De schilderschool
(1868)–Carel Vosmaer– AuteursrechtvrijLevensschetsen en kunstwerken van eenige meesters uit de Hollandsche en andere scholen
[pagina 1]
| |
Italiaansche school
Historie, Genre, Portret. | |
Paolo Caliari Veronese
| |
[pagina 2]
| |
reeds vermaarde schilders naar Mantua ontbood om de door Julio Romano herbouwde kathedraal te versieren, waarin hij boven zijne medgezellen uitmuntte. Te Verona teruggekeerd begaf hij zich van daar met zijn medeleerling Zelotti naar Tiene, in het Vicentijnsche gebied, waar zij in het paleis van den magistraatspersoon Portesco de wanden al fresco, in welke kunst Zelotti hem vooruit was, met jachten, banketten, spelende en dansende figuren, mythologische en historische onderwerpen, als de liefde van Venus en Vulkaan, de heldhaftige daad van Mutius Scaevola, de feesten van Cleopatra, Sophonisbe, beschilderden. De twee vrienden versierden op dezelfde wijs een huis te Fanzolo, in het Trevisaansche, en scheidden toen. Paolo werd door een levendig verlangen getrokken naar Venetie. Hij telde toen nog geen 25 jaren. Tiziaan telde er 75 en bevroedde niet dat er een meester was gekomen, die de kunst vermocht te houden op de hoogte waarop hij haar gebracht had. Zoo dacht ook Ludovico Dolce, die in zijn Dialogo della pittura, in 1557, schreef: ‘Nu vrees ik dat de schilderkunst zal achteruitgaan, want ik zie geen jongelingen komen die hoop geven van tot die schitterende hoogte te zullen geraken.’ Toch bleek alras dat Paolo een zoodanige wezen zou. Welk een indruk moet Venetie op zijn voor de pracht en den glans des levens ontvankelijken geest hebben gemaakt! Die schitterende stad, de schitterendste van de wereld, gekleurd met de fresco's van Giorgione, de teedere schilderwerken van Palma, de wondervolle schoonheden van Tiziano; vol marmeren paleizen met lichte balkons en fijngewerkte bouwversierselen; met die elegante gevels van Palladio, die oostersche koepeldaken, zich welvend tegen het blauw der lucht, die pracht van mosaiken, van grieksche, byzantijnsche en moorsche kunstvormen; die kaaien en stroomen, bevolkt met Armeniers, Grieken, Slavoniers, Moren; die wandelaars met hun prachtige, breed plooiende stoffen en geciseleerde wapens! Het was of al die rijkdom van gedaanten en kleuren daarheen was gekomen om aan het vonkelend penseel van Veronese ten voorbeeld te wezen. De sakristie van het klooster der Hieronymiten van St. Sebastiaan, vervolgens het gewelf van hunne kerk, waren onder de eerste voorwerpen die aan dat penseel werden aangeboden. Caliari schilderde er in 1555 Hesther voor Ahasuerus en Mordechai's triomf, en in de aanvullende vakken schilderde hij in 't bruin-grauw balustraden en kinderen met guirlanden van bloemen. Toen het gewelf ontbloot werd, kwam men van alle zijden deze schilderijen bewonderen waarin men reeds in de contrasteerende groene, paarsche en oranje gewaden, in den ridder met zijn grooten windhond, in het grauwe en het bruine paard met hun geleiders, de kleuren en voorwerpen zag die Caliari zoo bemind heeft. Een aantal werken werd hem allengs opgedragen, zoowel voor deze kerk, als in andere paleizen en gebouwen. In het paleis van Soranza, bij Castel-Franco, schilderde hij goden uit de fabelleer, kinderen met bloemen en vruchten, dieren, vroolijke landschappen, zuilenrijen in perspectief, en op eene balustrade twee personen, waarvan er een voor 's meesters beeldtenis gehouden wordt, en eindelijk fraaie honden. Met denzelfden overvloed van bijwerk beschilderde hij het door Palladio gebouwde paleis van den patriarch van Aquilea, te Masiera; daar zag men de Muzen, schoone landschappen, trofeën van wapens, bloemen, ranken, maskers, en aan éene zijde van eene zaal tooverde zijn penseel een geheele bouworde met eene galerij waarop men dames en edellieden zag met boeken en muziekinstrumenten. De roem dien Paolo over deze