Over kunst
(1882)–Carel Vosmaer– Auteursrechtvrij
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘Anatomiestukken’ der Hollandsche schilderschool.Eene merkwaardige soort van groote schilderstukken is in Noord-Nederland, van de laatste 20 jaren der 16e eeuw af, ontstaan uit het gebruik van zich collegialiter te doen ‘konterfeyten’. Begunstigers en bestuurders van kerkelijke of maatschappelijke inrichtingen vonden gedurende de middeneeuwen overal, maar sinds de renaissance alleen niet in het revolutionaire en vernieuwende Noord-Nederland, hun aangewezen plaats aan den maaltijd bij Simon of den bruiloftsdisch te Cana, bij het kruis of de verrijzenis, naast de Lieve Vrouwe met het zoete kindekijn, of bij eene heiligenlegende. Het was de protestantsche geest die deze geschilderde devotie afschafte. Maar het esprit de corps van hen die gezamenlijk de nieuwe maatschappij schiepen, hervormden, bestierden, deed de gewoonte ontstaan aan die aansluiting en samenwerking door het penseel een duurzaam monument te stichten. Die vele jaren onder een zelfde vendel waren opge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen als de trom rondging; die den kruisboog met de haakbus en deze met het lichtere roer hadden verwisseld; die samen leprozen- of ouden- en kindren-gesticht hadden ge-‘regeerd’; die thuis waren in 't eigen gilde; die met elkander op de bolle kussens hadden gezeten in burgemeesters kamer, tot zij den zinkenden staat hadden verheven en den vorsten van Europa de wet schreven of hen welwillend ten hunnent geliefden te ontvangen; deze allen, heersch- en zelfzuchtig, maar ook waar het moest sterk in het vereenigd handelen en gewoon op elkanders moed te rekenen, gevoelden andere behoeften dan om als biddend donateur of, het contemplatief gelaat onder de witte huive verscholen, als lijdzame donatrice, op de deuren eens triptychons tot den nakomeling over te gaan. Zij lieten zich malen aan de tafel, of er een vette gans en oesters, en groene rijn-wijnkelken, dan wel een pergamenten notulboek en tinnen inktkoker stonden op 't damast of 't groene laken, waaraan zij gewoon waren met elkaar te consideeren, te resolveeren, te kabaleeren, te hakketeeren en te banketteeren. Deze schilderijen, met de republiek opgewassen en gestorven, onredzaam toen deze noch ruw was, meesterlijk toen ook deze haar glanstijd had, verslappend toen deze verviel, zijn gedurende dien tijd zóo innig met ons volkswezen saamgeweven, dat zij de stof kunnen bieden, om naar believen eene geschiedenis te schetsen 't zij van zeden en kleeding, 't zij van het maatschappelijk en staatkundig leven, 't zij der schilderkunst zelveGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze doelen- en regentenstukken zijn de groote portretschilderijen der chirurgijns en doktoren een onderdeel. Beroemd door Rembrandt's anatomieles, is het geheele genre daardoor tevens in schaduw en vergetelheid gesteld. En toch, die meesterlijke schilderij was een deel van een lange keten. Al was zij er het juweel van, ook de overige schalmen zijn de aandacht waard. Ziehier eene zoo volledig mogelijke reeks van anatomiestukken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zóo algemeen blijkt het gebruik, dat de gildekamers en anatomievertrekken met dergelijke schilderwerken versierde; en ik sprak hier noch niet eens van de tallooze enkele portretten der medici. Die gildekamers en theatra anatomica werden allengs kleine musea. Men zag er instrumenten, geraamten van menschen en dieren, preparaten, ‘getoude’ menschenhuiden, ethnografische vreemdheden, zooals een schuitje uit Straat Davis, waarin een man in zijn gewaad van robbevellen. Beroemde misdadigers vonden er eene eereplaats, zooals te Delft de man uit Geervliet die zijne vrouw doodstak met een mesje, ‘hangende nog aan zijn hand, en zijnde omhangen met een Indiaansch kleed van gecoleurde vederen’; en de dief in wiens hersenen een steentje werd gevonden en die dan ook een ‘verbazende herdigheyt en ongevoeligheyt’ had getoond, bewerende dat, als men hem ophing, hij zou ontsnappen en een bos stroo in zijne plaats zou hangen. Zulke verbazende ‘curiositeiten,’ vergezeld van de beelden van Apollo en Asklepios, van Cosmus en Damianus, en overal verlevendigd door toepasselijke spreuken van den psalmist en van Paulus, naast die van Homeros en Juvenalis, maakten die plaatsen ook voor het publiek zeer aantrekkelijk. En inderdaad het waren niet enkel de deskundigen die er gebruik van maakten, maar ook de leeken schepten er vermaak in de demonstratie op een lijk bij te wonen, of op de gestelde dagen de verzamelingen te zien. Koning Filips had in 1555 aan Amsterdam oktrooi gegeven om eens in het jaar het lijk van een misdadiger te ontleeden, zonder dat het door den schout mocht belet worden, zooals wel eens was geschied. Na de af- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwering van Spanje stichtten de voorname steden theatra anatomica, op de wijze, zeggen de stede-beschrijvers, der romeinsche theatra. Zij waren schier allen in den zelfden vorm ingericht: in het midden een draaiende tafel waarop het subjekt lag en waarbij alleen de doctor anatomicus stond; daar om heen volgden, als in Dante's hel, amfitheatersgewijze vele kringen. De eersten voor de professoren of doctoren en de heeren ‘van staat en aanzien’; de tweede voor de chirurgijns en studeerenden; de verderen voor de knechts der medische heeren en voor het publiek. De leuningen dier kringen waren met riffen van dieren versierd en met menschenskeletten die wimpeltjes droegen, wier spreuken de broosheid van het leven en dergelijke memento's verkondigden. Te Leiden stonden onder meer, de geraamten van een man en eene vrouw bij een boom met een slang, verbeeldende hen ‘door wie de dood was in de wereld gekomen.’ Dat Leidsche theatrum, van 1592 dagteekenend, heeft Willem BuytewechGa naar voetnoot1) in een geestig schetsje afgebeeld, dat eene goede voorstelling dezer inrichtingen geeft. In de ronde zaal staan dicht op elkaar de toeschouwers op de trapsgewijs rondloopende plaatsen, terwijl in het heilige der heiligen, binnen eene balustrade, de tafel staat met het lijk en daarbij de getabberde hoogleeraar met een paar uitverkorenen, zeker heeren ‘van staat en aanzien’. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
figuurtjes, vooral die in mantel, hoogen hoed en laarzen, op den voorgrond, zijn geestig met de pen en een vlak tintje geschetst. De Gheyn's door Stock gegraveerde anatomie heeft hiermede zeer veel overeenkomst. Dr. Pauw staat op deze teekening met den tabbaard gekleed aan de ronde tafel en demonstreert op het lijk. Eene kaars staat op de tafel daarbij. Een der toeschouwers is een jong elegant gekleed man, een ander kijkt door een vergrootglas, sommigen zijn in druk gesprek, eene oude leest met een bril op in een foliant. De grond is bestrooid met takken, ook de tafel met het lijk, voor de frischheid. Het oudste (mij bekende) schilderstuk van eene anatomieles is van 1603, en door Aert Pietersen voor het Amsterdamsche gilde gemaakt. Aert Pietersen, in 1550 geboren, een van de zoons des bekenden Pieter Aertsen of Aryaens bijgenaamd Lange Pier, behoort tot de krachtige voorhoede van het groote leger der 17e eeuw. De anatomische lessen werden toen noch pas opgericht en zijne afbeelding daarvan verdient als schepping van een nieuw onderwerp dubbele opmerkzaamheid. Op een tafel ligt, in de verkorting met het hoofd naar ons toe, het ontkleede lijk, voortreffelijk geschilderd; een koperen bekken staat er bij. Dr. Sebastiaan Egberts, leeraar in de anatomie en chirurgie, tevens raad en burgemeester van Amsterdam, in het zwart gekleed en met den hoed op het hoofd, zit er achter en demonstreert. In de fraai geschilderde rechterhand houdt hij eene schaar en zijne lippen schijnen te spreken, als die van Tulp. Negen en twintig gildebroeders omringen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem; op den voorgrond aan deze zijde der tafel zitten er twee op leuningstoelen, doch dragen zorg zich om te keeren, opdat wij hun gelaat zouden zien. Want het is een portretstuk en daarom zijn ook de 26 overigen zoo in rijen boven elkander geschikt, dat wij hen allen kunnen zien. Lijdt de kunstige schikking schade door die rijen van hoofden en kragen, licht tegen de donkere kleederen en achtergrond uitkomende, die hoofden zelve zijn vol leven en persoonlijkheid en uitmuntend geschilderd in eene warm bruine kleur. Koppen en handen zijn met een vasten omtrek geteekend in den trant zijns vaders Aertsen, naar wien ook het bruine koloriet en de warme carnatie zwemenGa naar voetnoot1). Niet minder belangrijk is de in het gasthuis te Delft bewaarde schilderij van Michael en Pieter van Mierevelt. Negentien figuren zijn daar gerangschikt om het cadaver dat op de tafel ligt. Men ziet ze ter halver lijve en eenigszins uit de hoogte, zoodat men weer al de hoofden boven elkander goed kan zien. Aan gene zijde van het lijk, waarvan de buikholte met de inge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wanden bloot zijn gelegd, staat de getabberde doctor anatomicus Willem van der Meer, de demonstratie doende, het ontleedmes in de hand. Op de tafel, voor het lijk, staat eene kaars; een ontvouwd papiertje met reukballetjes en een vuurtest waarop reukwerk rookt zijn daarbij. Binnen de balie bevinden zich maar enkele doctoren; een van hen houdt een koperen waschbekken. De overige zijn in de rondte geplaatst; boven den dokter met het laurierblad in de hand, in den rechterhoek beneden, ziet men het hoofd van Pieter van Mierevelt; op de buitenste balie staan twee skeletten, tusschen wier beenen twee chirurgijns staan te kijken; in het verschiet staan drie discipelen van den schilder. Hoewel de schikking er op ingericht is ieders portret te doen zien, is zij losser en beter dan die bij Aert Pietersen. Naar het opschrift op de balieGa naar voetnoot1) zijn samenstelling en teekening van Michael van Mierevelt en heeft zijn in 1596 geboren zoon Pieter, in 1617, dus op zijn 21e jaar, het stuk onder zijne leiding geschilderd. Het lijk, de hoofden, het bijwerk, alles is even degelijk uitgevoerd, en onderscheidene koppen zijn even fraai als van de beste meesters van dien tijd, Ravesteyn, Th. de Keyser en anderen. Dit stuk krijgt evenwel een bizonder gewicht, wanneer wij het met Rembrandts anatomieles vergelijken. Wij zullen dit straks doen; eerst hebben wij noch twee andere schilderijen te vermeldenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thomas de Keyser - men bemerkt dat wij in dit genre de voorname meesters ontmoeten - heeft zijne opgave geheel anders opgelost. Des zes Amsterdamsche doctoren, die hij in 1619 als overlieden van het gild schilderde, heeft hij tot de knieën afgebeeld, staande om een geraamte, waarover de zelfde dr. Egberts demonstreert. In dit in een donker bruin en warm koloriet geschilderde stuk zijn de hoofden en handen vast en schoon behandeld: ook het skelet is voortreffelijk geschilderdGa naar voetnoot1). Van Nicolaas Elias, en uit het jaar 1625, hebben wij eene anatomieles, waar zes Amsterdamsche doctoren vereenigd zijn om dr. Johannes Fontein, die hun een op tafel liggenden schedel verklaartGa naar voetnoot2). Wij kennen van hem een zeer goed schutterstuk van 1639, op het stadhuis te Amsterdam, met 29 levensgroote beelden. Dat alles was voorafgegaan toen Rembrandt van Rijn in 1632 door dokter Tulp genoodigd werd hem en zijne collegaas ter gedachtenis voor het gilde af te beelden. Die voorgangers waren hem niet onbekend; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij had hunne composities in de zaal der chirurgijns te Amsterdam gezien en Mierevelts stuk bewijst bij het eerste gezicht dat Rembrandt ook dit goed heeft gekend. Op welke geniale wijze hij zijne taak volvoerde, is bekend. Wij kennen ze en zien ze alom, het meesterlijk in de verkorting geschilderde lijk, de zeven schoone, aandachtige koppen der doctoren en den ernstigen Tulp met zijne zoo fijn uitgedrukte houding en gebaar, waarop als met opzet de regels van Barlaeus gedicht schijnen Hic loquitur nobis docti facundia Tulpi
Dum secat artifici lurida membra manuGa naar voetnoot1).
De tegenstelling van den doode met de denkende werkzaamheid der levenden, van het geelbleeke lichaam met de krachtige kleuren der donkere beelden, gaven de stof voor eene machtige uitwerking: terwijl de tegenstellingen weder werden vereenigd in de eenheid van het pittoreske belang en dat van het onderwerp. Prachtig zijn die denkende gezichten; ernstig schoon het koloriet, dat door zijne aangename mengeling van ‘bevriende verven’, en door zijne soberheid en deftigheid eene zoo hooge stemming uit dit stuk doet opgaan. Dit alles zou voldoende zijn om aan Rembrandts stuk een onbetwistbaren voorrang boven allen te geven. Maar er is daarin noch iets dat de schilderij geheel eenig doet zijn en schoon voor altijd en overal; dat er een alom geldende volkomenheid aan geeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat zullen wij nader kunnen verklaren - voor zoover de geheimzinnige uitwerking van een geniaal kunstwerk kan verklaard worden - door eene vergelijking met de uitmuntende stukken van Aert Pietersen en de Mierevelts. Wat deze twee betreft, niets is opmerkelijker dan de motieven die zij hebben geleend voor Rembrandts anatomieles, en de onberekenbare afstand die deze van hun werk scheidt. In Pietersens stuk vinden wij aanleidingen voor Rembrandts schilderij in het verkorte lijk en de houding van dokter Egberts; - bij Mierevelt veel meer. Ieder zal kunnen opmerken (hoewel het tot dus ver niet gedaan is) dat niet alleen de twee doctoren ter linker zijde bijna volkomen eender zijn als die bij Rembrandt, maar dat ook in de verkorting van het lijk bij Rembrandt, en in de vijf beelden boven het cadaver de zes van Rembrandt niet te miskennen zijn. Hier springt dan diens meerderheid te voorschijn. Bij Mierevelt vindt het oog nergens rust, nergens een middenpunt, maar wordt verward door de aantrekking van al die hoofden. Mierevelt versnippert zijn effekt, Rembrandt verzamelt de werking in éen kring. Eén oogopslag kan dien kleinen kring, waarin de koppen en het onderwerp der les liggen, omvatten. Die sterke werking heeft Rembrandt verkregen door al zijne figuren nauw bij elkander te schikken en een derde van zijn doek onbezet te laten, waar alleen de groote open foliant en de in schaduw weggedommelde voeten van het lijk het oog inleiden en voeren tot de hoofdzaak. Alles trekt den blik naar het middenpunt; de perspektivische lijn van het cadaver, de schikking der figuren, naar gindsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijde van het doek gedrongen, het voorwerp zelf van aller aandacht en vorschend oog, het licht dat zich daar verzamelt. Verbeeldt u noch eenige toehoorders aan Tulps linkerhand..... en het effekt is bedorven; men heeft dan de schilderij van Mierevelt, met haar verbrokkeld effekt. Maar de takt ligt niet alleen in het schikken; ook in te weten wat behoort te worden weggelaten. Al de realistische voorwerpen die dit tooneel beperken binnen de grenzen der werkelijkheid van eene snijkamer, heeft Rembrandt wijsselijk vermeden: de balie, de kaars, het komfoor, de reukballetjes, wier doel ons reeds eene onaangename gedachte geeft. Met eene klassieke gematigdheid, heeft hij niet, als Mierevelt b.v., den buik geopend, noch van de sterke kleuren van het ingewand als kolorist misbruik gemaakt. Alle onschoone bizonderheden zijn vermeden. Men heeft hier alzoo geen snijkamertooneel; ook geene waarde, alleen aan de gelijkenis der portretten, aan de 17e eeuw, of aan Amsterdam ontleend. De beteekenis is algemeener, hooger. In plaats van een portretstuk, heeft men een belangwekkend oogenblik uit het leven van hen die zich wijden aan de wetenschap; men heeft een kunstwerk dat zoo hoog is opgevat en gedacht, dat het boven de gewone werkelijkheid verheven, den reinen en onvergankelijken stempel van het ideale ontvangen heeft. In 1656 werd Rembrandt andermaal geroepen tot iets dergelijks. Hij had dr. Johan Deyman, sedert 1653 inspector van het collegium medicum, en acht van zijne collega's te schilderen. Toen Sir Josua Reynolds in 1781 Holland bezocht, zag hij dit stuk in de Amsterdamsche anatomiekamer. ‘Op de eerste verdieping, schrijft hij, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is noch een Rembrandt, professor Deyman bij een lijk, dat zoo sterk verkort is, dat de handen bijna de voeten raken; het ligt op den rug, de voeten naar den toeschouwer gekeerd. Er is iets verhevens in den kop des dokters, die aan eenen van Michelangelo herinnert. Alles is goed geschilderd en het koloriet heeft veel van dat van Tiziano.’ Dit stuk werd in 1723 door brand sterk beschadigd, en in 1845 aan den heer Chaplin te Londen voor f 600 verkocht. Toen verdween het stuk. Niets was er van bekend, tot dat ik voor eenige jaren het geluk had met een pakje anatomische teekeningenGa naar voetnoot1), eene teekening met zwart krijt te koopen, door J. Dilhoff in 1760 na Rembrandt gemaakt. Zij verbeeldt het boven beschreven cadaver, volkomen in de zelfde ligging als die Reynolds en Smith (Suppl. no. 5) beschrijven, terwijl naast de tafel een dokter staat en den schedel des dooden, als een napje, in de hand houdt. Er zijn geene verdere figuren. Zoo vond ik in deze teekening een zeldzaam spoor van de verminkte en verdwaalde schilderij, dat er later toe geleid heeft haar terug te vindenGa naar voetnoot2). Maar in eene kleine schets van Rembrandt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke de heer J.P. Six te Amsterdam bezit, vinden wij het geheele tafereel van de verloren schilderij. Daar zien wij het lijk in de zelfde verkorting op eene tafel liggen, en daarom henen dr. Deyman die demonstreet, en acht andere mannen, alles in breede luchtige penneschets en met een weinig bruin. Het onderwerp der les zijn de hersenen. De omlijsting van de schets schijnt mij de schoorsteen der zaal waar de schilderij gehangen heeft. Ten slotte is de schilderij zelve in Engeland, door de bemoeiingen van dr. J.P. Richter en den heer H. Wallis, voor den dag gekomen; er is slechts het lijk en het bovenlijf, zonder hoofd, van dr. Deyman overgebleven. Den 16n Mei 1881 is dit fragment in de collectie van wijlen E.P. Owen te Cheltenham, die het in 1842 had gekocht, gevonden en is onlangs te Londen geveild. De bewaard gebleven gedeelten zijn noch zeer fraai. Ofschoon wij thans van de hoogte afdalen, vinden wij in enkele stukken noch de overleveringen der groote kunst voortlevend. Adriaan Backer b.v. schilderde in 1670 en Johan van Neck in 1683 den vermaarden Ruysch. Die hoogleeraarGa naar voetnoot1) demonstreert op het stuk van Backer het lieskanaal aan zes medici; het lijk, met het hoofd naar ons toe, ligt in sterke verkorting met opgetrokken knieën. Het is even als de figuren, in zwarte kleeding en de hoeden op 't hoofd, zeer goed geschilderd; zeer fraai is vooral de ter linker zijde staande man. De ordonnantie toont dat Backer, die zich in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Italië gevormd had, wel geslaagd is in zijn streven om iets anders dan het reeds gebruikte en eene lossere groepeering te zoeken. Adriaan Backer was een neef van Rembrandts leerling Jacob Backer, en in zijn tijd als portret- en historieschilder, vooral om zijne naakten, zeer geroemd. Johan van Neck was een leerling van Jacob Backer en volgde diens krachtige schilderwijs. Historiestukken, portretten, landschappen met badende Nimfen of vrouwtjes waren zijne onderwerpen; zijne naakten waren zeer geroemd. Van hem hebben wij hier een zeer fraai stuk, prof. Ruysch die de navelvaten van een kind demonstreert aan vijf doctoren, die evenwel allen naar ons kijken in plaats van naar het voorwerp der les. De zeer fraai geschilderde jongeling die een kinderskelet aandraagt, is de zoon van Ruysch, die hem reeds vroeg bij zijne studiën behulpzaam was. Het stuk is geteekend J. van Neck 1683. Wij vinden onder de van het gilde afkomstige stukken er een, van het jaar 1684, waarvan de schilder onbekend is. De drie overlieden ter halve lijve, aan eene tafel waarop een schedel ligt, zijn kloek geschilderd, de koppen in bruine vleeschkleur. Tot deze groep behoort het stuk door Pool in 1699 geschilderd. Jurriaan Pool was toen een paar jaren geleden met de beroemde fruit- en bloemschilderes Rachel, dochter van professor Ruysch, gehuwd. Beiden werden om het meest door de dichters en aanzienlijken vereerd en vertoefden eenigen tijd te Dusseldorf, mild begunstigd door den keurvorst. Een zeer goed portret van Ruysch, in de linkerhand een schedel houdende, door Pool geschilderd, berust in het museum Boymans. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel Pool als portretschilder gezocht was, en hij ook gegraveerd heeft, als onder anderen in mezzo-tint het portret van Fr. Ruysch, verwisselde hij het penseel met den handel in kanten. