De schilderschool
(1868)–Carel Vosmaer– AuteursrechtvrijLevensschetsen en kunstwerken van eenige meesters uit de Hollandsche en andere scholen
[pagina 1]
| |
Fransche school
Landschap. | |
Claude Gellée, dit Le Lorrain
| |
[pagina 2]
| |
BaldinucciGa naar voetnoot1, die eenige door Claude's neven verstrekte aanteekeningen gebruikte, en vooral SandrartGa naar voetnoot2 die te Rome vertrouwelijk met hem omging, geven ons belangrijke inlichtingen omtrent dezen kunstenaar. Claude Gellée werd in 1600 in het kasteel Chamagne, aan de oevers van den Moezel, naar de zijde der Vogesen, bij Mirecourt, geboren. Hij was de derde van de vijf zonen van Jean Gellée. Volgens Sandrart zou hij in dienst van een pasteibakker geweest zijn. Volgens Baldinucci ging hij, op twaalfjarigen leeftijd zijne ouders verliezende, bij zijn oudsten broeder, die te Fribourg in Brisgan houtgraveur was, inwonen. Bij dezen teekende hij arabesken en ornamenten. Bij hem had hij een jaar vertoefd, toen hij eenigen van zijne landsliedenGa naar voetnoot3 naar Rome vergezelde. Daar betrok hij eene woning niet ver van de Rotonde en oefende er zich in de kunst, met de grootste zuinigheid levende. Toen hij zijn achttiende jaar bereikt had, ging hij naar Napels, alwaar Walss, een keulsch schilder, hem architektuur en perspectief leerde. Hij bleef daar slechts twee jaren, maar lang genoeg om die beide vakken te leeren die hij in zijne schilderijen zoo vaak zou te pas brengen. Daarop keerde hij naar Rome terug en zag zich door de omstandigheden genoodzaakt bij Agostino Tassi meer als dienaar dan als leerling een onderkomen te zoeken. Tassi was een leerling van Bril. Hij was gezien en rijk en voerde een grooten staat. Aan hem was het beschilderen van het conclave der cardinalen opgedragen, en Claude was hem een welkom helper zoowel daarin als in het nagaan van zijn huis en stal. Hier bleef hij tot 1625. In dat jaar ging Claude zijn vaderland een bezoek brengen, reisde door Tyrol en Beieren en kwam eindelijk te Nancy, waar hij bij Claude de Ruet een soortgelijke betrekking als bij Tassi gedurende een jaar vervulde. Maar de herinnering aan Italie's heerlijken hemel trok hem weêr daar heen. Hij scheepte zich in, en na een hevigen storm op de kust bij Civita Vecchia, mocht hij eindelijk in October 1627 den koepel van St. Pieter weêr zien. Juist werd op den dag van zijn terugkomst het feest der schilders, het feest van St. Lucas gevierd. Sints 1624 bevond zich te Rome een ander fransch schilder, Nicolas Poussin. Om dezen had zich een aantal kunstenaars geschaard, Valentin, Guaspre, Stella, Pieter van Laer, Poelemburg, Callot en anderen. Onder hen hield Poussin de vlag der antieken en van Raphael, tegenover de maniëristen, omhoog. Te Trinita-del-monte, op een heuvel vanwaar men een schoon landschap voor zich zag, wonende, kweekte Poussin daar dat gevoel voor het grootsche en ideale aan dat zijn werk vervult. Claude vestigde zich in zijne nabijheid, en ongetwijfeld heeft Poussin's voorbeeld grooten invloed uitgeoefend op hem, die door zijne vroegere studiën reeds voorbereid was om in deze richting werkzaam te zijn. De ware meester van Claude was evenwel de natuur, die hij met volhardenden ijver bestudeerde. In de vroegte was hij reeds buiten en zag hij die prachtige zonneglansen die hij zoo schoon heeft weten terug te geven. In aandachtige beschouwing verzonken teekende hij dan niet, maar nam het licht en zijn verschijnselen in zich op, om thuis aan het in zijn geest gevormde beeld met het penseel weder eene uitwendige gestalte te geven. Sandrart trof hem dikwijls aan te midden van de rotsen en watervallen van Tivoli. ‘Toen hij mij, schrijft deze, de rotsen naar de natuur zag teekenen, en niet uit het geheugen, vond Claude mijne wijze van doen zeer goed en hij wendde ze ook met zooveel goeden uitslag aan, dat, met een onvermoeiden arbeid en een onverwinnelijke volharding, hij schoone landschappen begon te schilderen, die door de liefhebbers voor hooge prijzen werden gekocht en die niet talrijk genoeg waren om aan de aanvragen te beantwoorden.’ Deze beide schilders zagen elkander veel te Rome en werden door vriendschap verbonden; te zamen gingen zij dikwijls naar buiten om te schilderen. Terwijl Sandrart | |
[pagina 3]
| |
opzocht wat vreemd en treffend was, koos Claude kalmer vormen en bestudeerde vooral de wijzigingen die de kleuren en toonen door den afstand ondergaan, om aan zijn doek al die diepte en ruimte te schenken die zijne landschappen zoo groot en zoo waarlijk buiten doen zijn.
