens Marnix, die Clenardus' brieven wel gelezen zal hebben, al niet veel eleganter dan hun werk. Het bestond uit radijs en knollen, die in zijn carnivorische tijd zeer laag stonden aangeschreven. Diep bedroefd verlieten de Sinjoren dan ook onze landen: ‘Daer hen doch de kruymen,
So geweldich staken,
Moesten sich wegh maken
Na de Spaensche hutten,
Daer de arme blutten
Een knol oft radijs
Voor haer beste spijs
Moesten sitten knagen,
End haer ijdle magen
Vullen vroegh ende spaey
Met Spaensche salaey,
Loock, ajuyn, meloenen,
End weecke pompoenen.’Ga naar eind48)
Zo sloeg de Hesperia-mythe, die weldra nog meer veren moest laten, toen de Lazarillo de Tormes hier werd vertaald, in het tegendeel om. De Nederlanders, die door de Spanjaarden voor veelvraten werden gehouden, gingen nu de spreekwoordelijke Kastiliaanse soberheid zien als luiheid en mensenhaat. Bij hun honger werden de Sinjoren ook nog gekweld door de Spaanse pokken, die in 1494 voor het eerst in Europa uitbraken tijdens een Franse veldtocht in Italië. De naam, die aan deze beruchte kwaal werd gegeven, verschilde al naar de ogenblikkelijke tegenstanders van ieder land. Nederland gebruikte de pokken om de Donnen, die met hun courtisanes Seignore Jacomijne en Magriet waren vertrokkenGa naar eind49) op de platste manier te bespotten: ‘Met haer Fluweelen Broecken
Gaen sy de Meyskens soecken,
Maer wat daer onder schuylt,
Dat zijn Pockige doecken,
Om tGasthuys te vercloecken,
Want binnen zijn sy vervuylt.’Ga naar eind50)
Ook de scheldwoorden Spekken, Speckten of Spechten zinspeelden mogelijk op de uitspattingen van de tegenstanders. Ze zouden dan geen vertaling van het pas later opduikende Maraen, maar van een Duitse, met name Lutherse uitdrukking zijn.Ga naar eind51) In sommige dialecten wordt nog gezegd van | |
[pagina 13]
| |
iemand, die de Spaanse kastelen of bordelen bezoekt, dat hij Spanje gezien heeft, waar hij de Spanjolen of Spaanse pokken op kan lopen.Ga naar eind52) Het was niet te verwachten, dat de Geuzen onder de ‘bloeddorstige Spekken en pokkige Maraenen’ de schrijvers en dichters zouden ontdekken, die uit liefde voor hun vaderland en geloof tijdelijk de pen voor het zwaard hadden verwisseld.Ga naar eind53) Meestal spraken de Spanjaarden, met name Lope de Vega, die verschillende comedia's in de Lage Landen liet spelen, op hoffelijke wijze over hun tegenstanders.Ga naar eind54) Zij waren alleen verontwaardigd, dat hun land, dat zo lang tegen het ongeloof had gestreden, thans een beweging moest bekampen, die zij niet anders konden beschouwen dan als verraad binnen eigen Christelijke gelederen. Toch bleef het woord flamenco over de Pyreneeën zijn gevoelswaarde van kostbaar, sierlijk en fleurig behouden en al is de etymologie onzeker, het werd in verband gebracht met de bewonderde Andalusische zigeunerzang.Ga naar eind55) | |
4. De zwarte mythe (1581-1596)De Geuzenspot met de Kastiliaanse krijgslieden was voor de goede naam van Spanje betrekkelijk ongevaarlijk, vergeleken bij wat de propaganda van de Opstand over hun koning wist te vertellen. Toch had, toen Philips in 1549 hier als kroonprins werd voorgesteld, niemand, ook niet Oranje, die de reizende Infante op zijn slot onthaalde, temidden van de feestelijkheden en rederijkersspelen kunnen voorzien, dat deze man eens de grootste misdadiger aller tijden genoemd zou worden.Ga naar eind56) Wel