De schilderschool
(1868)–Carel Vosmaer– AuteursrechtvrijLevensschetsen en kunstwerken van eenige meesters uit de Hollandsche en andere scholen
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||
Italiaansche school
Historie, Portret. | ||||||||||||||||||||||||
Leonardo da Vinci
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||
echtgenooten deed opvoeden, en hem deed wettigen.Ga naar voetnoot1 Zijn geest was rusteloos, vorschend, weetgierig; alle studiën vatte hij aan, rekenkunst, meetkunst, muziek, teekenen, boetseren; hij wierp zich van het eene vak in het andere. Zijn vader vertrouwde dezen genialen jongeling toe aan de leiding van een groot kunstenaar, den schilder, beeldhouwer en bouwkunstenaar Andrea Verocchio. En dit was een gelukkige keus; want beiden begrepen elkander en tusschen beiden bestond groote overeenkomst. Beiden waren begeerig tot waarnemen en vurig in het uitvoeren, beiden bezaten bevalligheid en kracht, fijnheid en breedheid, beiden bewonderden de natuur en de klassieke oudheid, beminden de muziek en hadden een groote liefde voor paarden. Leonardo leerde de schilderkunst zóo snel dat hij weldra zijns meesters medearbeider werd. In een Doop van JezusGa naar voetnoot2, door Verocchio voor de geestelijken van Valombreuse uitgevoerd, schilderde de ‘giovanetto’ twee engelen, zoo schoon en zoo nieuw van uitdrukking, dat Verocchio, volgens Vasari, het penseel niet meer wilde bezigen. Zijn geheele jeugd bracht da Vinci in Toskane door, Florence vervullende door het gerucht van zijn levenswijs en den roem zijner kunst, en allen verbazende door zijne verwonderlijke uitvindingen. Nu eens vormde hij door het samenvoegen van reuklooze stoffen afschuwelijke stanken, dan deed hij door middel van onzichtbare blaasbalgen onopgemerkt blazen zwellen, die allengs de kamer vulden en de aanwezigen noodzaakten weg te gaan; hij vond werktuigen uit die van zelve meubelen ophieven, of toestellen om ontzachelijke gewichten op te lichten, pompen om moerassen droog te malen, werktuigen om de Arno door een kanaal van Florence naar Pisa te leiden. Inmiddels teekende hij naar de natuur duizende voorwerpen, portretten, landschappen, planten, bloemen, dieren, vooral paarden, en boetseerde in klei beeldjes van vrouwen en kinderen, waarin zich reeds de uitstekende fijnheid en bevalligheid van zijn geest en de vrucht van een vroeg gerijpt talent kond deden. Men zag hem dikwijls op straat de personen, die hij om hun schoonheid of leelijkheid opmerkte, in een klein boekje nateekenen. Zijn leven was dat van een volkomen edelman. Den degen voerde hij met eene behendigheid, die de grootste meesters op de wapenen verbaasde, en hij schreef een leerboek over het schermen ten gerieve van jonge edellieden. Hij was zoo sterk, dat hij een hoefijzer met de hand boog. Als onovertroffen ruiter hield hij de fraaiste paarden, en wist hij de wildste te temmen en te berijden. In den dans blonk zijne vlugheid en bevalligheid uit. Even beschaafd was zijn geest. Zijn vernuft, zijne groote uitgaven, zijne liefhebberijen van allerlei aard, zijne schoonheid, de onwederstaanbare aantrekking van zijn blik en zijn gesprek, zijne fraaie stem, - want hij zong en improviseerde als een volkomen musicus, zich begeleidende met de guitaar of de viola, - dit alles maakte hem tot een der fijnst beschaafde en ridderlijkste mannen van zijn tijd. In het gezelschap van de bevalligste vrouwen kon hij haar bevalligheden waarnemen en bestuderen. Leonardo bestudeerde echter ook de ruwere en grovere natuur; somtijds, verhaalt zijn leerling Lomazzo, nam hij landlieden met zich mede en hield hunne gelaatstrekken en gestalte in zijn geheugen, wanneer hij ze door het verhalen van allerlei kluchten in vrolijkheid had doen uitbarsten. Een andermaal volgde hij den stoet van een misdadiger om den angst van den doodstrijd waar te nemen. En daarvoor moest hij zijn zachten aard geweld aandoen, want hij was goed en men had hem meermalen op de markt vogels zien koopen, met geen ander doel dan om ze dadelijk de vrijheid te geven.Ga naar voetnoot3 Het portret van Leonardo, aan het hoofd dezer levensschets geplaatst, is naar eene teekening van hem zelven genomen. Een voortreffelijk door hem geschilderd portret, dat hem op zestigjarigen leeftijd voorstelt, berust in de galerij der Uffizi te Florence; het is onder anderen door Raphael Morghen gegraveerd. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||
Zijn vader bracht hem eens een rondas, door een boer gemaakt die er gaarne iets op geschilderd zag. Leonardo verzon er iets afschrikwekkends voor en versierde het schild met een monster, saamgesteld uit een vleermuis, hagedis, slang, pad en andere soortgelijke dieren; dit gedrocht schoot vuur uit de oogen en rook uit den neus, en zijn bek braakte venijn. Zijn vader schrikte op het eerste gezicht er van, maar zond den boer een ander schild, terwijl hij dit zonderlinge werk voor honderd dukaten aan kooplieden uit Florence verkocht, die het voor driemaal zooveel aan den hertog van Milaan overdeden. Het is onbekend wat er van dit zeldzame stuk geworden is, dat in het ongunstige lot van zoovele van da Vinci's werken schijnt gedeeld te hebben.
studiekop van een ouden man.
