| |
| |
| |
Bilderdijks etsen.
Onder de eigenaardigheden die aan de boeken tot in het eerste derde deel dezer eeuw zeker karakter plachten te geven, behooren de vignetten. Ik bedoel niet de grootere ‘illustraties’, die noch telken dage verschijnen, maar die kleine, eenvoudige, licht getoetste prentjes die als vignette, (wingerdtakje) cul-de-lampe, en-tête enz., de hoofdstukken, zangen, titels van letterkundige werken aanvingen, verdeelden, sloten.
Het behoorde geheel tot den zinrijken en zinbeeldlievenden geest van Bilderdijk, van deze kleine versieringen gebruik te maken. Een aantal zijner werken - in de goede karakteristieke oude uitgaven - is hetzij versierd met door Marcus, Vinkeles en anderen na zijne teekeningen gegraveerde zinnebeelden, hetzij met door den dichter zelven geëtste plaatjes opgeluisterd. Deze laatsten zijn vrij wat fraaier en geestiger behandeld dan die van de genoemde mannen van het vak, al dragen zij tevens in zin en uitvoering het kenmerk van den tijd die ze zag ontstaan. Die etsen van Bilderdijk zijn
| |
| |
nooit volledig beschreven en niet algemeen bekend en daarom moge er eene bladzij onzer prentengeschiedenis aan gewijd worden.
Tot de vroegsten behooren, zoover ik kan nagaan:
1. Eene compositie, saamgesteld uit eene speer met den vrijheidshoed, gekruist met een staf, zwaard en palmtak, waarboven een brandend hart omgeven door eene stralende zon; beteekend: Geëtst en geteekend door Willem Bilderdijk 1777. Eerste staat zonder het hart en zonder naam en jaartal.
Behoort aan het slot van: De invloed der dichtk. op het Staatsbestuur, bekroond prijsvers.
2. Eene compositie van vlaggen, een schild met het woord Patriae enz., daarboven een brandend hart en eene zon; beteekend: Geteekend en geëtst door Willem Bilderdijk 1777. Eerste staat zonder naam en jaartal.
Behoort aan het slot van het prijsvers: De ware liefde tot het Vaderland.
3. Een architraaf, in het midden waarvan een rond schild met een eiken krans omslingerd; van onderen eene pen en schriftrol; omschrift om het schild met stralende ster:
O Pindus laauwer blaren
Hoe schittert ge in het oog dat op uw luister staart.
Beteekend: Geteekend en geëtst door W. Bilderdijk 1777.
Eerste staat zonder het omschrift en naam. Komt voor aan het slot van het vers: De ware liefde tot het Vaderland.
| |
| |
4. Drie vrouwefiguren: Pallas geleidt eene dichteres tot eene op wolken zittende vrouw die haar eene kroon reikt. Get. W.B. Behoort bij het vers van jonkvr. De Lannoy, De ware liefde tot het Vaderland.
5. Titelvignet van den Edipus, van 1779: het borstbeeld van Sofokles, waarnaast een lauwerkrans ligt. Op de plinth der buste staat ϲοφοϰληϲ.
6. Pegaasje, 't schootkatje van jonkvr. De Lannoy. Zie Buitenleven en Brieven op 1780.
Een aantal etsen versieren den bundel Mijn Verlustiging. Men weet, of niet, dat deze meest vrij erotische zangen, eerst niet door den dichter bestemd om het licht te zien, allengs onder vrienden in handschrift vermenigvuldigd, eindelijk in losse bladen in 1779 ter pers waren gelegd. Om deze uitgaaf te verbeteren gaven van Hoogeveen en erven Klippink ze in 1781 in het licht. Bilderdijk schrijft in 1787 aan zijnen vriend den dichter en uitgever Uylenbroek: ‘Hoeveel fraaier zijn niet de zelfde vignetten in de Verlustiging bij Hoogeveen gedrukt, dan in den onvolledigen vroeger druk!’ Inderdaad die van Hoogeveen zien er dan ook frisch en goed uit. Zij zijn:
7. Titel; ovaal omkransd schild, met pijlkoker, fakkel, boog, vaan, palm en klaroen.
8. Draagpenning met lint, in de penning een appel met het bijschrift τῃ ϰαλλιστῃ (der schoonste); gegroepeerd met eikenloof, bloemen en den staf der ‘overheerscheres van ons hart’.