tobias en de engel.
Spoedig was Claude's roem in Rome verspreid en naar Frankrijk en Spanje overgebracht en de aanzienlijken wilden om strijd zijne schilderijen bezitten. De kardinaal Bentivoglio had twee schilderijen aan paus Urbanus VIII laten zien, welke deze zoo zeer bewonderde dat hij er vier bij hem bestelde. Claude maakte die voor hem en daaronder twee landelijke feesten die den geest van | |
[pagina 4]
| |
Virgilius ademden. Ieder volgde 's pausen voorbeeld, en daar sints Leo X de heidensche oudheid hoog werd geacht op het Vaticaan, zagen de aanzienlijke geestelijken gaarne ook die landschappen van Claude, waarin de eene of andere galanterie van Ovidius tot stoffage diende, zooals de historie van Psyche en de schoone nymf Egeria die in eene fontein werd herschapen. De koning van Spanje vroeg hem niet minder dan acht landschappen, vier met figuren uit het oude en vier met figuren uit het nieuwe testament. Het namaken van zijne schilderijen door bedriegers werd aanleiding tot Claude's besluit om de schets van elk stuk dat zijn atelier verliet te bewaren; hij stelde daarbij den naam des eigenaars, den datum en somtijds den prijs van het stuk te boek. Deze verzameling noemde hij het boek der inventies, of boek der waarheid. Deze teekeningen zijn met bruin gewasschen, terwijl eenige pennetrekken het karakter van het gebladerte aangeven. Wat de figuren aangaat zijn zij somtijds wat zwaar, maar overigens zijn het heerlijke voorboden van wat de schilderij beloofde te worden. Deze onwaardeerbare verzameling, ruim 200 stuks, is thans in het bezit van den graaf van Devonshire. Earlom heeft er zeer fraaie facsimile's van gegraveerd. Op de keerzijde van het eerste blad is een blaadje geplakt met deze naïve inscriptie door Claude's ongeletterde hand geschreven: Audi 10 dagosto 1677 Doch zelfs deze voorzorg kon hem niet vrijwaren voor den diefstal van zijne composities, die men soms namaakte naar een slechts even bespiede schets. Hij werd daarom voorzichtig en liet alleen zijne vrienden en begunstigers in zijn atelier toe, zooals Poussin, den kardinaal Bentivoglio, prins Panfili, de kardinalen Medici, Spada, den connetable Colonna, Paolo Falconieri en anderen. In zijn atelier leefde Claude met zijne herinneringen, toen hij oud en door de jicht geplaagd zijne vroeger zoo geliefde tochten naar de watervallen van Tivoli, waar Sandrart hem zoo dikwijls ontmoet had, niet meer kon doen. Hij stelde dus zijne schilderijen samen met zijne studiën en herinneringen. Claude, hoezeer ook gehecht aan de natuur en het licht, heeft altijd de eischen van het historische landschap in acht genomen; hij is getrouw gebleven aan de richting van Poussin. De stralen die zijn doek verlichten, beschijnen eene uitgelezene natuur, klassieke bouwwerken, een antieke galei. Hij heeft niet te vergeefs te Rome, te midden van dichters en geleerden, geleefd, begunstigd door geleerde kardinalen. Die ruime zee, door de ondergaande zon beschenen, draagt eene galei welke Cleopatra aan boord heeft. Hier is een landschap, maar tevens het tooneel voor de zalving van David. Heroische krijgers bevolken den voorgrond van zijn zeehavens; al zijn stukken, in éen woord, bevatten evenveel geschiedenis als zon. Zelfs wanneer hij een landelijken dans afbeeldt, is het land dat hij kiest, dat der eclogae en zij bezitten den geur van eene idylle van Anacreon of van een landgedicht van Virgilius. Hierdoor heeft Claude dikwijls aan de eenheid van zijn onderwerp afbreuk gedaan, vooral wanneer de figuren te zeer op haar zelven spreken. Nooit heeft hij schooner stukken gemaakt dan die waarin hij zeelieden zonder historische beteekenis en herders zonder naam heeft geschilderd, al behield hij er ook die schoone grootsche bouwvallen in. De boomen die hij bij voorkeur schilderde, zijn de kastanjes, die ronde, edele omtrekken hebben en wier stammen bruin en door het zilverachtige mos verlevendigd zijn. Even als Poussin wist hij de boomen op gelukkige wijze te schikken, terwijl hij ze op uitnemende wijze wedergaf in hun verschillend karakter. De boomen van Claude, zei Sandrart, schijnen zich te bewegen in den wind. | |