Leonardo volgde somtijds de natuur met de grootst mogelijke getrouwheid na. Zoo schilderde hij in 't grauw een patroon voor een tapisserie, die eene vlaamsche fabriek voor den koning van Portugal moest maken. Het stelde Adam en Eva in het paradijs voor, en hij schilderde dit zóo uitvoerig, dat men er niet alleen de dieren in al de verscheidenheid van hun aard en huid, maar ook de planten, bloemen en grasjes in herkende. Het was alsof Leonardo in deze uiterste mate van uitvoerigheid nog een spoor toonde van de oude richting. Maar somtijds verhief hij zich weêr tot een grooten en stouten stijl. Het is te betreuren dat bijna al zijn vroegste werken verloren zijn, zoo als onder anderen zijn Neptunus, de met houtskool geteekende portretten van Americus Vespucius en van Scaramuccia, den hoofdman der Zingani. In de galerij der Uffizi te Florence zijn echter nog een aangelegde schilderij, de aanbidding der koningen en een Medusahoofd bewaard; dit laatste stelt Medusa stervende voor, met groene, uit slangen saamgestelde haren, die zich kronkelen om het lijkkleurige gelaat. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||
Da Vinci schijnt zich omstreeks 1483 naar Milaan te hebben begeven. Ludovico Sforza, bekend door zijn bijnaam de Moor, die zich met geweld en misdaad van het gezag in Milaan had meester gemaakt, verlangde deze stad tot een ‘nieuw Athene’ te maken, een schitterend hof te hebben en groote kunstenaars en vernuften om zich heen te vestigen. Leonardo was te Milaan reeds beroemd en hij werd derwaarts geroepen.... als musicus en om de guitaar te bespelen. Wij hebben reeds medegedeeld dat hij er in uitmuntte zijne geïmproviseerde verzen daarmede te begeleiden. Doch hij bracht nu ook eene door hem uitgevonden viola mede, van zilver gemaakt in den vorm van een paardekop. Zijne talenten, zijn uiterlijk, zijn gesprek, met gemak gevoerd over alle onderwerpen, dit alles had weldra ieder ingenomen en Ludovico kon hem niet meer missen. Da Vinci gevoelde zich daar op zijne plaats; want, zoo als Stendhal zegt, het hof had toen eene aantrekkelijkheid die het nu mist; het was toen de volmaaktste kring van het gezelschapsleven, zoo als het thans niet meer is dan een hindernis daarvoor. Maar Leonardo was niet alleen te Milaan gekomen om op de guitaar te spelen. Hij schreef aan Sforza een brief, waarvan het kostbare ontwerp onder zijne handschriften is bewaard gebleven en dien wij in zijn geheel doen volgen. Alsof alles in dezen zonderlingen man oorspronkelijk moest zijn, zoo is ook deze brief van de rechter naar de linker zijde geschreven, zooals Leonardo gewoon was. Dit vreemde en karakteristieke stuk luidt aldus:Ga naar voetnoot1 ‘Daar ik, zeer doorluchtige heer, tot heden gezien en aandachtig beschouwd heb de werken van hen die geacht zijn als groote meesters en uitvinders van oorlogswerktuigen, en daar ik heb bemerkt dat de uitvinding en de uitwerking van die werktuigen niets meer is dan wat tot heden in gebruik was, zal ik mijn best doen, zonder de verdiensten van anderen te beradeelen, mij door uwe doorluchtigheid te doen begrijpen, door haar mijne geheimen mede te deelen. Tot zoo lang zich de gelegenheid voordoe ze uit te voeren, geef ik er u de volgende nota van: I. Ik bezit een middel om zeer lichte en draagbare pontons te maken. Ik kan er ook maken die onbrandbaar zijn, en ik heb een middel om die van den vijand te verbranden. II. Ik weet hoe men bij een belegering de grachten kan droog maken en een groote menigte lichte bruggen maken, en andere daartoe dienende werktuigen. III. Item. Als men door de hoogte der muren of de gesteldheid der plaats geen bombarden kan gebruiken, zou ik toch elke vesting kunnen vernietigen die niet op een rots gebouwd was. IV. Ik bezit ook het geheim om gemakkelijk draagbare bombarden te maken, waarmede men den donder kan werpen, en waarvan de rook de vijanden in verwarring brengt. V. Item. Door middel van holle, nauwe wegen, zig-zag-gewijze, weet ik de troepen zonder gerucht naar eene bepaalde plaats te voeren..... (hier is eene gaping)... in geval men onder grachten of water door moest. VI. Ik maak overdekte wagens die niet te vernielen zijn, waarmede men in des vijands drommen doordringt en zijn artillerie vernietigt. De vijandelijke macht kan zoo groot niet zijn, of men kan ze op deze wijze verbreken, en achter die wagens kan het voetvolk vooruit komen zonder gevaar en hindernis. VII. Item. Als het noodig is, zal ik bombarden, mortieren, enz. maken, geheel van de nu gebezigde verschillend. VIII. Waar de bombarden geen uitwerking zouden doen, zou ik katapulten, balisten en andere werktuigen maken, wier uitwerking verwonderlijk en geheel nieuw is. Ten slotte kan ik eene menigte middelen voor den aanval beramen. IX. Als men op zee is, kan ik een aantal middelen van aanval en verdediging gebruiken, bij voorbeeld, schotvrije schepen maken, kruit maken en rook veroorzaken. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||
X. In tijd van vrede, geloof ik, zonder iemands mededingen te vreezen, de betrekking van architekt te kunnen uitoefenen, hetzij voor openbare en bijzondere gebouwen, hetzij voor zoodanige constructies die dienen om het water te leiden en te verspreiden.
