De schilderschool
(1868)–Carel Vosmaer– AuteursrechtvrijLevensschetsen en kunstwerken van eenige meesters uit de Hollandsche en andere scholen
[pagina 1]
| |
Italiaansche school
Historie, Mythologie, Portret. | |
Tiziano Vecellio
| |
[pagina 2]
| |
vormen, en de breede, krachtige manier aan te grijpen, waardoor hij zijn naam vereeuwigen zou. Hij beproefde den nieuwen stijl het eerst in een mansportret en gaf daarin het vleesch, het haar, het satijnen wambuis met zooveel waarheid terug, dat men het voor het werk van Giorgione hield. Men begon reeds van Titiaan te spreken, toen de muren van het Duitsche Entrepôt moesten worden beschilderd. De decoratie van den hoofdgevel, uitziende op het groote Kanaal, werd aan Giorgione opgedragen en die van den achtergevel aan Titiaan. Deze overtrof Giorgione in zijn fresco's, die hij even stout, maar eenvoudiger en grootscher maakte. Van deze fresco's, in 1507 geschilderd, dagteekent de nieuwe venetiaansche school. Weldra zou de stichter van die school zich nog beter doen kennen door de groote teekeningen, die, in hout gesneden, uitgegeven werden onder den titel van: Triomf des Geloofs. Daarin toonde hij al zijn kennis en al zijn genie, maar ook die wat zware breedheid, die hem somtijds eigen was. Een zijner schoonste stukken, dat veel opgang maakte, was een hemelvaart van Maria, die hij schilderde voor de kerk van de Minderbroeders (de Frari). Het stuk bestaat uit drie plannen: bovenaan opent God de vader te midden van schitterende gloriestralen de armen, om de maagd Maria te ontvangen, die opvaart ten hemel, omgeven van een aureool van cherubijnen. Op de aarde staan de apostelen in meer dan levensgrootte. De Maagd, in zware plooien gehuld, is volstrekt geen ideaal type; maar er is iets grootsch in de ordonnantie en veel oorspronkelijks in het lichteffect. De uitvoering is stout. In plaats van zoo als gewoonlijk de kleuren in elkander te doen vloeien en de lichten zacht te verminderen, heeft Titiaan hier krasse toetsen aangebracht, die op een afstand moeten gezien worden. De Minderbroeders hadden dan ook bijna het stuk geweigerd, zoo ongewoon scheen het hun toe; maar toen een staatsdienaar van Karel den Vijfde hun er een goede som voor bood, begrepen zij dat het toch zoo slecht niet was. Na den dood van Giorgione in 1511, kwam Titiaan voor goed aan het hoofd der venetiaansche school. Zijn roem verspreidde zich naar buiten: de stad Vicenza droeg hem op haar paleis van justitie te versieren. Hij schilderde er al fresco Salomo's oordeel, waarin hij een groote verscheidenheid van figuren en kostumen bracht. Ook in Padua droeg men hem werk op in de Sint-Antonius school. Naar Venetië teruggekeerd, begon hij daar aan het paleis Grimani te werken. Hij was toen 34 jaar oud en huwde eene zekere Lucia, die jong stierf, hem eenige kinderen achterlatende, waaronder Horatio, die schilder werd, en eene dochter die met Cornelio Sarcinelli trouwde. Giorgione had in de zaal van den Grooten-Raad een schilderstuk begonnen, keizer Frederik Barbarossa voor paus Alexander den Derde voorstellende. Aan Titiaan werd opgedragen, dat stuk te voltooien en hij bracht er de beroemdste mannen uit zijn tijd op: dichters en kunstenaars, krijgslieden en groote heeren. Jammer genoeg, dit stuk verbrandde in 1576. De Senaat begiftigde Titiaan met het ambt van de Senseria in dat zelfde Duitsche Entrepôt, dat hij met zijn schilderwerk opgeluisterd had. Aan dit ambt, waarmeê gewoonlijk de beste schilder der stad werd begiftigd, was een jaarlijksch inkomen van 300 daalders verbonden tegenover de verplichting om voor slechts 8 daalders het portret te schilderen van iederen nieuw gekozen doge, wiens afbeeldsel dan in een zaal van het paleis van Sint Marcus werd ten toon gesteld. Meer en meer stelde men prijs op het werk van Titiaan. De hertog van Ferrara. Alphonsus d'Este, droeg hem de voltooiing op van de schilderwerken in zijn paleis del Castello, en Titiaan vervaardigde daar zijn beroemde Bacchanalen, waarvan er thans een in de National Gallery te Londen prijkt. Nog schilderde Titiaan voor den hertog: Amor's triomf, waarin hij een aantal spelende liefdegodjes met onvergelijkelijke bevalligheid voorstelde, want ondanks zijn stoute, forsche manier, was hij niet minder gelukkig in het schilderen van deze teedere wezentjes. Sedert 1617 bevindt zich dit laatste stuk te Madrid. Aan het hof van Ferrara maalde Titiaan niet alleen het portret van den hertog zelven, dien hij | |
[pagina 3]
| |
leunende met de hand op een kanon voorstelde, omdat de vorst verbeteringen gebracht had in het gieten van geschut; maar ook het afbeeldsel van 's hertogs vrouw, die niemand anders was als de beruchte Lucretia Borgia. Nog portretteerde hij hier den dichter van de Orlando furioso, Lodovico Ariosto. Hij deed dit zelfs tweemalen: eens schilderde hij hem levensgroot, in een zwart fluweel gewaad met bont omzoomd, en eens teekende hij hem in 't klein, om te dienen voor de gravure, die bij de eerste uitgave van de Orlando gevoegd werd.
de graflegging (In den Louvre)
Titiaan en Ariosto werden vrienden: zij begrepen elkander; beiden waren schitterende koloristen, beiden wisten uitnemend het landschap weêr te geven en beiden kozen voor hunne figuren modellen uit het leven. Toen de schilder te Venetië terug was gekeerd, begonnen zijne benijders te klagen, dat hij bij al zijn waarheid en forschheid, geen ziel wist uit te drukken. Titiaan, hierdoor geprikkeld, schilderde Sint-Nikolaas, wiens gelaat blonk van heilige overspanning, tusschen een Sinte Katharina van strenge schoonheid en een Sint-Sebastiaan, wiens naakte lichaam, met pijlen doorboord, den uitroep wettigde: ‘dat is geen verf, maar vleesch!’ Weldra droeg de Senaat hem op om in de zaal van den Grooten-Raad, den slag bij Cadora tusschen | |
[pagina 4]
| |
de Venetianen en Duitschers geleverd, voor te stellen. En toen François premier, in 1515 in Italie kwam, liet hij zich ook door Titiaan schilderen. Zoo leefde de kunstenaar gevierd en gezocht in Venetië, dat hij niet wilde verlaten, als alleen om elk jaar eenigen tijd door te brengen in zijn geboorteplaats, te midden van de rotsen en wouden, en daar zijn geest te verfrisschen en het landschap te bestudeeren. Dat hij dit laatste met vrucht deed, bewees hij zoowel in afzonderlijke landschappen als in zijn beroemde stuk: de martelaarsdood van Petrus, een tooneel dat aan den zoom van een bosch voorvalt. Petrus is reeds onder de slagen van zijn beul gevallen, terwijl zijn medgezel de vlucht neemt. Maar als hij den laatsten stoot verwacht, ziet hij twee engeltjes met een palmtak in de hand uit den hemel dalen. De Senaat verbood op straffe des doods, dit meesterstuk over de grenzen der republiek te brengen. In 1527 leerde Titiaan den beeldhouwer Jacopo Sansovino en den dichter Pietro Aretino kennen. Deze epicuristen, liefhebbers van een zinnelijk en weelderig leven, verleidden den schilder tot verandering van zijn eenvoudige levenswijs, tot het nemen van een aantal dienstboden en het openzetten van zijn huis, dat door zijn zuster Orsa Vecelli bestierd werd, voor alle beoefenaars en vrienden van kunst. Zekere Priscianese, die eens een middag bij Titiaan doorbracht, gaf er in een brief, die gelukkig bewaard bleef, de volgende beschrijving van: ‘Ik werd in de maand Augustus op een groot feest genoodigd bij Messer Tiziano Vecellio, knap schilder, zooals iedereen weet, en vriendelijk gastheer tevens. Wij bevonden ons in een heerlijken tuin, aan een der uiteinden van Venetië, aan den oever der zee, dien kant op, van waar men het bevallige eilandje Murano zien kan. Terwijl de tafel onder het lommer werd aangerecht en men het luwen van de hitte des daags verbeidde, zagen wij des schilders huis, dat vol was van de heerlijkste schilderijen. Toen de avondkoelte inviel, werd de zee eensklaps met gondels bedekt, waarop muzikanten en zangers, tusschen de schoonste meisjes uit Venetië, een serenade aanvingen, die tot midden in den nacht voortduurde. De maaltijd zelf was even keurig als goed geregeld, fijne wijnen en vroolijke gesprekken ontbraken er niet, en toen men mij bij het nagerecht uw goeden brief gaf, waarin gij de latijnsche taal boven de toskaansche verheft, geraakte Aretino in vuur en gaf hij zijn letterkundigen toorn in een schitterende improvisatie lucht.’ Door Aretino kwam Titiaan in betrekking met den kardinaal de Medicis, die hem op het einde van 1529 verzocht te Bologna te komen om er het portret te maken van Karel den Vijfde, destijds op het punt van door den paus te worden gekroond. Titiaan schilderde den monarch in zijn wapenrusting en te paard. Drie jaren later moest hij hem nogmaals en wederom te Bologna portretteeren. 't Is een bekende overlevering hoe Karel gaarne Titiaan werken zag en hoe hij, toen de schilder eens zijn penseel vallen liet, dat opraapte met de woorden: ‘Titiaan is wel waard door Caesar bediend te worden.’ Aretino, die zijn vriend naar Bologna vergezeld had, bracht er hem in kennis met den hertog van Mantua. Daarheen volgde de schilder dien vorst en werkte er voor hem. Ook bezocht hij Belluna, Parma en Asti in Piemont, waar Karel de Vijfde hem had bescheiden bij zijn terugkeer uit Afrika. Zoo kwam Titiaan in aanraking met alle mannen van naam, die in Italië waren of dat land betraden, en al die mannen werden door hem afgebeeld. Behalve al de dogen en kardinalen, schilderde hij onder anderen den generaal de Leva, die te Milaan en te Pavia de fransche legers tegenhield, den markies du Guast, die den slag van Cérizoles verloor, don Diego Mendoza, 's keizers ambassadeur in Venetië, zijn vriend Aretino, den beroemden arts Andreas Vesalius, sultan Soliman, Philips den Tweede en den hertog van Alva. Al die portretten leefden, spraken, ademden, en onderscheidden zich bovendien door het karakter der personen dat er in wedergegeven was. In 1545 begaf Titiaan zich, op verzoek van paus Paulus den Derde, naar Rome. Hij schilderde er het portret van den heiligen vader met zooveel relief en waarheid, dat, toen hij | |
[pagina 5]
| |
zijn doek op een terras in het licht had gezet, om het te vernissen, de voorbijgangers de beeldtenis van den paus groetten, gelijk zij het den geestelijken vorst zelven zouden gedaan hebben.
jezus met de doornenkroon (In den Louvre)
| |
[pagina 6]
| |
Reeds had Titiaan zijn zeventigste jaar bereikt, maar toch was hij nog zoo krachtig dat hij tot tweemalen toe, in 1548 en in 1550, naar Augsburg reisde, waar Karel de Vijfde hem riep. Hij bracht den keizer een Christus met de doornenkroon en een Venus. In den Louvre te Parijs is insgelijks een krooning met de doornenkroon of een Christus met den rietstaf. De zorg voor de stoffelijke uitvoering, onder anderen van de wapenrustingen, waaronder een prachtige maliënkolder, schaadt volstrekt niet aan de schoonheid van uitdrukking. Krachtvol zijn de soldaten en fijn gevoeld is de Christuskop, een verzachte en edele Laöcoon gelijk. Titiaan had juist genoeg van de antieke kunst gezien om er zijn voordeel meê te doen, zonder zijne oorspronkelijkheid er door te verliezen. Boven de poort in den achtergrond der schilderij, plaatste hij het borstbeeld van keizer Tiberius, om den tijd te herinneren, waarin de handeling voorvalt. Bij zijn tweede verblijf te Augsburg schilderde Titiaan het portret van Philips den Tweede, zooals deze zich toen slank, fier en mager voordeed, toch reeds met een somber waas over 't voorhoofd, eng gesloten in zijn wambuis met een korten pels er overheen, en den degen op zij. Een ander maal stelde Titiaan den spaanschen koning voor, terwijl hij der Faam, die uit de wolken daalt, zijn zoon, later don Carlos, aanbiedt. Karel de Vijfde was zijn derde portret aan Titiaan verschuldigd. De keizer, toen vijftig jaar, gevoelde zich oud, vermoeid en somber. De schilder, die hem naar Inspruck vergezelde en in zijn vertrouwen deelde, schetste hem, zijn vrouw, zijn zoon en de andere leden van het Huis van Oostenrijk, allen in grove pijen, nederig biddende, terwijl