De schilderschool
(1868)–Carel Vosmaer– AuteursrechtvrijLevensschetsen en kunstwerken van eenige meesters uit de Hollandsche en andere scholen
[pagina 1]
| |
Italiaansche school
Historie, mythologie | |
Andrea Mantegna
| |
[pagina 2]
| |
bij zich aan huis en nam hem aan als kind. Reeds op zoo jeugdigen leeftijd schijnt hij, volgens de registers op 't jaar 1441, in de confrerie der paduaansche schilders te zijn opgenomen; hij wordt daar fiuolo di messer Francesco Squarcione genoemd. Bij dezen meester, die van zijne reizen in Italië en Griekenland vele teekeningenen beeldwerken had medegebracht, bestudeerde hij de kunst der ouden. In diens verzamelingen van antieken en afgietsels vormde hij zijn talent en zijn smaak en putte hij dien zin voor sierlijkheid zoo in beeld als in draperie, voor mythologische voorstellingen, die groote kennis van de oudheid die in al zijne werken doorstralen. Op den leeftijd van zeventien jaar was hij reeds een meester en werd hem het schilderen van een altaarstuk voor de Sint Sofia-kerk te Padua opgedragen. Kort daarna droeg Squarcione aan hem en een anderen leerling het beschilderen van eene kapel der Eremitani di Sant' Agostino te Padua over. Vier afdeelingen daarin zijn van de hand van Andrea; deze fresco's stellen de legende van Sint Jakob voor, in strenge vast omgetrokken teekening, doch drooge penseelbehandeling. Terwijl hij deze fresco's onder grooten bijval schilderde, kwam de oude Bellini (Jacopo) te Padua en bood, vol bewondering over het talent van Andrea, dezen zijne dochter Nicolosia aan en Andrea huwde haar. Inmiddels deden de op Andrea's werk door Squarcione gemaakte aanmerkingen dezen inzien dat hij zich te sterk aan het antieke beeldwerk gehouden had, en in de verdere deelen van laatstgenoemden arbeid verzachtte hij zijne behandeling en richtte hij zich meer naar de natuur. Het voorbeeld van zijn zwager Gentile Bellini was ook niet zonder invloed op hem. Zelfs dreef hij nu de natuurlijkheid zoo ver van zijne figuren te schilderen in de kleeding van zijn tijd. Intusschen was Andrea's liefde voor de oude beeldhouwkunst te sterk om haar ooit te verzaken en in al zijne werken trachtte hij wel steeds de natuur en de werkelijkheid nauw op den voet te volgen, maar blijken zijne figuren niet minder door den geest der antieke kunst bezield te zijn. Allengs, b.v. in de heiligen in de kerk van St. Justina te Padua, wordt zijne teekening breeder, zijn toets vrijer; in de vier heiligen van de onderste reeks en in den St. Lucas is zijne hand nog meesterlijker en vaster. Al deze schilderstukken schijnen hem tusschen 1453 en 1459 te hebben bezig gehouden. Onder de schoonste werken van Andrea telt men eene Moedermaagd op een rijken troon gezeten, om welken vier zonderling gekleede engelen muziek maken. Dit stuk (in de gallerij Melzi te Milaan), van 1461, is met flinken toets geschilderd, met diepere en rijpere kleuren die aan de Bellini's doen denken, en de rijke stoffen zijn grootsch gedrapeerd. Mantegna heeft eenigen tijd in Verona gearbeid voor kerken en bijzondere personen. Vele van zijne op de buitenmuren geschilderde fresco's zijn bedorven of vernietigd. In enkele nog zichtbare deelen bewondert men zijn rijke vinding in mythologische onderwerpen, de strijdende Tritons, de Satyrs en Faunen, het gevecht der zeegoden, waarvan zijne prenten eenig denkbeeld kunnen geven. Mantegna schijnt ook eenigen tijd te Florence te hebben doorgebracht, doch het langste en belangrijkste tijdperk zijns levens sleet hij te Mantua. Reeds was hij beroemd door zijne werken, vereerd door