studie voor de proportie van het menschenbeeld.
Item, kan ik alle soorten van beeldhouwwerk in klei, marmer en brons besturen en uitvoeren. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||
Item, kan ik in 't schilderen alles doen wat men verlangt, even goed als wie ook. Ik zou ook het bronzen paard kunnen maken (het standbeeld) dat moet worden opgericht ter eeuwige vereering en tot een gelukkig aandenken aan uw heer vader en de edele familie Sforza. En indien eenige van de hierboven aangeduide zaken onmogelijk worden geacht, verbind ik mij er proeven van te toonen in uw park of welke andere plaats uwe Doorluchtigheid zal goed vinden, aan wie ik mij nederig aanbeveel, enz.’ Sforza liet zich in kunstzaken niet bidden. Leonardo werd onmiddelijk aan 't werk gesteld en moest om te beginnen de portretten van den hertog en zijne geliefde, Cecilia Gallerani schilderen. In het museum der ambrosiaansche bibliotheek zijn een geschilderd en een geteekend portret van Sforza. Hij ziet er als een ware deugniet uit, en men kan op Leonardo's werk vertrouwen, want altijd is de natuur er trouw en op den voet gevolgd. Van het portret van Cecilia berust aldaar slechts eene kopie. De wellustige hertog was ook vroom, en Leonardo moest zijne Cecilia een andermaal schilderen als de heilige Cecilia. Eene andere geliefde des hertogs, Lucrezia Crivelli, even als Cecilia eene dochter van edel geslacht, werd ook door Leonardo geportretteerd; waarschijnlijk is dit de in den Louvre onder den naam van de Belle Ferronnière bekende schilderij. Dit is een zeer schoon portret. In vasten en fijnen omtrek is het in eene heldere, en bijna zou men zeggen drooge manier geschilderd, zonder die geheimzinnige en donkere schaduwen die hem weldra eigen werden. Toen Sforza's neef Galeazzo in 1489 met Isabella van Arragon huwde, was aan Leonardo de versiering der feesten opgedragen, bij welke gelegenheid hij door kunstige toestellen het paradijs met de zeven planeten voorstelde. Elke planeet was vertegenwoordigd door eene eigenaardig uitgedoschte persoon. Uit het paradijs kwam een godheid te voorschijn die een sonnet zong ter eere van de jeugdige echtgenoten. Zulke toestellen te maken was een spel voor hem. Voor dat hij Florence verliet had hij voorgesteld een werktuig te maken waarmede hij de basiliek van St. Laurens zou opheffen. Toen lachte men daarom; te Milaan evenwel plaatste hij eene reliek onder den laatsten boog van den dom, waar zij nog berust, terwijl eene teekening is bewaard gebleven van de daarvoor gebezigde toestellen. Voor alle werken en feesten werd Maestro Leonardo gebruikt. Toen Sforza de schoone Beatrice d'Este huwdeGa naar voetnoot1 werd hem opgedragen hare vertrekken in het kasteel la Rocca met schilderijen te versieren en een bad in den tuin te bouwen; toen men het kanaal van Martesana bevaarbaar wilde maken, was hij het weder die er de plannen voor maakte, zooals hij een altaarstuk schilderde dat Sforza aan keizer Maximiliaan wenschte te zenden. Natuurlijk was hij ook weder de man die aan Sforza's plan om eene akademie op te richten, uitvoering gaf. Het was bovendien een denkbeeld van Leonardo, en deze schreef ook de woorden Academia Leonardi Vinci in het diploma, waarop hij een weefsel van slingers, koorden en strikken had getrokken trots den besten kalligraaf. Deze akademie was de eerste instelling van dien aard in Italië; zij heeft Bernardino Luini, Andrea Solario, Marco d'Oggione, Beltraffio, Gaudenzio Ferrari, Andrea Salaï, Melzi, Lomazzo en andere talenten gekweekt. Het was Leonardo ernst met zijn hier gegeven onderwijs, en van zijn veelvuldig genie kan men bevroeden hoe zijn onderwijs was. Het is voor deze