zagen de bewoners van de Lage Landen het node, dat de koning in 1555 bij zijn beëdiging hun talen niet machtig bleek.Ga naar eind57) De dichterlijke voorstelling ziet bij deze gelegenheid een tegenstelling tussen vader en zoon, maar Philips was in de eerste jaren juist geneigd tot een meer gematigd optreden tegenover protestanten en ontevredenen dan zijn voorganger.Ga naar eind58) De gereformeerde dichter Lucas d'Heere prees Karels zoon nog om de eer, die hij bewees aan Het Lam Gods, waarvan hij een copie liet maken door Coxy.Ga naar eind59) Algemeen bekend was zijn bewondering voor Jeroen Bosch en de Nederlandse musici, die zijn hofkapel bleven leiden. De Utrechtenaar Anthoni Mor beeldde de monarch, in 1567 op een Nederlandse penning nog Pater patriae genoemd, niet minder waardig af dan Alva en Oranje.Ga naar eind60) Zelfs de oudere Geuzenliederen, die schimpten op alles, wat met Kerk en geestelijkheid te doen had, ontzagen ‘Den Coninck van Hispaegnien’, geen bekende persoon meer, maar het onschendbare Staatshoofd, misleid door baatzuchtige lieden | |
[pagina 14]
| |
als Alva.Ga naar eind61) Dit denkbeeld werd oorspronkelijk ook door Oranje gepropageerd, zoals bleek uit het Wilhelmus, waar hij zich op zijn trouw aan de leenheer beroemde, toen de Opstand reeds begonnen was. Pas de slecht geredigeerde Ban oft Edict, waarin Granvelle waarschijnlijk uit naijver het persoonlijk leven van de Prins tentoonstelde, gaf Oranje de wapenen in handen voor een tegenaanval, de Apologie, talentvol opgesteld door een Frans hofpredikant. Het verre Staatshoofd, dat in een Byzantijnse afzondering leefde, werd plotseling een bekende figuur. Iedereen ‘wist’ nu, dat hij twee buitenechtelijke kinderen had laten vermoorden vóór zijn eerste huwelijk, dat onwettig en bloedschendig was geweest.Ga naar eind62) Verder zou hij de Infante Don Carlos, (een geesteszieke, die een natuurlijke dood stierf) in de kerker hebben omgebracht. Deze beweringen, die aan alle Europese vorstenhoven werden toegestuurd, hadden een grote invloed op de volksverbeelding. Vooral het romantische gegeven van de vadermoord heeft nog eeuwenlang dichters en dramaturgen geïnspireerd.Ga naar eind63) Zulke verdachtmakingen deden rond de moeilijk peilbare vorst een zwarte mythe ontstaan, die door haar felheid bij nieuwere geschiedschrijvers weer een blanke mythe uitlokte, waarin de koning van alle schuld werd vrijgepleit.Ga naar eind64) Vijftien jaar na de Apologie vergrootte het wantrouwen nog door een aan de Staten Generaal opgedragen vertaling van Antonio Pérez' mémoires. Deze gewezen secretaris van Philips II beweerde, dat de koning de minnaar was van de Prinses van Éboli en dat hij Lorenzo Escovedo, secretaris van zijn halfbroer Don Juan, had laten ombrengen.Ga naar eind65) Van deze beschuldigingen staat alleen de moord op Escovedo vast; de schuldvraag blijft daarbij open. Onder de reconstructies van het werkelijke gebeuren is die van Marañón wel de geloofwaardigste. Volgens deze historicus speelden liefdesgeschiedenissen hier geen rol, maar wel het geïntrigeer van Pérez en de Prinses van Éboli, die probeerden Don Juan en zijn secretaris verdacht te maken. De koning geloofde hen aanvankelijk en verhinderde de beraamde moord op Escovedo niet. Toen het bedrog uitkwam, liet hij Pérez genadeloos vervolgen. Die wist echter naar het buitenland te ontkomen, waar