[pagina 5]
| |
Claude had eigenlijk geen bepaalde leerlingen, hoewel men als zoodanig Swaneveld en Le Courtois noemt, die hem beiden evenwel hebben gevolgd. De eenige leerling dien hij zelf heeft gevormd is Domenico Romano. De navolgers van Claude zijn echter vele geweest, en vooral op de latere fransche schilders hebben zijne schilderijen een voortdurenden invloed uitgeoefend, een invloed dien hij met Poussin heeft gedeeld. Er is tusschen deze beiden een kenmerkend onderscheid; Claude's landschap ademt doorgaands een kalmer, zachter stemming dan dat van Poussin. In zijne zeestukken schildert hij bijna nooit den storm, want in het algemeen houdt hij niet van hetgeen grillig, hevig en sterk bewogen is. Hij zoekt geen vreemde wolkvormen en geen ongewone uitwerkselen van het licht. Hij bemint vooral een grootsche en verhevene kalmte, hij verlangt ruimte en diepte in zijne tafereelen uit te drukken, en den gouden gloed of fijn gekleurden tint van het zonlicht. Tevredenheid, geluk, landelijke rust spreken uit zijne schilderijen.
de oude haven te messina.
Claude was langzaam en zorgvuldig in zijn werken. Sandrart zegt dat hij meermalen een of twee weken lang op éen gedeelte arbeidde, zonder veel te vorderen. Hij had, volgens dezen, moeite met het menschenbeeld en de dieren, hoewel hij veel naar de natuur studeerde en jaren lang de akademie te Rome bezocht. Gewoonlijk nam hij voor zijne stoffage de hulp van Filippo Lauri, Guillaume en Jacques Courtois, A. Both, Poussin en anderen te baat. Zijn groote eigenschap, waarin hij schier onovertroffen is, is de uitdrukking van de luchtperspectief en van de werkingen van het licht. Wij hebben gezegd dat hij gehecht was aan de natuur en tevens dat hij de eischen van het historische landschap in acht nam. Deze twee zaken worden in theorie en praktijk dikwijls zoo ver van | |
[pagina 6]
| |
elkander verwijderd, dat een woord hierover niet te onpas is. Claude namelijk composeerde altijd zijne schilderijen, en gaf niet maar stukken natuur zooals hij ze vond, opgeschilderde bladen uit het schetsboek. Daarbij kwam meestentijds een historische inhoud, dien hij zijnen tafereelen door de toevoeging van aan geschiedenis of mythologie ontleende figuren bijzette. Maar om aan de eischen van den stijl te voldoen en om aan zijne tafereelen een historisch of mythologisch karakter te geven heeft hij de gegevens der natuur wel gebruikt, geschikt, getransformeerd, maar nooit ten behoeve daarvan de natuur geweld aangedaan. Integendeel, wie zonder zich van deze redeneeringen bewust te zijn, eenvoudig zijne werken beschouwt, zal tegenover zijne schilderijen uitroepen: ‘hoe natuurlijk!’ Wat Claude gedaan heeft bij het wedergeven van de natuur, dat heeft Töpffer in zijn kostelijke Menus propos zoo fijn, zoo eenvoudig en zoo juist uitgedrukt: ‘Indien, zegt Töpffer in een hoofdstuk dat den titel draagt: Waarin aan Claude gegeven wordt, wat Claude's is, - indien de nauwkeurige navolging van de natuur het doel der kunst is, dan moet de schijnbedrieger het toppunt van kunst zijn. Deze gevolgtrekking, die streng juist en tevens ongerijmd is, toont reeds het valsche van het beginsel aan. Inderdaad een Claude Lorrain is meer waard dan al de diorama's, kosmorama's en panorama's van de wereld. En toch, met een Claude vóor zich, zal de kunstenaar zeggen: dat is de natuur zelve! - Neen, kunstenaar, het diorama, het panorama, de schijnbedrieger die zijn de natuur zelve; maar dat, dát is wat anders, en meer. De zon is duizend en duizend maal ondergegaan achter de in gloed gezette zee; duizend maal heeft zij de kolommen van dien zuilenrij verguld en over dat strand het schitterende en plechtige licht van den avond verspreid. De strandbewoners geven zich over aan de rust, of aan vrolijke dansen; wat verder luistert een op de plecht van zijn galei uitgestrekte matroos naar zijn eigen zang van de oude liederen van zijn geboorteland. Claude komt daarbij. Noch de modillons van het entablement, noch de fijne arabesken van den zuilenrij, noch de kleine steentjes op den oever, noch de planken, de dunne touwen, de spijkers der vaartuigen houden zijn oog en zijn penseel bezig; maar de pracht van den avond, de grootschheid der zee, en die lange, ernstige schaduwen, en die spelen, en die zang,..... al die dingen te samen maken zich van zijne verbeelding meester en spreken tot zijn hart. Reeds heeft dit tafereel, in zijne ziel weêrkaatst, er zich verwisseld in aandoening, in welsprekendheid, in gedachte en het is deze gedachte die hij het schoon acht op het doek uit te drukken. Om haar te vinden, vergeet hij de spijkers, de planken, de onderdeelen der architektuur; om haar te grijpen, bevrijdt hij zich van de banden eener gemeene navolging; om haar terug te geven, vindt hij duizend middelen van uitdrukking uit die zijn model hem niet verschaft; en steeds afwijkende van de zichtbare waarheid, om meer en meer het ware der kunst te naderen, schept hij door middel van eene ongetrouwe kopie eene verhevene navolging. Is het door mij een eenvoudig namaaksel te toonen van een tooneel dat mijne oogen misschien met onverschilligheid zouden hebben kunnen zien, dat hij mij met zooveel macht die zuivere en zeldzame verheffing schenkt, die mijne ziel geniet bij het gezicht van een zijner doeken, waardoor zij overstelpt wordt van bewondering en van poëzie?’ ‘Neen, zegt hij elders, en dit is weder zoo juist, gij allen (Virgilius, Dante, Shakespeare, Claude enz.) gij hebt in de schoone wonderen der natuur, niet het voorwerp van uw slaafsche aanbidding gezien, maar de typen van voorstellingen die u voor uwe kunst onmisbaar waren; in den vorm en zijne wijzigingen niet het doel van uw pogen, maar de werktuigen die voor de edele scheppingen van uw geest moesten dienen.’
Claude's schilderijen zijn niet als die van zoovele andere kunstenaars aan de grillige invloeden van de mode onderworpen geweest. Zij zijn voortdurend gezocht en met zeer hooge prijzen betaald geworden. Zelden komen zij voor, omdat de meeste in openbare galerijen een vaste eereplaats hebben erlangd. De Louvre bezit zestien stukken van hem; de voornaamste daarvan zijn: de zalving van David en de ontscheeping van Cleopatra, beiden voor den kardinaal Giorio geschilderd; de | |
[pagina 7]
| |
twee zeehavens, waarvan er een met Eneas en Achates, gedateerd is 1646; het dorpsfeest en de zeehaven bij ondergaande zon, voor paus Urbanus VIII geschilderd, het eerste in 1669; het Campo Vaccino enz. De Hermitage te St. Petersburg telt er veertien, waaronder de prachtige reeks van vier pendanten, de vier deelen van den dag voorstellende, in welke stukken de gewone helper van Claude, Filippo Lauri de vischvangst van Tobias, eene rustende heilige familie, de ontmoeting van Jakob en Rachel, en de worsteling van Jakob met den engel heeft geschilderd. In de National Gallery te Londen zijn tien Claudes. Twee van deze zijn de beroemde, kapitale stukken, vooreerst een zeehaven bij vroegen ochtend, met de inscheeping van de koningin van Scheba; in den rechter hoek leest men de woorden la. reine. de. saba va. trover. salomon, terwijl in den linker hoek deze woorden staan: clavde gil. i.v. faict. povr son. altesse. le. dvc. de bvillon. a roma 1648.
landschap met drinkende koeien.
Het tweede is een schoon landschap met de bruiloft van Izaak en Rebekka, geteekend clavdio. Gil.i.n.v. romae 1648 en mariage-disac avec rebeca. Het zeestuk met de koningin van Scheba wordt voor de schoonste marine van Claude gehouden. Behalve deze bezit dit engelsche museum nog twee heerlijke zeestukken, de inscheeping van de heilige Ursula en een zeehaven bij ondergaande zon; vier uitmuntende landschappen, enz. Meer dan vijftig schilderijen van Claude vindt men overigens in bijzondere kabinetten in Engeland. Twintig, dertig, vijftig, honderd, tot honderd vijf en twintig duizend gulden zijn prijzen waarvoor men herhaaldelijk deze schilderijen veroverd heeft. Het museum te Madrid heeft tien stukken van Claude, waaronder hoogst belangrijke en van de | |
[pagina 8]
| |
grootste afmetingen (5 op 8 voeten), eene boetende Magdalena in de woestijn, een biddenden kluizenaar, de verzoeking van St. Anthonius in een landschap met maanlicht, de redding van Mozes, Tobias en de engel Raphael, met figuren van Guillaume Courtois, den broeder van Jacques. Te Munchen vindt men er vier, te Dresden drie uitnemende; terwijl de galerij te Florence er slechts éen heeft. De teekeningen van Claude Lorrain zijn menigvuldig; men treft er de harmonie en het effect zijner schilderijen in aan. Gewoonlijk zijn zij met de pen uitgevoerd en met oostindische inkt, of bruin gewasschen, terwijl zij met wit zijn gehoogd. Die bij uitstek gezochte teekeningen worden minstens met vijf of zes honderd gulden betaald. In de verzameling der koningin van Engeland wordt eene teekening van Claude bewaard, die het jaartal 1682 draagt. Op twee en tachtigjarigen leeftijd voltooide hij deze teekening, die een tooneel uit de Eneis voorstelt. Vroeger vermeldden wij reeds het beroemde Liber Veritatis. Dit liet hij bij uitersten wil aan zijne neven in fideïcommis na. Toen dit geëindigd was, verkocht de laatste der bezitters het aan een franschen juwelier. Lodewijk de XIV gaf zijn gezant te Rome, den graaf d'Estrées, last, het voor Frankrijks kunstroem zoo belangrijke werk te koopen, maar deze slaagde daarin niet en het merkwaardige stuk ging naar Londen, in de verzameling van den hertog van Devonshire, die het in 1777 door Richard Earlom liet graveeren.Ga naar voetnoot1 In 1630 begon Claude de etsnaald te bezigen. Dumesnil beschrijft twee en veertig prenten van hem. De helft is van 1630 tot 1663 gedateerd, de helft draagt geen jaartal. Een van de schoonsten is het Campo Vaccino. In zijne etsen bewondert men minder de uitvoering dan de keus der tafereelen, de schoonheid der ordonnantie, de vormen van boomen en gebouwen, den smaak, den stijl, den edelen kunstgeest. Claude heeft zijn geheele leven in Italie doorgebracht, en wel bijna onafgebroken te Rome. Daar stierf hij in 1682 en werd in de kerk te Trinita de' Monti begraven. Zijne erven plaatsten een wit marmeren blad op zijn graf met een latijnsch opschrift. In Juli 1840 werden zijne overblijfselen naar de kerk Saint-Louis des Français overgebracht, in een graf dat op last van den minister van binnenlandsche zaken voor hem werd bereid. Op het door Lemoine gemaakte monument leest men: La nation française n'oublie pas ses enfants célèbres, même lorsqu'ils sont morts à l'étranger. |
|