akademie dat hij zijne verhandelingen over de perspectief, het licht en de schaduw, de bewegingen, de vlucht der vogels, de ontleedkunde van het paard en over de schilderkunst samenstelde. Dit laatste stuk is bekend, doch het is niet door zijne hand uitgegeven. Men treft er een aantal zaken in die toen nieuw waren. Opmerkelijk is bij voorbeeld, vooral met het oog op de voorafgaande manier van schilderen, de volgende les: ‘Het eerste oogmerk des schilders is, te maken dat de platte oppervlakte der schilderij een verheven en zich van den achtergrond losmakend lichaam schijne, en hij die in dit opzicht de anderen overtreft, verdient de grootste meester in zijn vak | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||
genoemd te worden. Dit toppunt van kunst ontstaat door de juiste plaatsing en verdeeling van licht en bruin, door wat men clair-obscur noemt; zoodat een schilder, die de schaduwen nalaat waar ze noodig zijn, tot zijn oneer werkt en zijn arbeid verachtelijk maakt bij hen die juist oordeelen, om zich aangenaam te maken bij het algemeen en de onkundigen die in een schilderij alleen het schitterende en smeltende van het koloriet zien, zonder te letten op het relief.’
hertog sforza (Schets van Leonardo).
Dat kondigde toen in de schilderkunst eene revolutie aan en stelde twee bestanddeelen als noodzakelijk vast: de perspectief en de werking der schaduwen. Zoo de schilderkunst vroeger een gering relief had gegeven, als het ware een basrelief, leerde hij nu dat het vooral in het wezen dezer kunst lag, een sterk relief, als het ware een ronde bosse te geven. Opmerkelijk is nog de in zijn leerboek gegeven les: ‘Ik zeg dat de schilder de houdingen en bewegingen der menschen dadelijk moet opmerken, zoodra zij plaats hebben, en ze in zijn zakboekje schetsen, maar niet wachten tot dat bij voorbeeld het weenen wordt nagedaan door iemand die geen reden heeft tot weenen, en aldus naar zulk een model die uitdrukking namaken.’ Altijd de natuur dus, en altijd de actie op | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||
heeter daad betrapt. Lomazzo verhaalt ons hoe Leonardo's woord en daad deze theoriën bezielde, en hoe zij in die akademie samensprekingen hielden en bespiegelingen, b.v. over de vraag: of de schilderkunst edeler is dan de beeldhouwkunst. Leonardo schreef daar eene verhandeling over; hij kwam er tot dit besluit: dat hoe meer eene kunst het lichaam inspant, hoe minder edel zij is. Leonardo's handschrift over licht en bruin, bevat deze aanteekening: ‘den 23en April 1490 heb ik dit boek aangevangen, en ben ik weder begonnen aan het paard.’ Dat paard was het ruiterstandbeeld dat Sforza voor zijn vader wilde oprichten. Er bestaan ontelbare studiën en schetsen van paarden door Leonardo, met rood krijt of de pen, van voren, van achteren, op zijde, steigerend, in draf of galop, en van onderdeelen als koppen, borsten, hoeven. In de collectie te Windsor is eene schets die doet vermoeden dat hij aarzelde tusschen zijn zin voor beweging en handeling en de herinnering aan de rust der antieke beelden. In een der openbare galerijen te Turijn of te Milaan berust een vast geteekend schetsje, dat hier in afbeelding wordt medegedeeld, en dat wellicht als het ontwerp voor dit standbeeld mag beschouwd worden. Het ruim 7½ el hooge ruiterbeeld van Sforza werd in 1493 voltooid, en bij gelegenheid van een doorluchtig huwelijksfeest werd het model onder een zegeboog op het plein van het kasteel ten toon gesteld. In een der gedichten op die feesten wordt het aldus door Lazzaroni beschreven: Fronte stabat prima, quem totus noverat orbis
Sfortia Franciscus, Ligurum dominator et altae
Insubriae, portatus equo.