de vriendschap van uitstekende mannen, als den beroemden theoloog Bosso en Feliciano van Verona die hem zijne Epigrammata opdroeg, toen Lodovico di Gonzaga, markies van Mantua, hem in zijne dienst riep. Deze krijgsman en bevorderaar van wetenschap en kunst, wist te Mantua uitstekende talenten aan zich te verbinden, onder anderen den geleerden hellenist Guarino, den dichter Philelphus, Leon Battista Alberti, dien grooten veelzijdigen kunstenaar, een van de belangrijkste typen der humane italiaansche beschaving, door wien de St. Andrea-kerk te Mantua ontworpen is. Het was in 1458 dat de hertog aan Andrea een brief schreef, dien de schilder later zijn credenziale noemde. Egregie noster! schrijft hij hem en betuigt zijn buitengewoon genoegen over zijne toestemming om zich aan zijn hof te verbinden. Hij biedt hem 15 dukaten in de maand, een huis waarin hij met zijn gezin gevoegelijk wonen kan, een voorraad graan voor zes monden, en het noodige hout; bekommer u niet, zegt hij, over de onkosten van de reis, wij zullen u een schuit | |
[pagina 3]
| |
zenden. Neem 6, 7, 8 maanden, zoo veel gij noodig hebt om uwe aangenomene stukken te voltooien, en om hier te komen met een frisschen geest. Aan al uwe wenschen zullen wij trachten te voldoen, enz. Bene valete. - Op het eind van 1459 schijnt Andrea zich in Mantua te hebben gevestigd. In 1463 was hij er in volle werkzaamheid, schilderende, teekenende en wellicht ook bouwende, ten behoeve van de vorstelijke villa's en woningen des hertogs, waarvan velen nu nog slechts bouwvallen vertoonen.
soldaten uit den triomf van caesar (hampton court).
Mantegna is tot aan zijn dood in de dienst der hertogen van Mantua gebleven en heeft gedurende zijn verblijf in die stad en dat hertogdom een aantal meesterwerken voortgebracht. De versiering van het paleis der Gonzaga's, het Castello en het paleis San Sebastiano, was een van zijne eerste bezigheden. Wat er van zijne hand in het Castello, dat grillige bouwwerk, is overgebleven is veel, doch zeer beschadigd. Die fresco's dagteekenen van 1474. In het paleis San Sebastiano schilderde hij dien beroemden Triomf van Caesar, sedert 1630 in Engeland en nu in Hampton Court. Het is een prachtige fries, 27 ellen lang en 3 ellen hoog. De negen doeken zijn niet met olie, maar met waterverw geschilderd en in kleuren, niet in 't grauw zoo als sommigen mededeelen. Geheel de | |
[pagina 4]
| |
romeinsche oudheid is daarin als levend aanschouwelijk. Caesar, door de Overwinning gekroond, troont op een zegekar; soldaten dragen trofeën, vazen, candelabers, de adelaars en de veroverde vaandels; koningen en koninginnen worden in zegepraal meêgevoerd; rijk getooide olifanten, offerstieren, fluitspelers en trompetters, priesters en offeraars, lictoren met pijlbundels, vullen den stoet, die besloten wordt door de oversten van het leger. Te midden daarvan ziet men matronen die hare kinderen aan de hand houden, bevallige jongelingen en deftige grijsaards. Toeschouwers vertoonen zich in de ramen om den optocht te zien. Als degelijk teekenaar was Mantegna volkomen ervaren in de stoutste verkortingen, de moeielijkste opgaven der perspectief. Deze wetenschap, toen nieuw genoeg om opmerkzaamheid te wekken, kende hij zoo zeer, dat hij er eene verhandeling over schreef, welker bestaan wij echter alleen uit Lomazzo's vermelding kennen. In het hertogelijk paleis heeft hij eene zoldering beschilderd met kinderen, van onderen gezien, waarin hij op meesterlijke wijze de verkortingen heeft in acht genomen. De Triomf van Caesar werd door Federigo di Gonzaga, die