werken inoogstte, deed hem uitkiezen om het hertogelijk paleis te versieren, hetgeen hem in vereeniging met Tintoretto en Tiziaans zoon, Horatio Vecelli, werd opgedragen. Deze schilderwerken zijn alle in 1576 met het paleis verbrand. Reeds stelde men hem in rang na Tiziano. Toen Sansovino de boekerij van San Marco hersteld had en hem werd opgedragen met Tiziano, toen in zijn tachtigste jaar, te beraadslagen over de keus van de schilders die haar zouden opluisteren, werd Paolo Caliari terstond aangewezen, met zijn vriend Zelotti, met Giuseppe Salviati en anderen. In de hem aanbedeelde drie compartimenten van de een en twintig | |
[pagina 3]
| |
velden des gewelfs, schilderde Caliari de Muziek, de Geometrie en Arithmetiek, en de Eer. Maar hij gaf aan schoone vrouwen de rol om deze afgetrokken denkbeelden te verbeelden. De palm der overwinning, een gouden keten, werd hem daarvoor zelfs door zijne mededingers toegekend. Na dezen triomf ging hij eenigen tijd te Verona doorbrengen, waar hij een maaltijd bij Simon den Farizeër schilderde, in compositie bijna gelijk aan de schilderij die thans in den Louvre is. Hij heeft zijn tooneel geplaatst in een portiek met rijke zuilen en hoofdgestellen, in den stijl die hem voortaan eigen zou blijven.
de graflegging.
| |
[pagina 4]
| |
Te Venetie teruggekeerd, vond hij weder veel werk, zoowel voor de geestelijken van St. Sebastiaan, als in het hertogelijk paleis, terwijl hij voor de Jezuiten eene Aankondiging aan Maria schilderde, schitterend door de ongewone weelde van meubelen, bouwsieraden en kleuren waarmede hij de nederige woning van Maria versierde. Telkens wist zijn rijk vernuft nieuwe vindingen te bezigen; de oude verhalen kleedde hij in de prachtigste gewaden, omringde de bekende personen met gasten, paarden, honden, apen en allerlei bijwerk en plaatste ze in weelderige paleizen in den stijl van Palladio en Sansovino. Toen de republiek omstreeks 1563 Girolamo Grimani in gezantschap naar den paus zond, nam Grimani zijn vriend Caliari mede naar Rome. De antieke kunst en de werken der renaissance verrukten daar zijn geest en waren, hoewel zijn weelderige, eigenaardige stijl hem eigen bleef, niet zonder invloed op zijn geest. IJverig bestudeerde hij de overblijfselen der oudheid, zoowel als de groote meesterstukken van Raphael en Michelangelo. Zijn talent werd breeder en grooter van opvatting, terwijl het in sommige opzichten eenvoudiger werd. Daar ziet men een bewijs van in het zolderstuk dat hij tusschen 1563 en 68 in de zaal van den Raad van Tienen te Venetie schilderde. Hij beeldde er, in een ovaal, Jupiter af, de ondeugden door zijn bliksem doende neerstorten. In sterke verkorting, en uitkomende tegen de grijze en geele wolken en het sterke blauw der lucht, ziet men Jupiter, met zijn arend, den bliksem slingeren, een engel met het boek der veroordeelingen van den Raad en vijf figuren die over elkander naar beneden storten. Deze verbeelden eenige ondeugden, waarover de geduchte Raad van Tienen recht sprak.Ga naar voetnoot1 Het is alsof Veronese hier de dwaasheden wederlegt die de theoristen der 17e en 18e eeuw tegen zijn gebreken van teekening, zijn gemis aan kennis van de antieken uitkraamden. De compositie is duidelijk geaccentueerd, de lijnen en massa's zijn in een harmonieus evenwicht, licht en bruin in schoone tegenstellingen en zijn teekening munt er evenzeer uit door de verkortingen, als door de kracht, de uitdrukking, de waarheid der vormen, de juistheid van het modelé. Het koloriet is uiterst harmonisch, in krachtige, maar rustige ‘bevriende verwen,’ zooals Hoogstraten het zou uitdrukken; en de meest verscheiden tusschentinten huwen licht en bruin aan elkander. In 1797 werd dit zolderstuk naar het museum van de fransche republiek gebracht; in 't laatst van het keizerrijk werd het als plafond in de salle de Louis XIV geplaatst en