Het beeld werd echter nooit in brons uitgevoerd. Doch wij hebben thans te spreken van het meesterstuk dat de nieuwere schilderkunst inwijdt, Leonardo's Avondmaal. Het was de muur aan het eind van een lang refectorium in het klooster Santa Maria delle Grazie te Milaan, dien Leonardo moest beschilderen met dit tafereel, waarin hij het oogenblik moest uitdrukken waarop Jezus zegt: ‘een van u zal mij verraden.’ Hij bereidde zich daartoe voor door vele studiën en lang nadenken. In de werkelijkheid zocht hij de typen voor de apostelen, bezocht de markten en voorsteden, met het schetsboek in zijn zak, en teekende er vlug al datgene in wat hem kon dienen, zelfs het leelijkste, dat hij daarna veredelde. Toen hij zijne compositiën had vastgesteld, teekende hij afzonderlijk de hoofden met pastel. Aarzelend over de wijze hoe hij Jezus' gelaat zou schilderen, ging hij zijn vriend Bernardo Zenole bezoeken, die hem zeide: ‘Leonardo, gij hebt zulk een grove vergissing begaan, dat God alleen ze herstellen kan; want het is zoo min in uw vermogen als in dat van eenigen sterveling aan uw figuur van Jezus grooter schoonheid te geven en een goddelijker uitdrukking dan gij reeds aan de gezichten van Jacobus Major en zijn broeder gegeven hebt. Laat dus den Christus onvoltooid, want gij zult het nooit zoover brengen dat hij een Christus schijne bij de twee apostelen.’Ga naar voetnoot1 Intusschen spreekt Armenini, die in de 15e eeuw schreef, de omstandigheid dat Leonardo dit hoofd onvoltooid zou hebben gelaten, tegen, en verzekert dat het wel degelijk was afgemaakt. Maar Vasari en Lomazzo hebben met deze bewering misschien alleen willen zeggen dat het gelaat in Leonardo's schatting onvolmaakt bleef. Het bezit evenwel eene groote mate van schoonheid en teederheid. Ongeduldig over den last door des schilders toestellen zoo lang in zijn eetzaal veroorzaakt, ging de prior van het klooster zich bij den hertog beklagen. De hertog gaf Leonardo zijn verwondering te kennen dat het werk zoo lang duurde. Deze antwoordde dat hem dit verbaasde, want dat er geen dag voorbij ging waarop hij er niet twee uren aan arbeidde. De prior dit vernomen hebbende, zei | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||
den hertog dat de schilder niets meer er aan te doen had dan den kop van Judas en dat hij er nu in geen jaar geweest was. Verstoord deed de hertog Leonardo andermaal bij zich komen. Kunnen de paters schilderen? vroeg deze. Ik werk er alle dagen twee uren aan. - Hoe dat? - Uwe Doorluchtigheid wete dat ik alleen nog maar den Judaskop moet maken, dien beruchten booswicht. Ik moet hem een gelaat geven dat zijn aard uitdrukt; daarom ga ik sints een jaar dagelijks naar het Borghetto, waar het laagste gepeupel woont, maar ik heb nog geen gezicht kunnen vinden dat aan mijne gedachte beantwoordt. Als ik het gevonden heb, maak ik in een dag de schilderij af. Maar zoo al mijn zoeken vergeefs blijft, dan zal ik den kop van den prior er voor gebruiken, die zich bij u over mij komt beklagen en die mij reeds zeer geschikt voorkwam. Maar ik aarzelde nog hem in zijn eigen klooster belachelijk te maken.Ga naar voetnoot1 De hertog lachte en begreep den kunstenaar. Eenigen tijd later vond Leonardo een gepast model en schilderde den Judas.
maria het kind jezus onderrichtende (Teekening).
Eindelijk, omstreeks 1497, hield de schilder zijn werk voor voltooid. Ieder kent deze voorstelling, door de gravure vermenigvuldigd. Aan weerszijden van Jezus zijn de twaalf apostelen in twee groepen, ieder van drie figuren, geschikt. Eene oude kopie van het stuk bevat hunne namen. Zij volgen aldus, te beginnen met de staande figuur aan het eene eind der tafel: Bartholomeus, Jacobus minor, Andreas, Petrus, Judas, Johannes, Jezus, Jacobus major, Thomas, Philippus, Mattheus, Thaddeus, Simon. Leonardo heeft op den tegenover deze schilderij staanden muur de portretten van Ludovico, Beatrice en hun twee zonen geschilderd, maar daar zij in olieverw waren uitgevoerd, zijn zij door de vochtigheid van den muur geheel vergaan. Dezelfde oorzaak deed aan het Avondmaal zooveel nadeel. Reeds ten tijde van Lomazzo, in 1560, waren de kleuren bijna verbleekt en was de schilderij niet veel meer dan een schets. Lomazzo verklaart uitdrukkelijk dat Leonardo het Avondmaal met eene soort van olieverw schilderde. Maar deze beroemde schilderij had nog zooveel te ver- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||