zijn vader was opgevolgd en hem in kunstsmaak nog overtrof, ridderlijk beloond; hij benoemde Andrea tot eques auratae militiae, en bevestigde hem in het bezit van eenige gronden. Doch dit werk was nog lang niet voltooid. Zelfs in 1481 niet, toen Andrea, wiens ‘gelijke onze tijd niet bezit,’ zoo als de markies Francesco aan den paus schreef, op aandringen van Innocentius VIII zich naar Rome begaf om eene kapel in het Belvedere te beschilderen. Ook deze schilderstukken zijn verloren en alleen door de woorden van Vasari bekend. Een der opvolgers van Innocentius, Pius de VIde, deed een vleugel van het gebouw, ongeacht de fresco's van Mantegna, afbreken. Na een kort verblijf te Rome, dat hem uit een geldelijk oogpunt zeer onvoordeelig was, en na aldaar nog eene uiterst fijn en uitvoerig geschilderde Madonna in een landschap voltooid te hebben (nu in de Uffizi), keerde Mantegna in 1490 naar Mantua en den arbeid aan zijn Triomf van Caesar terug. Hij was zelf over dat werk tevreden; uit Rome had hij den hertog vermaand, die schilderwerken niet bloot te stellen aan de beschadiging van het weder en de glazen te doen herstellen, want, zeide hij, ik schaam mij waarlijk niet dat geschilderd te hebben. In 1491 was dit schoone kunststuk voltooid. Vermoedelijk begon Andrea te dezer tijd zich ook met de graveerkunst bezig te houden. Zijn eerste gravure was zijn zoo vermaarde Triomf van Caesar. In deze en andere graveerwerken ziet men een vaste teekening, veel karakter en uitdrukking, en bij nog niet verfijnde naïveteit, een mannelijke kloekheid. Een van zijne prenten, waarin men zijne compositie, zijne wijze van uitdrukking, zijne actie, zijne manier van graveeren kan leeren kennen, is de Graflegging, waarvan wij op bladz. 5 eene afbeelding mededeelen.Ga naar voetnoot1 Van zijne prachtige teekeningen, met de pen of met eenige kleuren gewasschen, somtijds op rossig papier met wit gehoogd, geeft ons vignet een voorbeeld. Men lette eens op het voortreffelijk schoone kopje dat aan een griekschen gesneden steen doet denken. Deze teekening, Judith voorstellende, is met de pen op perkament uitgevoerd en met bruin en een weinig groen bijgewasschen. Zij bevindt zich in de Louvre. In 1495 leed de markies Francesco, opvolger van Federigo, eene gevoelige nederlaag door de Franschen in den slag bij Fornovo. Niettemin deed hij ter gedachtenis daarvan, als ware zij eene overwinning geweest, Mantegna zijn beroemde Madonna van de Overwinning schilderen. Deze groote schilderij, in de nieuw gebouwde kerk della Vittoria geplaatst, is een van de schoonste werken van Mantegna. Terwijl de natuurlijkheid er tot het uiterste is in acht genomen in de figuren van den geknielden Francesco di Gonzaga en van Sint Anna, waarin met de grootste uit- | |
[pagina 5]
| |
voerigheid het leven is gevolgd, bewaart de schilder in het geheel toch al de grootheid en al het ideale van eene dergelijke voorstelling. Sint Michael en Sint Joris zijn grootsche figuren. Men zou meenen dat de uiterste zorg aan de wapenen, het marmer, de basreliefs op den troon, de groene festons met vruchten, koralen, parels en edelgesteenten besteed, aan de schilderij iets kleingeestigs zouden moeten geven. En toch is dit geenzins het geval. Mantegna vereenigt hier de twee uitersten: keurige uitvoerigheid in de détails en breedheid in het geheel. Sommige sterke kleuren, b.v. de roode helm van Sint Longinus op den achtergrond en het krachtige groen met zijne kleurige vruchten, beletten niet dat het stuk deftig en harmonieus is.
de graflegging (naar eene gravure van mantegna).