men politieke munt sloeg uit de verhalen van de secretaris over zijn vroegere meester.Ga naar eind66) Van de andere ‘moorden’ staat alleen die op Willem van Oranje en Montigny vast. De eerste gebeurde openlijk en de tweede werd pas eeuwen later bewezen.Ga naar eind67) Een rechtvaardig oordeel hierover zal rekening moeten houden met de opvattingen van deze vorst, voor wie ontrouw aan hem als leenheer en beschermer van het geloof (de laatste opvatting bracht hem telkens in conflict met de Paus) de grootste misdaad was.Ga naar eind68) Toch werden de Macchiavellistische praktijken, die men zijn vaak veel wredere, door geen | |
[pagina 15]
| |
ideëel motief geleide vorstelijke tijdgenoten vergaf, hem zeer kwalijk genomen. Het hele Spaanse volk, waarvan de meeste Nederlanders niet meer dan slecht betaalde huurlingen kenden, verdachten zij ervan dezelfde naargeestige eigenschappen te bezitten als zijn vorst, een denkbeeld, dat ook de Apologie bevorderde. Daar werd in Lutherse trantGa naar eind69) gesproken over de ‘rasernye van de Spaegniaerden, haere opgeblasene ende hooveerdige aart en haer wreede, gierige ende hooghmoedige mannieren’.Ga naar eind70) De Kastiliaanse ernst en degelijkheid, die Vaernewijck nog opvielen, heetten nu somberheid en mensenhaat. De stemmige kleding en strenge etiquette aan het Madrileense hof werden voor middelen gehouden om de wereld schrik aan te jagen. Daarbij beïnvloedde de godsdienstige en politieke propaganda de volksverbeelding met prenten van de Spaanse furie in Naarden en Zutphen, de terechtstelling van Don Carlos, de auto-de-fé's der Inquisitie, waarvan het aantal slachtoffers, allen als geloofshelden voorgesteld, sterk werd overdreven.Ga naar eind71) Of de Spaanse Joden, die in 1595 met have en goed naar Amsterdam uitweken, de afkeer van het Heilig Officie nog vergrootten, is niet bekend. Wel weet men, dat ze een geheel op zichzelf staande groep vormden, die de Spaanse taal en cultuur nog lang trouw zou blijven. In hun glorietijd stonden ze op het Schiereiland, waar ze tot de adel behoorden, veel hoger in aanzien dan in Holland, waar ze kooplieden waren. Ze hadden niets gemeen met de geest der Geuzenliederen en hun geschimp op de Maraenen.Ga naar eind72) | |
5. Oostinjevaarders (1596-1600)In sommige Geuzenliederen, die de Spanjaard aanspoorden in zijn eigen land vijgen en rozijnen te gaan plukken, streed de spot met de Hollandse zakelijkheid, die handel op de vijand niet versmaadde.Ga naar eind73) Ondanks de oorlog verbreidde de koopvaart van zuidvruchten, die vroeger niet verder reikte dan de Cantabrische kust, zich naar de Oostspaanse havens, waar Coornhert al jong heen werd gestuurd om er koopman te worden. Anderen als de twaalfjarige Steven van der Haghen liepen weg van huis om Spanje te land en ter zee (aan boord van Spaanse schepen) te leren kennen. De toekomstige veroveraar van de Molukken kon het toen blijkbaar nog goed met de Sinjoren vinden. Hoe de jonge zwerver over het Spaanse karakter dacht, vernemen wij niet in zijn kroniekachtige autobiografie. Wel sprak de verbetenheid van hen, die de Armada uitrusttten en zagen ondergaan, uit de ergernis van een alcalde over de dierennamen van in | |
[pagina 16]
| |