daarvoor in drie stukken gesneden! In 1859 echter kreeg het zijn ouden vorm terug en werd in den Louvre geplaatst, doch rechtstandig opgehangen. Het prachtige stuk, dat onder de merkwaardigste van Veronese behoort, zal eerst dan geheel in eere hersteld zijn, wanneer het weer als zolderstuk zal zijn geplaatst. Terwijl Tiziaan al ouder en ouder werd, deelde Caliari bijna alleen met Tintoretto de groote werken die in Venetie werden uitgevoerd. Daar zijn leven geregeld en eenvoudig was, werd hij spoedig welgesteld. Zijn weelde bestond in het koopen van al die prachtige gewaden, die de kooplieden uit den Levant medebrachten, kleederen met goud en zijde gebrocheerd, kamelotten en fluweel, grofdradige weefsels, breed gebloemde stoffen en brocart, waarmede hij zijn figuren tooide en die hij naar de natuur schilderde. Er waren onderwerpen die hem bijzonder toelachten, en waarin hij zijn zin voor pracht en weelde ruimschoots vieren kon: het waren die feesten of maaltijden, waarvan er onderscheidene in de evangelie-verhalen voorkomen, de bruiloft te Cana, de maaltijd bij Levi, die bij Simon, die met de Emmaus-gangers, - onderwerpen die hij meermalen herhaalde en vooral voor de eetzalen van kloosters schilderde, voor welke men om strijd zijn penseel verzocht. De beroemdste van die maaltijden is de bruiloft te Cana, omstreeks denzelfden tijd (1563) als de straffende Jupiter, voor het refectorium | |
[pagina 5]
| |
de bruiloft te cana (in den Louvre).
| |
[pagina 6]
| |
der geestelijken van Sint Joris den Oudere geschilderd, in 1797 door de Franschen veroverd en nu in den Louvre geplaatst. Honderd en dertig figuren, ongeveer, zijn daar vereenigd aan een banket, dat in den binnenhof van een prachtvol marmeren paleis is aangericht, bij een portiek van rooskleurig veroneesch marmer. Over de balustrade heen ziet men een dier slanke italiaansche campanila's, met beelden versierde paleizen, galerijen met toeschouwers en een lichte, bewolkte lucht. In het midden van de tafel zit Jezus, omringd door zijne vrienden. Aan de vleugels ter rechter en linker zij, de beroemde vorsten der 16e eeuw, Frans I, Karel V, Sultan Achmet II, Maria koningin van Engeland. De bruidegom, in purper en goud gekleed, verbeeldt den markies Alfonso d'Avalos, en de bruid is het portret van Eleonora van Oostenrijk, koningin van Frankrijk en zuster van Karel V. Eene elegante dame met een tandestooker bezig, wordt Vittoria Colonna genoemd; voorts ziet men er kardinalen en monniken; links en rechts bedienden met groote wijnvaten en in 't midden, vooraan, de speellieden. Deze schoone en karakteristieke groep vertoont de portretten van de groote schilders van Venetie. De eerwaarde grijsaard met de bas is Tiziaan, de oude Bassano speelt de fluit; Caliari zelf in wit gebloemd gewaad, speelt de violoncel, evenals Tintoretto naast hem; de staande man, die zijn drinkschaal beschouwt en in brocart is gekleed, is Paolo's broeder, Benedetto Caliari. Welk een verbazende schilderij! Verbazend zeker om de opvatting die ons iets zoo ongewoons voor de bruiloft te Cana doet doorgaan, maar meer nog om de kwistig verspreide schatten van genie die er in zijn ten toon gespreid. Welk een samenstelling, zoo verscheiden en zoo harmonisch op een doek van dertig voeten lengte en twintig hoogte; welke kleuren en tinten, zoo duizendvoudig en zoo wel gepaard; welk een licht, zoo krachtig en zoo zoet getemperd; welk een toets, zoo meesterlijk, zoo breed, zoo stout, toch zoo geestig en spelend, zoo licht en zoo fijn; en welk een diepte en grootheid in de ruimte en in de lucht! Dat is een van die gewrochten der schilderkunst, waaromtrent nooit de aandacht en de bewondering zullen zijn uitgeput.Ga naar voetnoot1 Nu werd Veronese geroepen om alle eetzalen te versieren. In 1570 schilderde hij, voor het klooster van St. Sebastiaan, den grooten maaltijd bij Simon