Een brief van Dom Hieronymus aan Francesco wijst ons aan hoe ook hier, gelijk toen meestal voor godsdienstige en kerkelijke onderwerpen het geval was, den schilder de motiven werden opgegeven. Er wordt in gemeld dat aan messer Andrea Mantinea was gelast bij de Madonna twee heiligen te schilderen, een aan weêrszijden, die haar mantel zouden ophouden, en onderaan den markies in volle wapenrusting; de twee heiligen moesten Sint Joris en Sint Michael zijn; hetgeen aldus aan alle leden van den raad behaagde, vooral aan den briefschrijver, omdat die twee heiligen de overwinnaars waren, de een door het lichaam, de ander door den geest, en dezen, vereenigd met de heilige moeder van Christus, aan den markies de overwinning zouden schenken. Het museum van den Louvre te Parijs, bezit behalve deze schilderij nog drie minder groote stukken van zijne hand. De Kruisiging dagteekent van 's meesters vroegeren tijd en is drooger en | |
[pagina 6]
| |
scherper van behandeling. Dit stuk is een gedeelte van een groot altaarstuk waarvan de overige compartimenten na 1815 aan den Louvre weder ontnomen zijn, dit gedeelte echter daar gebleven is. De twee andere schilderijen in dat rijke museum zijn De Parnassus en De Wijsheid over de ondeugden zegevierende. In beiden toont Mantegna zijne studiën van de oudheid en de door haar nagelaten basreliefs. In het eerste stuk zien wij Apollo, de dansende Muzen, Mercurius met Pegasus, Mars, Venus en Vulkaan, in een rotsachtig landschap. Verscheiden figuren onder de dansende Muzen, als ook de Mercurius zijn allerbevalligst en schoon van teekening. In het laatstgenoemde stuk heeft Mantegna zijn rijke verbeelding aan haar zin voor de allegorie doen bot vieren. In 1499, weinige jaren voor zijn dood, hield Mantegna zich bezig met een gedenkteeken dat de hertogin Isabella Estense te Mantua ter eere van Virgilius wenschte op te richten. De teekening die hij daarvoor ontwierp wordt in de verzameling van den heer His de la Salle te Parijs bewaard. Virgilius, het hoofd met lauweren bekroond, bekleed met de toga en een boek in zijne handen houdende, staat op een sierlijk voetstuk, waarnaast twee kleine gevleugelde geniussen een bord houden met het inschrift P. Vergilii De plinth is versierd met een feston van laurierbladen en vruchten, met fladderende linten omwoeld. Dit gedenkteeken is evenwel niet uitgevoerd geworden. Messer Andrea Mantegna stierf den 13den September 1506, 67 jaren oud. In de kapel waar hij begraven werd, die hij met eenige schilderwerken had versierd en aan welke hij gelden vermaakte om ze door andere kunstenaars te doen opluisteren, leest men op zijn mausoleum in 1560 door zijn kleinzoon Andrea gesticht: Ossa Andreae Mantineae, famosissimi pictoris, cum duobus filiis in sepulcro Hij had verscheidene zonen die de kunst beoefenden; Francesco, Lodovico zijn meest geliefde, Bernardino, hadden allen min of meer van 's vaders talent geërfd. Zijn roem had geheel Italië vervuld en Dürer gevoelde de diepste smart toen Andrea's dood hem belette dien grooten kunstenaar te bezoeken. Mantegna verdiende dien roem. Hij behoort onder de voortreffelijkste voorloopers van het schoone tijdvak dat met de 16de eeuw aanving. Een voorbereider was hij van dat tijdperk; daarom toonen zijne werken nog iets van het harde en scherpe, het stijve dat aan dergelijke perioden eigen is, maar daarentegen ook het frissche, krachtige, onbevangene dat ze kenmerkt. Mantegna's werk heeft niets van de bevalliger penseelbehandeling, het meer smeltende in de kleur en het boetseren van de beelden, de inniger samenvloeiing van ideaal en werkelijkheid die de hem opvolgende schilders vertoonen. Hij was daarenboven, uit den aard van zijn talent, vooral teekenaar, compositeur, ‘inventore,’ decorateur in de hooge beteekenis van dat woord. Zijne vorming geschiedde door de | |
[pagina 7]
| |
madonna der overwinning (in den louvre).
| |
[pagina 8]
| |
oudheid en door de natuur; beiden vertoont hij voortdurend, en dikwijls afzonderlijk in zijne werken. Volkomen was hij met de oudheid vertrouwd, wier overblijfselen hij bestudeerde en met liefde verzamelde. Uit haar putte hij dien zin voor schoone vormen, voor den zwier van standen en bewegingen, voor grootschheid, waaraan bij hem nog slechts iets van de gemakkelijkheid en leenigheid van het volgend geslacht van groote kunstenaars ontbrak. Doch zoo als hij was, is Mantegna een van de kunstenaars van den hoogsten rang. De beste bronnen voor het leven van Mantegna zijn: |
|