9. Gedenksteen met bloemen, een fakkel en pijl; op den steen de letters: D: S: W: V.T.M.G. (?).
| |
| |
10. Gekruiste knots en fakkel, waar om zich een slang windt; daar boven een overstortende offerschaal.
11. Diana op de wolken, als ‘nachtgodes’.
12. Brandende fakkel, spies, hart, palmtak, saamgebonden door bloemen, loof en een band, waarop: non erubescendis adurit ignibus.
13. De wanhopende minnaar van Cinthia, gezeten bij een boom.
14. Fluit en schalmei, twee brandende en doorboorde harten, door bloemen en een keten omstrengeld;
onder het gedicht Op Weisses Tooneelspel Romeo en Julia,
Teder, beminnelijk paar, wier harten, te samengestrengeld enz.
15. Brieschende hengst, bij een wapentropee en eene pyramide;
't eertijds vierig ros, in 't wagenkrijt vermaard, waarvan de dichter zegt nu zoo te zijn ontaard.
16. ‘De snelgewiekte God der min'.’
17. Twee trekkebekkende tortels.
18. Herderstaf, hoed, fluit, bloem- en vluchtslinger.
19. Liggend schaap bij een hek en boomstruik.
20. Zittend liefdegodje, met een flits in de hand.
21. Cither en trompet, met laurier en eikenloof.
22. Plinth met gedenktafel.
23. Schild, pijl, hart en bloemen saamgestrengeld.
24. Staf en bloemen, met een blad papier dat een vrouwekopje vertoont.
25. Een boschje, als waarin Cupido den dichter
Door de struiken heen deed dwalen.
26. Bladen papier, met een thyrs; daarboven een stralende dichterkrans.
| |
| |
27. Veldgezicht met twee grazende koetjes.
28. Grafsteen, met gebloemte er op; aan de voorzijde een basreliëf, waarboven: GENIO SACRVM.
29. Pijl, boog, schild, met bloemen en band omvat.
30. Een ‘zilveren kroes’, met wijnstok.
31. Zittende fluitspeler.
32. Palet, schilderstok, penseelen met gebloemte.
33. Vaas met brandend offervuur.
34. Hermes-borstbeeld, met caducé en eikentak.
35. Ovaal, van boven versierd met een fakkel, schalmei, drietand, bloemen enz.; het bevat een Amor, met een wapenrusting bij zich, het is hij
Die met den wapentros der hooge Goden praalt!
Zooals in Philippus' epigram in de Grieksche anthologie voorkomt, waarvan de twee Grieksche versregels van den aanvang in den rand van den ovaal, de twee van het slot onderaan staan. Van onderen komt in den rand ook het woord Kornalijn voor; het is namelijk na een kornalijn in de Gemmae et sculpturae van Leonardus Augustinus dat B. deze ets copieerde, die soms als bijvoegsel tot de Verlustiging voorkomt, maar in het zelfde jaar als deze, 1781, afzonderlijk uitkwam.
36. 1781, Grafmonument op W. Krul; zijnde een gedenktafel versierd met eene vaas die Krulls naam draagt, een doodshoofd, eikenloof, vaandel, speer, krans en zwaard.
In 1785 verscheen de Deukalion en Pyrrha waarvan de titel het volgende vignet vertoont:
37. Een gegroefde, met bloemen omwonden zuilschacht, draagt een kinderhoofd (een der voortbrengselen van Deukalion en Pyrrha), voorts daarbij een boog, fakkel
| |
| |
en loof. Als slotvignet vinden wij hier noch eens het zelfde minnegodje gebruikt dat in de Verlustiging voorkomt, no. 16.
In het zelfde jaar verschenen de Geuzen waarin van B's hand voorkomen:
38. Titel: een gedenktafel; van boven een schild met hoed er in, en een stralende ster, het schild omkransd met eikenfestoen en ander loof. In het onderpaneel een penning met de Geuzenhanden en bedelzakken, omschrift: jusques à porter la besace; omringd met bloemen, eikenfestoen en een klaroen. Op de onderste tablet des uitgevers naam en het jaar 1785.
Voorts:
39. Een soort van architraaf, met kopje in den sluitsteen; daarop ligt een herdershoed en staf enz.
40. Een rijsbos, brandende fakkel, kruis, dolk, geesel, gebroken kluister, bezegeld privilegie enz. Zinnebeelden op den Spaanschen tijd.