beslag genomen Hollandse schepen: ‘Sij en kennen santen noch santinnen’. Hierop pareerde van der Haghen, die waarschijnlijk zelf Katholiek was, dat alle heiligen van de almanak wel ‘dubbelt vernaempt’ waren, waardoor men wel zijn toevlucht moest nemen tot de beesten.Ga naar eind74) Vijf jaar na van der Haghen liep de jonge Jan Linschoten thuis weg op avontuur naar de Spaanse havensteden, waar hij kennissen en landgenoten vond, die, wil men Bredero geloven, niet altijd van de degelijkste soort waren. De schrijver van Moortje zou tenminste een Haags juffertje laten verhalen, dat een Sinjoor haar ontvoerde: ‘Nae 't prachtich Spangjen toe: daar sach ick veel Neer-landers Van licht alloy, ick quam by verloopen Brabanders.’Ga naar eind75) Linschoten ging varen op Spaanse en Portugese kraken en karvelen, waarbij hij de tocht rond de Kaap leerde kennen en gelegenheid had om reisboeken over te schrijven en te vertalen. Toen de zwerver in Holland terugkwam, begrepen geleerden en kooplui het belang van deze aantekeningen voor het zelf vinden van de weg naar de Oost. De specerijen hoefde men dan niet meer te halen in Portugal, dat bovendien in de macht van Spanje was gekomen, waar, zoals van der Haghen meedeelde, vaak beslag werd gelegd op vijandelijke schepen. Om de Hollanders, die in hun verzen de Armada zagen ondergaan als Pharao's leger in de Rode ZeeGa naar eind76), op te wekken zelf de weg naar het specerijenland te zoeken, stelde Linschoten in zijn Itinerario de handelsconcurrenten voor als ontaarden, die van zeevaart weinig verstand hadden, terwijl hun gedrag het grote overzeese bezit onwaardig was. Hij kruidde het boek daarom met anecdoten, die een schril licht moesten werpen op de ‘beesticheit ende onbedrevenheydt der Spagniaerts’, die de Hollanders Pichelinques noemden naar het kapernest Vlissingen.Ga naar eind77) Dat de Itinerario zijn uitwerking op de Nederlandse verbeelding niet gemist heeft, kan blijken uit wat Bredero zou zeggen over de zeewaardigheid van het volk, dat het kompas aan de wereld had geschonken: ‘De Spaansche Kraack en was met ballast niet ghelaan,
Maar met Jan gatten, dier niet op de vaart verstaan:
Sy dwarlen inde Zee met neerghestreeke Seylen,
En weten star noch grondt te schieten noch te peylen.
De kracht vande Magneet en wasser niet bekent,
En niemand was van haar de dolle Zee ghewent.’Ga naar eind78)
Tegelijk met de Itinerario verschenen Antonio Pérez' geschriften en de eerste Noordnederlandse vertaling van de Spaanse dominicaan Bartelomeo de las Casas, die de Indianen in woord en geschrift verdedigde tegen de | |
[pagina 17]
| |
conquistadoren en hun meedogenloze dorst naar het Peruaanse goud.Ga naar eind79) De zielzorger wekte daarbij een verkeerde indruk door in heilige ijver de zwaarte en het aantal der misdaden te overdrijven. In Spanje zelf bereikte de strenge boeteprediker, dat paal en perk werd gesteld aan de ergste wantoestanden; het buitenland wendde zijn geschriften aan voor politieke propaganda. Men hield er daarbij geen rekening mee, dat de conquistadoren zich kruisridders voelden en de Amerikaanse inheemsen behandelden, alsof het Moren waren, strijdbare vijanden van het Christendom.Ga naar eind80) In Nederland beleefde Las Casas' werk, volgestopt met krasse illustraties en toepasselijke rijmen, talrijke herdrukken. Nog meer dan de uitvallen van Jan Linschoten inspireerden deze beeldromans de Hollanders om een eigen koloniaal bewind te vestigen onder voorwendsel de Oost-Indiërs te bevrijden van het Spaanse juk. |
|