lier; zijn wapen werd het woord.
In de later als Verspreide stukken te zamen uitgegeven geschriften zijn er die de jaartallen 1858, 1860, 1861 dragen; ze behooren, met de Minnebrieven van 1861, tot de Havelaarzaak.
Men houdt van gematigdheid. Een woordspeling. Welke maat? Er is een schraal scheutje, er is een gulle stroom, er is overstrooming. De juiste maat zal wel de eenige prijzenswaardige maat zijn. Doch voor den een ligt de juiste maat in het karige scheutje, voor den ander in voller stroom. Maar ieder zal moeten erkennen, dat de Brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste, Brussel, Januari 1858 gedagteekend, zeer gematigd is.
Zeker zouden de meesten dien drooger, regelmatiger, rapportachtiger geschreven hebben. Anderen wellicht driftiger en boozer. Maar hier is de juiste maat. Die brief is waardig, fier, al bloedde het hart. En daarbij zoo rustig, zoo ernstig, zoo gestempeld door de waarheid, dat dit eerste en oudste dokument in de Havelaarzaak zegevierend staat tegen ieder die overdrijving of bitterheid wil laken in latere geschriften.
Maar geen wonder dat later de toon bitterder, het woord scherper werd! Van lieverlede moest wel het laatste geloof aan de goede trouw van regeering en volk bij den schrijver verdwijnen.
Dominus Wawelaar - volstrekt geen ‘fiktie en leugen’, zooals Multatuli een oogenblik gemeend heeft, - gaf aanleiding tot een brief van den predikant Francken aan den schrijver van Max Havelaar. Multatuli, met die fijngevoeligheid die geen onrecht wil doen en als hij iets hards gezegd heeft er zoo licht toe komt te veel toe te geven om weer goed te maken, antwoordde in zijn brief aan ds. Francken, in Aug. 1860. Hij beleed ongelijk in 't schilderen van Wawelaar.
Later zag hij dat anders en beter in en schreef: ‘'t zal wel overbodig zijn, hier de opmerking te maken, dat ik be-