41. Compositie van speer, stedekroon, trompet, palmtak enz.
42. Dergelijke van krijgszaken, trom, bijl enz.
43. Urn, door een slang omkronkeld en door acht sterren omstraald.
44. Hoed en vaan als teekenen van oppergezag.
45. Krijgstropee.
46. Wapens en een doodshoofd.
47. Scheepskanon, roer en verder scheepstuig.
48. Twee cherubkopjes.
49. Baal en koophandelszaken.
50. Groote wapentropee, en een schild met het Oranje-wapen.
| |
| |
‘De plaatjes van de Geuzen, schrijft B. in 1786, heb ik vruchteloos getracht hier (te 's Hage) te maken, en ik heb ze te Amsterdam moeten absolveeren en voltooien.’
In 1785 verscheen de Ode Lazarus opwekking, door Vrouwe Bilderdijk, geb. Woesthoven, waarvoor B. etste:
51. Den titel; een vierkanten gedenkplaat, van boven versierd met een schalmei, een eikenkrans en takken, van onderen met een ovaal schild.
52. Eene groeve met kist en kruis, door eene zon bestraald.
53. Een rookend wierookvat.
In de Bloempjens (1785):
54. Titel; bloemenkorf met cither, geplaatst op een tablet met opschrift: delectent.
55. Immortellenkrans, palmtak en bloemen.
56. Een schild met den naam Odilde, omgeven van bloemen en vruchten.
57. Tafel met schriftrol, pen, inkthoorn en loof.
58. Schriftrol met bloemen.
59. Fakkel en juk der min, vergezeld van een Pansfluit en bloemen.
60. Een slang, staf, bloemen en bladeren.
61. Ovaal medaillon met een Cupido, die een brandende toorts draagt, waar de vliegjes om heen zweven.
62. Drempel met loof enz.
63. Kozende duifjes.
64. Kinderkopje.
65. Herderinnehoed, staf enz.
66. Rinkeltrom, fluit, pijp, schriftrol en loof.
| |
| |
67. Urn met een dolk aan haar voet, loof enz.
68. Amorino zijn pijlspits hardende.
69. Brandend hart, in een lauwerkrans, omstraald door sterren.
70. Een diadeem met bloemen; herderstaf en schop en takken.
71. Bloemruiker.
72. Schoof, thyrs enz.
73. Vruchten.
74. Boomen, door den wind bewogen.
75. Herdersattributten, staf, taschje enz.
76. Pijlbundel, thyrsus enz. van Fyllis.
77. Een blad papier, een omlinte pen, een inktflesch, een tasch, bloemen enz. Aan den hoek van het papier is een zegelring gehecht en staan de letters Bk.
78. Wapentropee.
79. Een schild met haarband en gebladerden tak.
‘Die (de plaaten) voor de Bloempjens, schrijft B. in 1786, heb ik getenteerd nu op nieuw te bewerken, en alles wordt desgelijk gekheid. Ik heb nu wederom vijf Vignetten geëtst, maar te vergeefsch; - zonder drie of viermaal bewerkt te worden, (wordt) een plaatjen niet flattant of behaaglijk, maar altijd aan een losse penteekening gelijk. Iets, dat de minste weten, en daarom ook zoo slecht etsen.
Zou ik nu met prullewerk voor den dag komen, minder dan in de Verlustiging? Dit schikt ook niet. Schrikkelijk spijt mij dit alles. Ik heb aartige en aangename schetsen genoeg vervaardigd, maar hoe ze uit te werken in dit nest van domkoppen, (dat is den Haag) waar men niets heeft van 't benoodigde?’
‘Gaarne, schrijft hij in 1786 aan den zelfden vriend,
| |
| |
den uitgever Uylenbroek, had ik van de Vignetplaten (van den Elius?) in hun geheel 2 of drie proefdrukken. Doch ik bid U, lieve Vriend, daar er van het drukken zooveel afhangt, zie toch dat gij iemand neemt, die niet slechts het machinale van het ambacht, maar de kunst om ieder plaat het zijne te geven, verstaat. Hoe veel fraaier zijn niet dezelfde vignetten in de Verlustiging bij Hoogeveen gedrukt, dan in den onvolledigen vroeger druk! Dit verschil is zoo notabel, dat het mij altijd smart doet. Gebruik derhalve (hier verzoek ik u om) dien plaatdrukker, die dat zoo wel heeft uitgevoerd, en dien ik toen daar toe had opgedrongen. Uw gewone plaatdrukker drukt niet mollig, en exprimeert de tinten niet met die teekenachtige losheid, die al 't fraaie voor een kundig oog in het etsen uitmaakt.