de kerk, als een schoone, streng gedrapeerde vrouw, hen aan de Heilige Drievuldigheid voorstelt, als waardig om het Paradijs in te gaan. Dat stuk, vijf jaren later te Venetië voltooid, werd op Karels verlangen naar Spanje gezonden, naar het klooster van Sint-Just, waarin de afgetreden keizer zijn laatste levensjaren sleet. Intusschen was Titiaan in 1553 door hem verheven tot paltsgraaf en ridder van de Gouden Spoor en met al zijn afstammelingen in den adelstand opgenomen. Philips de Tweede bleef even gehecht aan Titiaan, als zijn vader het geweest was, en deed hem nog een aantal bestellingen. Maar de dood van Aretino in 1557 was een zware slag voor den schilder, die een vriend van dertig jaren in hem verloor: hij mocht echter nog troost vinden in de gehechtheid van een jong letterkundige, Maria Verdizotti, die hem tot in zijn laatste levensjaren bijbleef. Toen hij zijn negentigste jaar had bereikt en Vasari hem te Venetië een bezoek brengen kwam, vond deze hem nog voor zijn ezel met het palet in de hand. Want, hoewel hij zelf niet meer werkte aan de zaal van den Grooten-Raad, en de Senaat hem had opgedragen de kunstenaars aan te wijzen die hem zouden vervangen, - waartoe hij zijn zoon Horatio, Tintoretto en Paolo Veronese uitkoos - zoo vervaardigde hij toch nog cartons voor de mozaïkwerkers, de gebroeders Zuccato, en teekeningen voor de fresco's in de kerk van Cadora, terwijl hij nog den tijd vond om de graveerstift te leiden van den jeugdigen Vlaming Cornelis Cort, die bij hem inwoonde en schoone prenten naar zijne werken vervaardigde. Toen de koning van Polen, Hendrik de Derde, na zijn troon verlaten te hebben, door Venetië kwam, had de zeven-en-negentig jarige Titiaan nog de kracht om zijn portret te vervaardigen. Twee jaren later kwam de pest hem voor zijn schildersezel verrassen, terwijl hij bezig was aan zijn Afneming van het kruis, een somber tafreel, dat door Palma den Oude, voltooid werd. De Senaat, erkennende dat Titiaan de glorie van Venetië was geweest, gaf vergunning ter zijner eer af te wijken van het verbod om gestorvenen aan de pest met staatsie te begraven. Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de Minderbroederkerk, terwijl Palma de Jonge later een monument ter zijner eere in de Sint-Jans- en Pauluskerk stichtte. Al zeide Titiaan op negen-en-negentig jarigen leeftijd, vol vuur voor zijne kunst, dat hij het schilderen nu pas begon te begrijpen, hij is een van degenen geweest die de kunst der uitvoering in de grootste volkomenheid bezaten. Kolorist was hij bovenal, zoowel door de smaakvolle schikking der kleuren, als door den gouden toon die in zijn werken gloeit. Zijne teekening toont evenveel kennis | |
[pagina 7]
| |
als zij fijngevoeld en natuurlijk is. In de compositie stond hij niet zóo hoog, en dikwijls misten zijne figuren eene diepere uitdrukking. Toch zat er altijd karakter in zijn stukken. Hij greep zijn modellen om zich heen en gaf de wereld, waarin hij zich bewoog, terug in al haar verscheidenheid, met al haar tegenstellingen: patricische courtisanen en visschersdochters, kruisridders en zeehelden, reusachtige worstelaars en deftige Turken, grove soldaten en oude rechters, gemeene galeiroeiers en schraapzuchtige Joden, cynische beulen en harige barbaren. In het portret en in het landschap muntte hij bijzonder uit. Niet minder was hij bewonderenswaardig in 't schilderen van vrouwen en kinderen. De dommelige gouden gloed van zijn vleeschkleur is betooverend schoon.