den Farizeër, waar te midden van een weelderig festijn, in een luchtigen zuilengang, Magdalena Jezus' voeten zalft. De kleur is daar nog warmer, de toets nog vetter dan in zijne andere werken. Drie jaren later, den maaltijd bij Levi (1573), voor den reefter der Dominikanen van St. Jan en St. Paulus, waar het zich daar vroeger bevindende Avondmaal van Tiziaan verbrand was. In de vierde plaats schilderde hij een grooten maaltijd bij Simon, voor den reefter der broeders Serviten, welk stuk in 1665 door de Republiek aan Lodewijk XIV werd geschonken en nog den Louvre versiert. Dit was het eerste stuk dat het venetiaansche gouvernement veroorloofde uit het land te vervoeren. Het is in al deze stukken blijkbaar dat Veronese zich minder om gevoel of gedachte, en om de innige beteekenis van het voorgestelde bekommerde, dan wel om de uitwendige pracht en al de geheel schilderachtige eigenschappen waartoe de voorstelling gelegenheid bood. Ook als hij Judith afbeeldt met het bloedige hoofd van Holofernes, blijft Judith even te vreden en schoon als of zij in plaats van dien kop een stapel bloemen voor zich had. In een ander stuk, het gezin van Darius voor Alexander, waarin men de familie Pisani, in wier landhuis het stuk zich bevond, herkent - zijn de figuren schitterend gekleed, en een der dames heeft haar aap medegenomen; maar zich buigende voor den overwinnaar, denken deze schoone wezens meer aan den toeschouwer dan aan den macedonischen koning wiens genade zij afsmeeken, en zij geven allerminst den indruk alsof zij vernederd | |
[pagina 7]
| |
de heilige familie, met sint franciscus, sint hieronymus en sinte justina (in de akademie van schoone kunsten te Venetie.)
| |
[pagina 8]
| |
en aangedaan zijn.Ga naar voetnoot1 Toch is Veronese somtijds in de uitdrukking goed geslaagd, en biedt menige figuur daarvan het bewijs. Dit is bij voorbeeld het geval in eene schoone teekening, op blauw papier met wit gehoogd, Christus voorstellende, die levenloos op een grafzerk is uitgestrekt. Onder dezen zerk ziet men het skelet van den dood, als het ware op deze wijze verpletterd. In Italie verspreid en alom door het graafijzer van Agostino Caracci bekend, werden Caliari's werken beroemd alom waar de kunst in eer werd gehouden. De hertogen van Savoie, en van Mantua, keizer Rudolph II wenschten allen kunstwerken van zijne hand te bezitten. Aan den eersten zond Veronese Het bezoek van de koningin van Scheba aan Salomo; aan den tweeden Het vinden van Mozes, aan den keizer Chephalus en Procris, en Het gedicht van Venus (la poesia de Venere). Den voorslag van Filips II, het Escuriaal te versieren, sloeg hij van de hand, op grond van zijn drukken arbeid te Venetie, en zond er Zuccaro heen. En waarlijk, werken van ontzaglijken omvang wachtten hem nog. Ridolfi heeft dertig bladzijden gevuld met de opsomming van wat hij voor de eilanden bij Venetie, Murano en Torcello, voor de lusthoven van de Grimani, van den hertog van Toscane, van de Pisani, voorts te Vicenza, Brescia, Trevisi, Padua en te Venetie voor de kerken van St. Zacharias, St. Silvester, St. Sophia enz. uitvoerde. In 1576 was het hertogelijk paleis door brand geteisterd en de vroeger door Veronese, Tintoretto en Horatio Vecelli geschilderde stukken waren vernield. Daar deze laatste overleden was, koos men nu Veronese, Tintoretto, den jongen Palma, en F. Bassano om de zalen met grooter pracht op nieuw te beschilderen. Veronese schilderde er op een plafond De verdediging van Scutari door Scanderberg, De inneming van Smyrna door Mocenigo, en Den triomf van Venetie, waarin deze stad als een schoone vrouw, door den Roem en de Faam gekroond, op de wolken gedragen wordt, omringd door de Eer, de Vrijheid, den Vrede, Juno en Ceres. In de twee eerste stukken zijn de achtergronden ook om de schoone landschappen merkwaardig. In Den triomf van Venetie heeft