Als ik de proeven heb, zal ik kunnen oordeelen of er mooglijk nog iets aan sommige plaatsen valt op te toetsen, 't geen omtrent eenigen wel zijn kon.’
In 1786 of 87 etste hij de vignetten van den Elius, - ‘iets vreemds, iets zonderlings! een Romance in zeven zangen, in den omvang van een Epicum!’ - welke hij in Decemb. 87 aan Uylenbroek zond, - die het in 1788 uitgaf.
‘Zie hier mijn idee omtrent de plaatsing’ - schrijft B.; en wij ontvangen daarmee zijne eigen beschrijving der vignetten, gelijk zij hier volgt in zijne woorden:
80. De tijtelplaat vooral vooraan,
(Deze vertoont een pyramide met panoplie van helm, zwaard, vaandel, kruis, spinrok, hoorn en een schild waarop de woorden: Elius Romance.)
81 en 82. Boven en onder de opdracht de zelfde vignetten als in den kleinen druk, (zijnde 81 een wapenschild
| |
| |
met springend hert, (dit is het wapen van B's eerste vrouw) krans, bazuinen enz.; en 82, juk, palmtak en bloemen.)
83. 't Slot van Diedrijk.
84. Zijn wapen, met de christenvlag, bij 't overrompelen van Rome door hem behouden, en sedert in zijn wapen ingelast.
85. De zwaan.
86. Een echte medaille van Keizer Philippus wegens een triomf, waar in Elius bevelhebber was.
87. De ring; (met een band waarop Verdien en win) een fakkel en bloemen.
88. Wapentuig van dien tijd.
89. Monument van Diedrijk, (met een kruis en de letters: in chri.)
90. Triomf- en veroveringsteekens.
91. De Graaflijke hairband, kruis, zwaard, wijkwast etc., op een fulpen kussen.
92. 't Speeltuig ontsnaard en uitgaande fakkel.
93. Rustbed, toen genaamd lit de camp, krijgsbed, waarvan ons ledikant, en uitgetogen wapenrusting van Elius.
94. Zinnebeelden van den dood.
95. De tijd ontdekkende een reeks van geslachten.
96. Palm, laurier, gebloemte en banden.
‘Buitendien, voegt hij er bij, zal UE. nog twee stuks overhouden: 1o een Lier in heur ware gedaante en 2o een herdersknaap die zijn vee telt.’
Dezen komen echter in den Elius niet voor. Wel echter in den kleinen druk van dit dichtstuk een Tweede titel,
97. zijnde een gedenkplaat, met B.'s wapen bovenaan, en van onderen een lier, trompetten en bloemen; en
98. In die zelfde uitgave een klein vignet, een ontsnaarde lier, een zwaard enz.
| |
| |
99. Het fraaie titelvignet van de Taal- en dichtkundige verscheidenheden, zijnde een medaillon met een Griekschen filosoof; het medaillon omringd met palmtak, banden en bloemen en gehouden door een Genius. Get. Bk. 1795.
Onbekend is mij tot welken tijd of welke werken de volgende behooren:
100. Een Amor die een pijl afschiet.
101. Een architraaf of een dorpel, met bladeren en bloemen, als en-tête.
102. Een boomstam waaraan een leeuwenhuid hangt.
103. Pedestal met gegroefde zuil, waaraan een harp en een palet hangen; daarbij twee genii.
104. Proefplaat waarop viermaal de handteekening van Bilderdijk en eens W.B.K.; voorts twee vignetten, a. een harp met bloemen, b. een sarkofaag met schild; zwaard en bloemen.
Twijfelachtig schijnt mij een borstbeeld, met den naam Seneca.
De meesten dezer etsen toonen eene juiste en vaste teekening; de hand geeft een goeden, soms vetten toets, maar volgt meer den trant van het ingetogen graveerijzer, dan den spelenden aard der weelderiger etsnaald. De artseeringen zijn weinige, kort en zelden gekruist; de halve tinten in de ronding van het vleesch zijn soms door stippen uitgedrukt, waardoor in zulke stukken dan iets krieweligs en gebrek aan grootheid en vlakheid ontstaat. De vinding is meest zeer smaakvol. De beste platen kunnen uitmuntend genoemd worden. Onder de besten mogen de nommers 5, 8, 10, 17, 77, 80 en vooral 35 en 99 gelden.
|
|