de opvoeding van de liefde
| |
[pagina 8]
| |
Zijn lachende, bevallige, levenslustige kinderen winnen het in natuurlijkheid en joligheid van die van Raphaël, en zijn vrouwenfiguren kunnen naast de antieke beelden als modellen van schoonheid, zij het dan ook een andere, geplaatst worden. Hij had een kalme, deftige vrouwentype lief, geen wilde drift, maar ook geen weekheid: zijn Bacchanten, zijn Danaës, zijn Venussen vertoonen zich zonder onkuischheid in al de volheid harer vormen, in al de weelde harer schoon geronde heupen, vaste boezems en prachtige schouders. In den Louvre te Parijs zijn verschillende stukken van Titiaan, en daaronder de graflegging van Christus. Het lijk wordt gedragen door Jozef van Arimathea, Nikodemus en een derden discipel; Johannes staat bij Maria. Deze schilderij is uit de verzameling van den hertog van Mantua overgegaan in die van Karel den Eerste van Engeland, om later in het bezit van den keulschen kunstverzamelaar Jabach te komen en eindelijk door Lodewijk den Veertiende in Frankrijk te worden gebracht. Eveneens vindt men in den Louvre het portret van eene jonge vrouw aan haar toilet.Ga naar voetnoot1 Een man staat naast haar met twee spiegels. Men pleegt dit stuk te noemen: Titiaan en zijn geliefde. Die geliefde moest dan wezen de schoone vrouw: la Violante geheeten, die de schilder meermalen op zijne doeken bracht en ter wier herinnering hij in het laatst zijns levens den naam van Violante nog schonk aan de dochter van Palma den Oude, een zijner leerlingen. Niets echter wettigt het vermoeden dat Titiaan zich zelven en zijne geliefde op het door ons genoemde stuk zou hebben afgebeeld; waarschijnlijker is het zelfs dat het de portretten zijn van Alphonsus den Eerste, hertog van Ferrara, en van diens geliefde Laura de Dianti. De bekende koningin Christina van Zweden had een herhaling van dit stuk, welke thans in het museum van Orleans prijkt. Het Madridsche museum bevat niet minder dan veertig stukken van Titiaans hand. De prachtigsten zijn uit het Escuriaal afkomstig. Men ziet er een offerhande aan de vruchtbaarheid, hoogst bevallige compositie, met een aantal kindertjes in de meest verschillende houdingen. Voorts twee pendanten: Diana en Acteon en Diana en Calisto, die door Titiaan op vier-en-tachtig jarigen leeftijd geschilderd werden; een Venus en Adonis, een sujet dat hij dikwijls behandelde; een allegorisch tafreel, het Katholieke Geloof, zich onder de bescherming van Spanje stellende, en eindelijk de overwinning bij Lepanto, een groot doek dat door den schilder op zijn vier-en-negentigste jaar werd vervaardigd. In het Escuriaal zelf prijken ook nog vele werken van den grooten venetiaanschen kunstenaar, zooals een Afneming van het kruis, een Laatste Avondmaal en andere tafreelen aan de Heilige Schrift en de overleveringen der Heiligen ontleend; maar ook de twaalf romeinsche keizers, Karel de Vijfde te paard, Philips de Tweede met zijn zoon, en de Furiën. Wat de tegenwoordige waarde van Titiaans stukken betreft, hebben wij er alleen op te wijzen, dat de cijnspenning, een bijzonder afgewerkt meesterstuk, thans, in het museum van Dresden en ook bekend onder den naam van Il Christo della Moneta, bij den verkoop der verzameling Soult, in 1852, 62000 francs gold. Een ander prachtig stuk, Tarquinius en Lucretia, werd in 1845 te Londen verkocht voor 1050 pond sterling. Teekeningen van Titiaan zijn zeer zeldzaam; men heeft bijna niets anders dan schetsen. Van deze zijn er met de pen gemaakt op zeer vrije manier, met inktvegen om het relief er in te brengen; terwijl er ook met zwart, rood en wit krijt werden saâmgesteld. De wilde behandeling dezer schetsen neemt niet weg dat men er grootsche gedachten in wedervindt. Drie etsen worden aan Titiaan toegeschreven. Men telt in 't geheel meer dan 600 werken van den kunstenaar. Eenigen er van zijn door hem zelven voor de gravure geteekend. Rota, Cort, Carrache, Bloemaert, en onder de lateren Chaperon, Baron, Forster en Johs. de Mare enz. hebben zijne scheppingen door de graveerstift vermenigvuldigd.
naar charles blanc. A. ISING. |