| |
| |
| |
Fransche school
Historie, Genre, Paarden.
| |
Géricault
1791-1824
Jean Louis André Théodore Géricault werd den 26n September 1791 te Rouaan geboren, en sleet daar zijn vroege jeugd in een deftigen kring van familie en bekenden. Doch spoedig verplaatste het gezin zich naar Parijs. Het leven scheen reeds vroeg den jongen Géricault, meer dan de school te trekken. Teekenen en paardrijden waren zijn eerste hartstochten, Rubens en Franconi zijne helden. Door middel van stukken hout beproefde de jongen zelfs zich de kromme beenen te maken, die hij bij vele ruiters opmerkte. Zijn vader keurde de artistieke neiging niet goed, doch zijn oom Caruel de Saint-Martin nam hem bij zich, zoo hij zeide om hem in zijne zaken te gebruiken, maar eigenlijk om hem de gelegenheid te geven bij Carle Vernet te leeren. In 1810 verwisselde hij diens onderwijs met dat van Guérin, den schilder van Phedra en Hippolytus, van Andromache en Pyrrhus, den trouwsten discipel van David, uit wiens atelier evenwel juist de hoofden der nieuwe revolutionaire kunst zouden voortkomen, Cogniet, de Scheffers, Paul Huet, Delacroix, enz. In stilte gistten daar de denkbeelden der romantiek in de schilderkunst, die zich aan die van Chateaubriand, Byron, Mad. de Stael zouden aansluiten. Zijne studie was ernstig, degelijk, maar origineel, soms
| |
| |
onbesuisd. Hij oefende zich intusschen in alle moeielijkheden; onder anderen schilderde hij eens een model in omgekeerden zin; terwijl het den rechter arm ophief, schilderde hij den linker opgeheven enz. Ziehier, na een verblijf van zes maanden bij Guérin, een door hem geschreven programma voor verdere oefening:
‘Teekenen en schilderen naar de groote meesters der antieken. - Lezen en composeeren. - Anatomie. - Oudheden. - Muziek. - Italiaansch. - Den cursus van antiquiteiten volgen, Dingsdag en Saturdag ten 2 uren. - December, eene figuur bij Dorcy schilderen. - 's Avonds teekenen naar 't antiek en onderwerpen composeeren. - Mij bezig houden met muziek. - Januari, bij Guérin gaan schilderen naar 't leven. - Februari, mij bezig houden alleen met den stijl der meesters en met composeeren, zonder uit te gaan, altijd alleen.’
Tot de studie van Géricault behoorde ook het kopieeren van de schilderijen van groote meesters. De Louvre vereenigde op dat tijdstip, 1810, 11, 12, de heerlijkste schilderijen in alle oorden van Europa veroverd. Hij schilderde velen na, met een vaste, snelle hand, zonder zich over de behandeling der meesters te bekommeren, maar geheel naar zijn eigen opvatting en gevoel. Men is verbaasd over het aantal werken dat hij aldus uitvoerde, naar Tiziaan, Raphael, Caravaggio, Salvator Rosa, Rubens, van Dijck, Rembrandt, Weenix, Jouvenet, Lesueur, Prud'hon, Velasquez, Ward enz.
De paarden bleven zijn lievelingsonderwerp. In de keizerlijke stallen niet alleen, maar overal, tot in een karrepaard, bestudeerde hij dit edele dier.
Zoo werkte de jonge kunstenaar, die als mensch door allen bemind was en allen innam. C'était un charmeur, zeide men. Alles werkte daartoe mede, een goede maatschappelijke positie, eenig vermogen, een bevallig gelaat en een welgemaakt, krachtig, geoefend lichaam, een uitnemend hart en een schoon talent.
Men schreef 1812, en eene Tentoonstelling zou in dat jaar gehouden worden. Géricault wilde exposeeren. Wat zou hij schilderen, een mythologisch of heroisch onderwerp naar de mode?
Géricault zag om zich heen in de werkelijkheid. Eens naar Saint-Cloud gaande, zag hij op den weg een van die rijtuigen die de werklieden van Parijs huren om een buitenridje te maken; tapissières heeten zij, zooals de bezoekers van de wereldtentoonstelling van 1867 zich zullen herinneren, die deze, alstoen in ommibus herschapen, wagens in menigte gezien hebben. Zulk een tapissière reed er, met een kloek grijs paard er voor, niet mooi, maar vurig en fraai van kleur. Het wilde dier, met bloedig oog, schuimenden bek en golvende manen, steigerde voor dien wagen, omringd van stof en zonlicht. Daar vond Géricault zijn schilderij. Het stof werd de rook van het gevecht, die zon de zon van Austerlitz, en dat paard een vurig strijdros. In gedachte zag hij het bereden door een dier schitterende jonge officieren van het leger bij uitnemendheid. T'huis gekomen gaat hij onmiddelijk aan 't werk; hij maakt slag op slag tot twintig schetsen. Een van zijn vrienden, Dieudonné, luitenant van 's keizers guides, poseerde voor het gezicht van den ruiter. Toen begon hij aan het groote doek, dat hij in een of twee maanden voltooide. Dagelijks liet hij zich een fiacre-paard brengen, ‘dat niets had van hetgeen mij noodig was,’ zeide hij, ‘maar dat mij ten minste altijd een paard voor den geest deed hebben.’
De menigte stond verbaasd over dit werk, en de verbazing klom nog toen men vernam dat dit het werk was van een jonkman van 21 jaren. Nog zagen evenwel de aanhangers van de oude leer de geheele strekking van dit stuk niet in; eerst de Medusa zou hun vollen toorn opwekken. Ook de critici prezen vrij algemeen het werk van dezen jongen man. De uitvoering is dan ook breed, vol, knap, de voorstelling vol vuur en juistheid, de conceptie hooger dan de gewone realiteit. De kleur moge iets te rossig zijn in den achtergrond, zij is harmonisch, de toets is kloek en geestig. Eene gouden medaille bekroonde dit werk, maar geen kooper deed zich voor, 't geen den schilder zeer griefde.
| |
| |
de jager van de keizerlijke garde (in den Louvre).
In 1813 schilderde hij te Versailles de twee prachtige studies, de eene een reeks op stal staande paarden van achteren, de andere een reeks van voren afbeeldende; nauwkeurige en uitvoerige studies naar het leven, rijk en gloeiend van kleur, misschien als schilderwerk het schoonste wat hij
| |
| |
heeft gemaakt. In 1814 exposeerde hij zijn gewonden kurassier, die echter ver beneden den jagerofficier was. Géricault was zeer ontmoedigd.
Wij kunnen zijn leven en werken niet in alle bijzonderheden volgen, maar alleen de groote tijdstippen in 't licht stellen. Zoo gaan wij zijn korten diensttijd bij de Mousquetaires voorbij en springen nu over op zijn reis naar Rome in 1816. Te Florence studeerde hij naar Michelangelo's graven der Medici, bezocht de musea en ging in de wereld. Maar te Rome ondervond hij den geheelen invloed der groote meesters. ‘Ik heb gebeefd, ik heb lang aan mij zelven getwijfeld en lang mij zelven moeten terugvinden’ schreef hij.
Te midden van een sterk bewogen gemoedsstemming, gevolg van een te Parijs aangeknoopte betrekking, die hem ook die stad had doen verlaten, en te midden van zijn ernstige studiën, ontstond een van zijne schoonste composities, de wedloop van paarden in vrijheid. De in den carnavalstijd te Rome plaats hebbende wedloop van barberi, kleine paarden, gaf hem daar aanleiding toe. Op de Piazza del popolo vangt hij aan, waar een twintigtal van die vurige, ongedresseerde dieren, snuivend en steigerend, worden vastgehouden door schilderachtig gekleede jonge landlieden, en dan ten wedloop losgelaten, ten aanschouwe van duizende menschen. Dat schilderachtige tooneel gaf hem zijne eerste schetsen in, die het nog geheel teruggeven in zijn karakteristieken, werkelijken vorm. Van lieverlede en door een aantal opvolgende ontwerpen werd dit onderwerp echter grooter en algemeener opgevat; al wat aan den tijd en de plaats herinnerde ter zijde gelaten en ten laatste het kunstwerk in zijn hoogste en algemeenste beteekenis uitgevoerd. De voorbereidende studiën zijn meer dan twintig in getal, alle op geolied papier geschilderd, en bovendien nog een groote verzameling geteekende croquis. Het is te betreuren dat de groote schilderij, door Géricault voor zijn vertrek van Rome aangevangen, niet voltooid en thans verdwenen is. Géricault teekende nog eenige composities: Silenus op zijn ezel, een Neger op een steigerend paard, Horatius Cocles, de Centauren, de Neger en Negerin enz., en keerde na een verblijf van ruim een jaar te Rome, waar de aanhangers van David en de oudere traditiën hem als een revolutionair en een dwaas beschouwden, naar Parijs terug.
Daar vond hij zijne oude vrienden, waaronder Horace Vernet en de broeders Scheffer, weder. Uit dezen tijd dateeren zijn liggende leeuwen, zijn twee tijgers en anderen; - de romeische slachters, de vaandeldrager, de trompetter der lanciers, de Mameluk zijn van 1817 en 1818.
Het was omstreeks dien tijd dat de heeren Corréard en Savigny, twee van de weinigen die ontkomen waren aan de schipbreuk van de Medusa, het treffend verhaal van hun lotgevallen bekend maakten, die weldra in ieders mond waren. Het fregat Medusa, met 400 koppen aan boord, stootte in Juli 1816 op een bank, en 149 personen trachtten zich op een vlot te redden, terwijl de overigen zich in de sloepen borgen. Weldra sneden de sloepen de touwen af van het vlot dat zij zouden voortsleepen, en het vlot bleef te midden van de onmetelijke zee. Honger, dorst en wanhoop teisterden twaalf dagen lang deze ongelukkigen, tot dat het schip de Argus maar twaalf bijna stervende lieden opnam. Dit drama hield de verbeelding van Géricault bezig.
Met een groot aantal studiën van figuren, ontwerpen van groepen, telkens veranderde voorstellingen, geteekend of geschilderd, bereidde Géricault zich ook nu weder voor. Hij had de keus tusschen drie roerende oogenblikken, dat waarop het vlot werd afgesneden van de booten, dat van den opstand tegen de officieren, en dat waarop de tot het uiterste gebrachte schipbreukelingen in de verte een vaartuig ontdekken. Hij hield zich aan dit laatste. Zijne voorstelling bepaald hebbende, maakte hij er twee geschilderde schetsen van. Op de eene, die van de bekende schilderij afwijkt, is een geringer aantal figuren, doch de twee matrozen die de brik seinen zijn daar reeds op te vinden; men kan deze als de kiem beschouwen waaruit de tweede zich ontwikkeld heeft. De tweede schets is weder nagenoeg gelijk aan de groote schilderij. Hij had van deze schets eerst een voltooide schilderij willen maken. De figuren had hij zeer juist met de pen op het doek geteekend, de groep van
| |
| |
den vader, met het lijk van zijn zoon voor zich, afgewerkt, vervolgens Savigny, den man die op de ton staat en degeen die hem vasthoudt; doch de overige figuren schaduwde hij slechts even met bitume.
het vlot der medusa (in den Louvre).
Eindelijk begon hij nog een schets op een doek van twee ellen, maar liet ook die onafgewerkt; ‘als ik verder ging, zou ik mijn bezieling verdooven en de schilderij niet kunnen maken,’ zeide hij. Géricault gebruikte de eerste helft van 1818 tot het verzamelen van bouwstoffen en inlichtingen. Als een rechter van instructie bracht bij een dikken bundel authentieke stukken bijeen en deed zich herhaaldelijk door de heeren Corréard en Savigny de vreeselijke bijzonderheden van het ongeluk verhalen. Hij wilde alles weten. Door den timmerman van de Medusa liet hij een klein model van het vlot maken en plaatste daarop wassen beeldjes. In het hospitaal Beaujon bestudeerde hij de uitwerkselen van lijden en smart op het menschelijke lichaam, en van daar verkreeg hij lijken en ledematen. Gedurende eenige maanden was zijn atelier een bergplaats van die afzichtelijke voorwerpen, die hij bewaarde tot dat zij half vergingen; daar arbeidde hij, terwijl zijn trouwste vrienden het er nauwelijks konden uithouden. Tegen den winter was hij zoo ver gereed dat hij zijne compositie in ruiten geschetst had op zijn groot doek. In zijn toenmalig atelier sloot hij zich nu op en liet niemand dan enkele vrienden toe en zijn leerling Jamar, die met hem dit verblijf bewoonde. Zelfs liet hij zich zijn eten daar brengen en deed slechts even een uitstap naar Havre om de lucht voor zijn schilderij te bestudeeren. Op deze wijze werkende, heeft hij de kolossale schilderij in vier of vijf maanden kunnen voltooien. De heer Montfort deelt omtrent zijne wijze van arbeiden
| |
| |
in den winter van 1818 op 19 opmerkelijke bijzonderheden mede. ‘Ik was verbaasd,’ zegt deze, ‘over zijn ijver en over de rust en het nadenken die hij behoefde om te arbeiden. Gewoonlijk ving hij aan zoodra het dag werd en werkte tot de avond viel. Daar hij een vette en met siccativen gemengde olie bezigde, moest hij ook wel afmaken wat hij begonnen had. Als ik een weinig leven maakte met mijn stoel, gevoelde ik dat dit in de doodsche stilte van het altelier moest hinderen, en als ik dan zag naar de tafel waarop hij stond om bij zijn doek te kunnen komen en waar hij zwijgend arbeidde, glimlachte hij zacht en even tegen mij en zeî, dat het leven van een muis hem hinderde in 't werken. Hij schilderde dadelijk op het witte doek, zonder eenige andere voorbereiding dan den wel gevestigden omtrek. Lang en sterk zag hij zijn model aan, alvorens iets op het doek te zetten, dan plaatste hij elken toets voor goed, zonder te veranderen. Hij maakte geenerlei beweging en alleen een lichte verhooging van kleur was op zijn gelaat zichtbaar. Als men die breede wijze van behandelen zag, zou men denken dat hij dikke borstels gebruikte; integendeel, zij waren klein in vergelijking van degeen die velen toen bezigden. Als de avond viel, legde hij zijn palet neder en beschouwde, bij de kachel gezeten, zijn doek en sprak over zijne hoop en zijne teleurstellingen.’
Den volgenden dag zeide hij dat hij niet op den goeden weg was en nieuwe inspanning doen moest. Eens ging hij de Sabijnsche maagdenroof van David zien en kwam ontmoedigd terug. Wat hij gemaakt had, scheen hem rond toe, en terwijl hij de op dat stuk voorkomende jongelingen die hun schilden losmaken roemde, zeide hij: ‘ja, dat zijn prachtige figuren’, en hij wendde de oogen van zijn arbeid af.
Toen de Medusa nagenoeg voltooid was, werd Géricault zeer ongerust. Hij bracht een bezoek aan Guérin om hem uit te noodigen zijn werk te komen zien; Guérin bleef een uur bij hem, prees, laakte, sprak veel over de lijn en was ten slotte niet ontevreden. In Juli werd het doek naar het Theâtre-Italien gebracht, waar de tentoonstellingen toen werden gehouden. Daar, in een geheel andere omgeving en ander licht, zag de schilder met schrik dat de geheele rechter hoek van zijn stuk ledig was. Hij nam een zijner vrienden tot model en improviseerde toen in weinige dagen die schoone figuur, die met een kleed overdekt van het vlot afhangt in de zee.
Bij de opening van de salon van 1819 was de algemeene indruk ongunstig. Thans erkent men in deze schilderij eene schoone, doordachte compositie, eene welberekende verlichting, een harmonisch koloriet welks sombere toonenladder de stemming aanduidt van het voorgestelde drama, eene stoute en vaste teekening die karakter paart aan stijl, die natuur en kunst vereent, eene actie die gematigd is en alle uitdrukkingen in enkele groepen condenseert. Thans erkent men in zijn schepper een van de grootste baanbrekers der nieuwe kunst en in dit doek het manifest van eene revolutie in de schilderkunst. Het moderne gevoel ontwaarde de behoefte, bij de schoonheden van vorm en gedachte, de uitdrukking van nieuwe en dieper gemoedsbewegingen te voegen, en nog meer tot de uitdrukking van het menschelijke, de humaniteit, te naderen. Die denkbeelden gaven zich lucht in het jonge geslacht van kunstenaars en schrijvers. Dat zij ook Géricault vervulden bewijst niet alleen dit treffende tafereel, maar ook de twee groote composities waarover hij daarna peinsde: de slavenhandel en de opening van de gevangenis der inquisitie. Op dien weg, waar velen gevallen zijn, 't zij door sentimentaliteit, 't zij door een te grof realisme, is Géricault krachtvol, dichterlijk, in één woord, een gezond kunstenaar gebleven. Maar dat alles hebben toeschouwers en salon-beschrijvers van zijn tijd niet ingezien. Géricault leed zeer door die miskenning, en moedeloosheid overmeesterde hem, want, hoewel hij zeer nederig was, had hij het voorgevoel van zijn genie. Hij ging een reis in Engeland doen en nam zijn Medusa mede, om die daar ten toon te stellen. Dit gelukte uitermate, want niet alleen won hij er veel bijval, maar de ondernemer Bulock, die de expositie exploiteerde, gaf den schilder 17000 fr. als aandeel in de opbrengst. De Medusa was te zien voor 1 shilling, waarvoor men nog eene lithografie ontving, geteekend door Géricault en Char- | |
| |
let, welke laatste
den schilder op zijne reis eenigen tijd vergezelde. Géricault bleef drie jaren in Engeland, vrij te vreden, zich bezig houdende met paarden schilderen en vooral veel teekenen. Hij beoefende toen druk de lithografie; de groote serie van 12 stuks, die hij daar maakte en in 1821 uitgaf, behoort tot de merkwaardigste voortbrengselen dezer toen nog jonge kunst. Hij gebruikte daarbij de pen en het krijt en legde in deze teekeningen zoowel zijne vlugge indrukken als de resultaten van zijn groote kunde neder. Te Parijs terug gekomen, gaf hij nog verscheidene bundels met litografiën uit.
Géricault heeft ook geboetseerd. Algemeen is in de ateliers zijn cheval écorché bekend, en om den schoonen vorm en de juistheid der anatomie geroemd. Op een steen in den muur van zijn atelier beitelde hij een door een man vastgehouden paard; voorts heeft men van hem een door een tijger besprongen os, een satyr die eene vrouw rooft, een Neger die eene vrouw mishandelt en een schets in was van een ruiterbeeld van den keizer van Rusland. Hij koesterde het denkbeeld dit beeld in 't groot uit te voeren.
de engelsche kolenwagen.
Gedurende en na zijn verblijf in Londen, maakte hij verscheiden schoone aquarellen en schilderijen; zijne onderwerpen waren meestal paarden - de Epsom-races, de dorpssmidse, een kind dat een paard voeder geeft, stallen, de four à plâtre, enz.
Even als Decamps werd Géricault een slachtoffer van het paardrijden. Op een ochtend door een wild paard afgeworpen, viel hij op een hoop steenen en werd aan de ruggegraat bezeerd. De niet goed verzorgde, en ook door gebrek aan rust toenemende kwaal, deed hem eindelijk het bed houden. Aanvankelijk beterende, kon hij veel schetsen, aquarellen en sepia-teekeningen maken en
| |
| |
zich bezig houden met zijne groote plannen voor de Slavenhandel en de Inquisitie. Toen kwamen ook zijne denkbeelden over de kunst meer en meer tot rijpheid en tot een bepaalden vorm, en hij vatte het voornemen ze in geschrift uit te werken. In de stukken die van dit geschrift bewaard zijn, zet hij zijn begrip uiteen en bestrijdt dat der zoogenaamd klassieke schilders.
Tegen het eind van 1822 herstelde hij schijnbaar en keerde in zijn atelier van de rue des Martyrs terug. Maar de kwaal keerde heviger terug en in 1823 werd hij bedlegerig, om nog gedurende elf maanden te strijden tegen den dood. Den 18n Januari 1824 overleed hij.