duren! Toen François I haar zag, twintig jaar na hare voltooiing, was zij nog ongeschonden; hij wilde haar overbrengen naar Frankrijk, en het ware te wenschen dat hij het had kunnen doen. Maar men kende toen de kunst nog niet om muurschilderingen op doek over te brengen. Het Avondmaal bleef dus aan de achteloosheid der dominikanen blootgesteld, die zich zelfs niet ontzagen de beenen van Jezus en een paar apostelen weg te breken om te dier plaatse een deur te maken, en een keizerlijk wapenbord te spijkeren dicht bij het hoofd van Jezus. Dit had plaats in 1652. Vijf en twintig jaren vroeger had kardinaal F. Borromeo er een trouwe kopie van laten maken, waarbij ook de in de Ambrosiaansche bibliotheek bewaarde teekeningen van Leonardo werden gebezigd. In 1726 bood zekere Bellatti zich aan om de schilderij te herstellen, en hij trok er dapper op los. In 1770 schilderde een andere restaurateur er nog eens overheen, doch hij werd gestuit toen hij nog maar Mattheus, Thaddeus en Simon moest oververwen. Generaal Buonaparte gebood in 1796 dat het refectorium vrij zou zijn van inlegering, maar in weerwil van dit bevel, dat hij na de bezichtiging van het stuk en alvorens te paard te stijgen, op zijn knie onderteekende, maakte een lomperd van een generaal er een stal van, en de dragonders vonden het vermakelijk de apostelen met steenen te werpen. Zoo is dit heerlijke kunstgewrocht thans niet meer dan een schim, een schijnsel van vervlogen schoonheid. Eenige bijzonderheden die Matteo Bandello bewaard heeft over de wijze waarop Leonardo aan dit stuk arbeidde, mogen hier eene plaats vinden. Bandello was dominikaner en had da Vinci gekend. ‘Leonardo, zegt hij, kwam dikwijls 's morgens zeer vroeg. Hij liep snel de stelling op. Daar vergat hij dan tot zelfs zijn voedsel, zijn penseel niet uit de hand leggende van het opgaan der zon totdat de duisternis hem belette voort te gaan. Andere malen raakte hij er in geen drie of vier dagen aan, maar kwam een paar uren met gekruiste armen er voor zitten kijken, waarschijnlijk de kritiek op zijn werk makende. Op vollen middag heb ik hem, wanneer de heete zon de straten doet verlaten, uit de citadel zien komen, waar hij het model van het ruiterstandbeeld boetseerde, en zonder de schaduw te zoeken, langs den kortsten weg naar het klooster gaan; dan gaf hij in der haast twee, drie penseeltoetsen aan een der hoofden en ging daaarop weer dadelijk weg.’
Toen Ludovico Sforza den storm die hem van fransche zijde bedreigde zag opdagen, schonk hij aan da Vinci, die in twee jaren zijn jaargeld van 2000 dukaten niet ontvangen had, een wijngaard bij Vercelline; de giftbrief van 1499 bestaat nog. Onvermogend om Lodewijk den XIIe het hoofd te bieden, nam Sforza de vlucht, en de koning deed zijne intrede in Napels. Het was bij die gelegenheid dat twee groote werken van Leonardo werden vernield, zijne verhandeling over de anatomie van het paard, en het model van het ruiterbeeld, dat door de gasconsche boogschutters tot een schijf voor hunne pijlen werd gebruikt. Het is niet met juistheid bekend wat Leonardo toen deed. Misschien ging hij naar zijn vriend Melzi en schilderde toen in diens woning de groote figuur der Moedermaagd. Met zijn vrienden Luco PacioloGa naar voetnoot1 en Salaï ging hij later naar Florence en samen bewoonden zij daar hetzelfde huis. Hij vond er oude vrienden, Perugino, Botticelli en Lorenzo di Credi; hij vond er nieuwe en jongere kunstenaars, Filippino Lippi, Bocacio della Porta. Twee jongeren evenwel begonnen zich in Italie boven allen te verheffen, Michelangelo en Raphael. Da Vinci werd te Florence in zijne hooge waarde erkend; hij hield er zich met eene compositie van St. Anna bezig, die de hoogste bewondering der Florentijnen opwekte. Het was toen, kort na zijne komst te Florence, dat da Vinci een zijner meest bewonderde schilderstukken aanving, het beroemde portret van Mona Lisa.Ga naar voetnoot2 Vasari, ‘el buon Giorgino,’ verhaalt er | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||
ons dit van: ‘Hij begon voor Francisco del Giocondo het portret van Mona Lisa, zijne vrouw, en na er gedurende vier jaren aan gearbeid te hebben, liet hij het onvoltooid; dit portret is nu bij den koning van Frankrijk te Fontainebleau.
mona lisa del giocondo (In den Louvre).