Caliari weder eene schoone architektuur weten aan te brengen, met schitterend gekleede dames en edellieden, kardinalen en bisschoppen, die getuigen zijn van de apotheose van hun Venetie. Beneden heeft hij groepen met ruiters, gevangenen, trofeën, standaarden geschilderd, alles op die geestige, vindingrijke wijze waarin hij schier onovertroffen is. In de beroemde door Sansovino gebouwde bibliotheek van Sint Marcus, schilderde hij de zolderstukken die hem een gouden keten deden verdienen; in het paleis Trivizano een aantal aan de mythologie ontleende fresco's; in de Akademie der schoone kunsten De heilige familie met de heiligen Hieronymus, Franciscus en Justina; wonderlijk schoon van kleur. De kleine St. Jan is een meesterstuk van bevalligheid, van frissche en teedere penseelbehandeling. De samenstelling is zonderling en de uitdrukking gering, - en toch welk een betoovering in de uitvoering.Ga naar voetnoot2 Veronese's leven was weinig bewogen. Hij was gehuwd en had twee zoons, Gabrielle en Carlo, wie hij het schilderen onderwees, doch die hij, met een opmerkelijke onpartijdigheid en nederigheid, ook bij Bassano in de leer deed. In Mei 1588 werd hij door een heete koorts weggesleept. Men bestelde hem ter aarde in de met zijne werken prijkende kerk van St. Sebastiaan. Zijne zonen en zijn broeder deden bij het orgel zijn borstbeeld plaatsen, door Carnero in marmer gebeiteld, en op zijn graf het opschrift stellen: | |
[pagina 9]
| |
paolo caliario veron. pictori celeberrimo De in dit grafschrift vermelde Benedetto was zijn broeder, die hem in zijne werken behulpzaam was en, met Paolo's zonen, diens onvoltooid nagelaten stukken afmaakte. In zijne eigene schilderstukken volgde Benedetto, die zeer ervaren was in de bouwkunst, op gelukkige wijze zijns broeders schildertrant na. Paolo's zoon Carlo of Carletto (1572-1596), schilderde een aantal fraaie en beroemde stukken; zijn broeder Gabrielle liet na zijns ooms en broeders dood het penseel rusten. Behalve dezen zijn Parrasio Michele, Luigi Benfatto, Maffeo Verona, Michelangiolo Aliprando, Francesco Montemezzano, Sigismondo Scarsella en vooral Battista Zelotti de voornaamste leerlingen en volgers van Caliari. Reeds werden eenige trekken van Veronese's kunstkarakter aangeduid. Zij laten zich aldus samenvatten: groote kennis van alle deelen der kunst en veel smaak; afkeer van het gemeene en alledaagsche, zin voor al wat het leven schitterends en schoons en edels heeft, zoowel in den glans der zon, als in de pracht van architektuur, van kleederen, in de schoonheid van menschen, paarden en honden; een penseel dat vloeiend en licht is, en een zoo zekeren toets bezit dat de verwen in al haar eerste frischheid blijven staan, zonder verwerkt en vermoeid te worden; een schitterend koloriet, bestaande zoo in een wijze keus van wel parende, levendige kleuren, als in de blondheid, frischheid, dunheid der toonen, de fijnheid der tusschentinten;Ga naar voetnoot1 een vindingrijke verbeelding; eene compositiekunst die speelt met de moeielijkste samenstellingen en zelden overtroffen is in het groepeeren; geen diepere zin in de voorstelling, somtijds zelfs de voorstelling op grillige wijze ingekleed, en toch eene vertooning zoo vernuftig, zoo vol leven, zoo schilderachtig dat men zich gewonnen geeft, omdat men begrijpt dat langs anderen weg die eigenschappen ook zouden verzwakt zijn geworden, en dat er eigenschappen in zijn die geen ander in die mate heeft bezeten. Wat het Caliari zelven behaagde in zijn werk uit te voeren, dat leeren wij kennen uit eenige aanteekeningen achter een paar zijner teekeningen: ‘Als ik tijd heb, schrijft hij daarop, wil ik een weelderigen maaltijd voorstellen in een prachtige galerij, waar men de Maagd, den Heiland en St. Joseph zien zal. Ik zal hen doen bedienen door den schitterendsten stoet van engelen, dien men kan bedenken, en die hun in gouden en zilveren schalen, fijne vleeschspijzen en een overvloed van keurige vruchten aanbieden. Anderen zullen hun in doorschijnend kristal en gouden drinkschalen, fijne dranken bieden, om den ijver der zaligen te toonen in het bedienen van hun God.’Ga naar voetnoot2 Doch een nog opmerkelijker bijdrage tot de kennis van wat Veronese's geest bij zijn werk vervulde, vinden wij in een verhoor door ‘Paolo Caliari Veronese, wonende in de parochie van St. Samuel’, voor de inquisitie ondergaan.Ga naar voetnoot3 Het is gedateerd: saturdag avond 18 Juli 1573. Ondervraagd over zijn beroep, zegt hij:
Antw. Ik schilder en maak figuren. Vraag. Kent gij de redenen waarom gij geroepen zijt? A. Neen. | |
[pagina 10]
| |
Vraag. Vermoedt gij welke die redenen zijn? Antw. Ik kan mij die wel voorstellen. V. Zeg wat gij dienaangaande denkt. A. Ik denk dat het is over hetgeen de eerwaarde paters, of liever de prior van het klooster van St. Johannes en St. Paulus mij gezegd heeft, wiens naam ik niet ken, en die mij verklaard heeft dat hij hier geweest is, en dat uwe edele heerschappen hem bevolen hadden in de schilderij eene Magdalena te doen maken in plaats van een hond. Ik heb hem geantwoord dat ik gaarne alles zou doen wat bevorderlijk was aan de eer van mij en van de schilderij, maar dat ik niet begreep dat die figuur van Magdalena hier goed zou staan, en dat wel om verschillende redenen die ik zal zeggen zoodra mij de gelegenheid daartoe gegeven wordt. V. Wat is dat voor eene schilderij, waarvan gij spreekt? A. Het is eene schilderij die den laatsten maaltijd voorstelt door Jezus Christus met zijne Apostelen in het huis van Simon gehouden.Ga naar voetnoot1 V. Waar is die schilderij? A. In den reefter der broeders van St. Jan en St. Paulus. V. Is zij al fresco, of op paneel of op doek? A. Op doek. V. Hoeveel voeten is zij hoog? A. Ongeveer zeventien. V. En breed? A. Ongeveer negen en dertig. V. Hebt gij menschen geschilderd bij dien maaltijd van onzen Heer? A. Ja. V. Hoeveel hebt gij er afgebeeld, en wat doet ieder? A. Vooreerst den gastheer, Simon, dan onder hem een persoon die voorsnijdt, dien ik heb voorgesteld alsof hij daar voor zijn genoegen kwam om te zien hoe de zaken aan tafel toe gingen. Er zijn een aantal andere figuren die ik mij verder niet herinner, daar het al lang geleden is dat ik die schilderij heb gemaakt. V. Hebt gij nog andere maaltijden geschilderd? A. Ja. V. Hoeveel hebt gij er geschilderd, en waar zijn ze? A. Ik heb er een gemaakt die te Verona is, voor de eerwaarde geestelijken van St. Lazarus; die is in hunne eetzaal. Een andere is er nog in het refectorium der eerwaarde vaders van St. Joris, hier te Venetië. A. Maar dat is geen maaltijd en heet ook geen maaltijd van onzen Heer.Ga naar voetnoot2 A. Ik heb er nog een gemaakt in den reefter van St. Sebastiaan te Venetië; een andere te Padua, voor de vaders van de H. Magdalena. Ik herinner mij niet er nog meerdere geschilderd te hebben. V. In dien maaltijd dien gij gemaakt hebt voor St. Jan en St. Paulus is een man die uit den neus bloedt; wat beduidt dat? A. Dat is een bediende die door eenig ongeval uit den neus bloedt. V. Wat beduiden die personen die op zijn Duitsch gewapend en gekleed zijn, en een hellebard in de hand houden? | |
[pagina 11]
| |
Antw. Ik moet hier een twintigtal woorden spreken. Vraag. Spreek. A. Wij schilders, wij nemen van die vrijhedenGa naar voetnoot1 die de dichters en de dwazen zich veroorlooven, en ik heb die hellebardiers verbeeld, den een drinkende, den ander onder aan een trap etende, doch gereed voor hun dienst, want ik vond het gepast en waarschijnlijk dat de heer des huizes, rijk en aanzienlijk, zooals men mij heeft gezegd, zulke dienaren had. V. En die persoon die als nar gekleed is, met een papegaai op zijn vuist, met welk oogmerk hebt gij dien in uw stuk gezet? A. Die is daar als sieraad, zooals dat gebruikelijk is. V. Wie zijn degeen die zich aan de tafel des Heeren bevinden? A. De twaalf apostelen. V. Wat doet Sint Petrus, die de eerste is? A. Hij snijdt van het lam om het verder aan tafel te doen rondgaan. V. Wat doet hij die op hem volgt? A. Hij houdt een schotel vast om te ontvangen wat St. Petrus hem geven zal. V. Zeg ons wat de derde doet. A. Hij stookt zich de tanden met een klein vorkje. V. Wat zijn dat nu toch voor menschen die gij aan dezen disch toelaat? A. Ik geloof dat daar alleen Christus en de Apostelen waren; maar als er in een stuk nog wat plaats overblijft, dan sier ik het op met beelden van mijne vinding. V. Is er iemand geweest die u heeft bevolen Duitschers, narren en andere dergelijke figuren in dit stuk voor te stellen? A. Neen. Maar mij werd opgedragen het te versieren zooals mij zou goed dunken; het is groot en kan een aantal figuren bevatten. V. Moeten de versieringen, die gij, schilder, gewoon zijt in de schilderijen te maken, niet in overeenstemming en onmiddelijke betrekking zijn met het onderwerp, of zijn zij aldus geheel aan uw verbeelding overgelaten, zonder te onderscheiden en te redeneeren? A. Ik maak de schilderijen met die overdenkingen die aan mijn geest eigen zijn, en naar mijn begrip.Ga naar voetnoot2 V. Dunkt het u voegzaam, in den laatsten maaltijd van onzen Heer, narren, dronken Duitschers, dwergen en andere zotternijen af te beelden? A. Neen, zeker niet. V. Waarom hebt gij het dan gedaan? A. Ik heb het gedaan in de veronderstelling dat die personen buiten de plaats zijn waar de maaltijd gehouden werd. V. Weet gij wel dat men in Duitschland en andere door ketterij verpeste landen, de gewoonte heeft door schilderijen vol dwaasheden de zaken der heilige roomsche kerk te verlagen en te bespotten, om aldus de dwaalbegrippen aan onkundigen en onverstandigen te leeren? A. Ik beken dat dit verkeerd is; maar ik zeg nogmaals wat ik gezegd heb, dat het voor mij een plicht is het voorbeeld mij door mijne meesters gegeven te volgen. V. Wat hebben uw meesters dan gedaan? Zulke dingen misschien? A. Michel-Angelo heeft te Rome, in de kapel van den Paus, Onzen Heer, Zijne Moeder, Sint Jan, Sint Petrus en het hemelsche hof afgebeeld, en hij heeft al de figuren naakt | |
[pagina 12]
| |
geschilderd, zelfs de Maagd Maria, en in allerlei houdingen die de heilige religie niet heeft ingegeven. Vraag. Weet gij dan niet dat het in de voorstelling van het laatste oordeel, waarbij men aan geen kleederen denkt, niet noodig was ze te schilderen? En in die figuren, wat vindt men daarin dat niet door den Heiligen Geest is ingegeven? Er zijn noch narren, noch honden, noch wapens, noch andere aardigheden. Komt het u dus voor, dat gij wel gedaan hebt door uwe schilderij op die wijze te maken, en wilt gij betoogen dat dat goed en voegzaam is? Antw. Neen. Zeer doorluchtige Heeren, ik wil dat niet betoogen; maar ik meende dat ik niets verkeerds had gedaan. Ik had zoovele overwegingen niet gemaakt. Ik was verre van zoodanige verwarring te willen verwekken, te meer omdat ik die narren buiten de plaats had gezet waar onze Heer zich bevindt. Dit gezegd zijnde, hebben de rechters verklaard dat de voornoemde Paolo gehouden zal zijn zijne schilderij binnen den tijd van drie maanden, na den dag dezer berisping, te veranderen en te verbeteren, naar het oordeel en de beslissing van het heilig gerechtshof, en dat alles ten koste van gezegden Paolo.
Dit veelzins opmerkelijke stuk, spreidt ook helder licht op de verschillende toestanden van publiek en kunstenaar in die dagen. De geestelijken hebben op hun standpunt niet geheel ongelijk, maar zij bewijzen er ook door dat zij verkeerd deden van Veronese stichtelijke werken te vorderen, en dat de eerdienst iets anders eischt dan kunst. En Caliari gaf en wilde in de eerste plaats geven: kunst. |
|