Ieder, schrijven zijne vrienden, bewonderde zijn moed, zijn geduld, zijn goed humeur gedurende deze ziekte. Lang koesterde hij nog de hoop van te leven, want hij had nog zooveel in zijn geest dat hij wenschte uit te voeren. Altijd sprak hij met kennis en vuur over de kunst. Zelfs teekende hij op zijn ziekbed nog veel, onder anderen schetsen van paarden, studies naar zijne eigene hand, kopiën naar oost-indische teekeningen en naar lithografiën van Charlet. ‘Van alles moet men nut zien te trekken’, zeide hij. Soms maakte hij groote plannen, - dan weder was hij ter neêr geslagen, en zei: ‘ach, als ik maar vijf schilderijen had gemaakt; maar ik heb niets gemaakt, niets.’ Want in de Medusa was hij, naar zijn oordeel, ver beneden zijn ideaal gebleven.
Niet minder dan zijne kunst en zijne denkbeelden daarover, waardeerden zijne vrienden zijn edel en schoon karakter, zijne liefde voor zijn jeugdige vrienden en leerlingen, de kracht van zijn geest, de teederheid van zijn gemoed. Dikwijls zeide hij tot een van hen: ‘Houd toch innig veel van uw moeder, niemand bemint u zóo, noch eene maîtresse, noch eene echtgenoot.’ Aan een ander jongman schreef hij een brief, die eindigde met deze woorden: ‘verlies toch geen enkel oogenblik om te werken. Ook uwe jeugd zal voorbijgaan, mijn jonge vriend. Adieu.’ Nog zijn degeen die hem veel gekend hebben onder de betoovering van zijn beminnelijke eigenschappen.
Onberekenbaar is zijn verlies voor de fransche school. Had hij den gewonen levensduur bereikt en gehouden wat hij beloofde, dan ware een nieuw tijdperk voor de fransche kunst aangevangen. Toch is zijn invloed groot geweest en is hij dit nog voortdurend. Hij heeft zich doen gevoelen op de schilders van het genre en het landschap, en vooral op Delacroix, Decamps en den beeldhouwer Barye. Velen zouden op de gevaarlijke baan van het naturalisme òf niet verdwaald zijn, òf nog schooner en krachtiger vruchten hebben getoond, indien zijne krachtige hand hen had kunnen leiden. Zijn overwicht, zijn genie zouden zij geduld en daaraan gehoorzaamd hebben, want hij was een hunner; hem beminden en bewonderden zij.
Intusschen in dat korte leven van drie en dertig jaren, heeft hij reeds ontegenzeggelijk veel gedaan, en de rechtvaardigheid van onzen tijd heeft dan ook Géricault op den eersten rang geplaatst van de grootste fransche schilders.
Ook de geschiedenis der kunstenaars is vol van wenken die behartiging verdienen. Geeft het oordeel der vroegere kritiek over Géricault een bittere les aan hen die thans over de kunst hebben te oordeelen, de Medusa is in ander opzicht een voortdurende waarschuwing. Dit doek bleef onverkocht, en Géricault was zelfs blijde dat Léon Cogniet het wel een bergplaats wilde geven in zijn atelier. Toen de schilder overleden was kocht de heer Dedreux Dorcy het voor 6.000 fr. en weigerde op edele wijze een herhaald bod van het twee en drie dubbele dier som voor amerikaansche rekening, omdat hij het stuk voor den Louvre wilde bewaren. Eindelijk kwamen de bestuurders van de civiele lijst op de reeds eenmaal gegeven weigering terug en beschikten 5.000 fr. voor den aankoop van de Medusa. De heer Forbin legde er nog 1.000 fr. bij en deed toen den heer Dorcy het aanbod het stuk weder voor 6.000 fr. over te doen. Deze bewilligde, en zoo verkreeg Frankrijk de schilderij, die het thans trotsch is te kunnen aanwijzen naast de meesterstukken van den Louvre.
Naar de nieuwste levensbeschrijving van Géricault, door Ch. Clément.
|
|