Om te begrijpen tot hoever de kunst kan gaan in de nabootsing van de natuur, moet men dit hoofd zien, waarvan de geringste bijzonderheden met buitengewone fijnheid zijn uitgevoerd. Het oog, schitterend en vochtig, is omringd van die zacht roode en licht grijze tinten die men alleen met de grootste fijnheid van toets kan verkrijgen. De oogharen zijn met verwonderlijke natuurlijkheid geteekend, zoodat men ze als uit het vel ziet komen, hier dikker, daar dunner. De neus, die schijnt te ademen door de fijne neusgaten, waar het bloed doorschijnt; de mond, welks trekken wegsmelten in het zachte rood van het gelaat; de holte van den | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||
hals, waar men het kloppen der aderen meent te zien - dat alles is zoo bewonderenswaardig dat het de wanhoop uitmaakt der grootste kunstenaars. Terwijl hij deze schoone Mona Lisa schilderde, wier schoonheid hij vreesde te verminderen, had Leonardo haar omringd met zangers, muziekanten en narren, om haar eene zachte vrolijkheid te doen behouden en haar te vrijwaren voor die uitdrukking van vermoeienis en verveling die de langdurige zittingen gewoonlijk veroorzaken; het gelaat heeft dan ook een glimlach van onuitsprekelijke fijnheid, bevalligheid en ondeugendheid behouden. Alles saamgenomen is Leonardo's werk een wonder, een meer goddelijke dan menschelijke arbeid.’ Zoo spreekt Vasari, en wie thans in den Louvre dit heerlijke meesterstuk bewondert, zal betooverd, en misschien ook wel gevangen door den doordringenden en sensuelen blik dier oogen, hem geen ongelijk geven. Leonardo heeft onder anderen eenige aanteekeningen gehouden van wat hij omstreeks dezen tijd deed. Den 30en Juli 1502 gaat hij naar Urbino, waar hij een duiventil teekent, een trap met verscheiden leuningen en de citadel. Den 1en Augustus is hij te Pesaro, waar hij schetsen neemt van verscheidene werktuigen; den 8en, te Rimini, teekent hij den indruk op hem door het murmelend geluid der openbare fontein te weeg gebracht; den 11en is hij te Cesene en beschrijft er de wijs waarop de inwoners de druiven vervoeren. Den 6en September teekent hij de haven van Cesenatico. Dan is hij te Imola, te Faenza, te Forli, en over Bologna te Florence terug gekomen, begint hij daarna een uitstap naar het Zuiden. Dezen tocht deed hij op last van Cesar Borgia, die hem tot zijn architekt en ingenieur had benoemd, hetgeen hij evenwel in 1503 reeds ophield te zijn. Te Florence was men op dit tijdstip bezig met een grootsch plan, het versieren van de zaal van den Grooten Raad. Leonardo moest in wedstrijd met Michelangelo daarvoor een groot tafereel ontwerpen, dat den slag van Anghiari, in 1440 door de republiek tegen de Milanezen gewonnen, zou voorstellen. Leonardo begon zijne studiën met voor zich zelven een kort verhaal van den slag op te stellen. Daar hij inzag hoeveel partij hij kon trekken van zijne kennis van het paard, begon hij een aantal ontwerpen en schetsen te maken, waaronder zeker ook dat voortreffelijke blad behoort waarop een gevecht met paarden en ruiters, (deze laatsten als anatomische figuren geteekend), is ontworpen.Ga naar voetnoot1 Da Vinci kende ook de anatomie van den mensch zoo goed als zijn tegenstander. Hij schreef er eene verhandeling over. Bij den genueeschen hoogleeraar della Torre had hij de ontleedkunde geleerd. Terwijl de professor dissekeerde, maakte da Vinci met rood krijt teekeningen die hij later met de pen nog scherper en juister preciseerde; daarbij schreef hij de opmerkingen van den ontleedkundige, van de rechter naar de linker zijde, zooals hij gewoon was en gelijk men nog zien kan in de handschriften die het Britsch museum bezit. Al wat van deze compositie is overgebleven, is, behalve de studiën en de beschrijvingen van Vasari en Cellini, een stuk kopie van eene groep.Ga naar voetnoot2 Men ziet er in hoe de schilder, die zoo teeder en zoo fijn kon zijn, zich ook tot een stoute uitvoering, tot een uitdrukking van groote kracht en razernij kon verheffen. Zelfs de innige vriend van Michelangelo, Vasari, spreekt hier van eene maestria incredibile. Het karton van Michelangelo stelde het oogenblik voor waarop de florentijnsche soldaten, op 't klinken van de trompet terwijl zij zich baadden in de Arno, hun kleederen en wapens grijpen. Een gedeelte van dat van Leonardo ziet men hiernaast. Toen da Vinci zijn in grisaille geschilderd karton voltooid had, maakte hij zich gereed het in kleuren op den muur uit te voeren, en wel met olieverwen; maar de verw alweder bedervende, ging hij er niet mede voort. De kartons van Michelangelo en Leonardo waren zoolang zij bestonden de voor- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||
beelden die ieder kunstenaar bestudeerde. Raphael kwam van Sienna om ze te zien. Het is onzeker aan wien van beiden de voorkeur werd gegeven. In 1505 boetseerde hij te Florence drie beelden, die door Francisco Rustici in brons gegoten werden en bestemd waren voor de deur der S. Giovanni-kerk.
gedeelte van het karton van den slag van anghiari.
Leonardo bevond zich in 1507 met Salaï te Milaan toen de koning van Frankrijk, Lodewijk de XIIe daar zijn intrede deed. Men weet dit uit eene aanteekening in des schilders handschriften, die de bijzonderheid vermeldt dat Leonardo slechts 30 scudi bezittende, er 13 leende aan Salaï, die er een bruidsgeschenk voor zijne zuster van kocht. Lodewijk de XIIe verlangde met aandrang dat de florentijnsche overheid hem Leonardo zou afstaan, en het werd dezen toegestaan 's konings komst daar af te wachten. Maar de Franschen moesten later Lombardije weder verlaten en Leonardo, geen vooruitzicht meer hebbende in een door den krijg zoo ontrust land, verliet Milaan den 24en September 1514 met Melzi, Salaï, Lorenzo en Fanfora. Dit talentvol gezelschap begaf zich naar Rome, waar Leo X kort geleden tot paus verheven was. Door Juliano de Medici, 's pausen broeder, aan dezen voorgesteld, werd hem het maken van eene schilderij opgedragen. Zijn verblijf te Rome was evenwel van geen langen duur. Frans I had inmiddels den franschen troon bestegen, en toen ook hij Milaan zegevierend binnentrok was het weder Leonardo die de feesten opluisterde. Hij maakte toen een leeuw die, door een mechanisme gedreven, rondliep, zich voor den koning plaatste en zijn borst opende waaruit leliën te voorschijn kwamen. Het was te dier tijde dat Frans I het voornemen opvatte den muur van het klooster, waarop het Avondmaal van da Vinci geschilderd was, te laten afzagen, om dat stuk mede te nemen. Maar in plaats van dit stuk, dat hij niet kon medenemen, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||
voerde hij in 1516 ‘Monsieur Lyonard’ als zijn schilder mede. Hij ontving een jaargeld van 700 scudi, en hetkasteel van Cloux bij Amboise tot woning. Doch hij schilderde hier niet veel. Twee jaren leefde hij daar met zijne leerlingen en vrienden, Melzi en Salaï. Een jaar voor zijn sterven maakte hij zijn testament, waarbij hij aan Melzi zijn boeken, werktuigen en schilderijen vermaakte. Aan Salaï en Villanis schonk hij een tuin te Milaan, en eenige gelden aan zijne broeders. Hij beschikte dat zijn lijkstoet zou worden gevolgd door zestig armen, die fakkels moesten dragen, en dat hij zou begraven worden te Amboise, in de kerk Saint Florentin. Den 2en Mei 1519 overleed hij. Men kent het op Vasari's omstandig schrijven berustende verhaal, dat hij in de armen van Frans I zou zijn gestorven. Het is evenwel zeker dat dit onjuist is. Leonardo's vriend Melzi, die bij zijn dood tegenwoordig was en zijn overlijden aan da Vinci's broeders meldde, schrijft geen woord van 's konings komst, en hij zou dit zeker niet nagelaten hebben, indien dit geschied ware zoo als de verbeelding het later heeft voorgesteld. Lomazzo, zoo oplettend op alles wat den roem van zijn meester betrof, zegt stellig dat de koning da Vinci's dood hoorende, tranen stortte. Hij was er dus niet bij tegenwoordig.
Ziedaar een klein schema van dit veel omvattend, werkzaam leven en van den aard van dit universeel genie. Men wacht nog op eene voldoende en volledige levensbeschrijving van dezen grootsten baanbreker der nieuwe kunst. Reeds uit deze weinige bladzijden kan men bespeuren dat hij nog meer was dan kunstenaar, dat zelfs in hetgeen hij gedacht en gewerkt heeft de kunst niet eens de voornaamste plaats inneemt. Reeds toonden wij hier en daar wat hij buiten dat gebied deed. Wij moeten er evenwel van afzien eene beschrijving te geven van al wat hij verder in astronomie en mathesis, in fysische en chemische wetenschappen, in natuurstudie en architektuur, in werktuigkunde, waterbouwkunde, vestingbouwkunde, in aeronautische onderzoekingen zocht en uitvoerde; van zijn barometer, zijn machine om te braden, zijn duikertoestel, zijn zwemtoestel enz. Alleen zij hier nog ten slotte de vertaling van een sonnet van zijne hand medegedeeld, die alleen zijn spitsvindigen geest en den aard van zijn streven teekent, maar in gebreke blijft de welluidendheid en de vernuftigheid waarmede de uitdrukkingen geciseleerd zijn, terug te geven. Zoo gij niet kunt wat gij wilt, wil dan wat gij kunt,
Want dwaasheid is het willen zonder kunnen;
Een wijze is daarom hij alleen te noemen
Die als hij niet kan, ook niet zegt: ik wil.
Zie hier voor ons een bron van lust of leed:
Te weten of wij willen kunnen, al dan niet;
Daarom kan hij alleen dat wat hij moet,
Die nooit zijn willen afscheidt van zijn weten.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||
Wij moeten niet steeds willen, wat wij kunnen;
Vaak scheen ons zoet wat ons zich bitter toonde,
Waar ik betreurde, had ik, wat ik wilde.
En daarom lezer, wil mijn raad erkennen:
Wilt gij de rechte zijn, dien andren eeren,
Wil dan alleen maar kunnen dat wat moet.
caricaturen.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||
Werken over Leonardo da Vinci
|
|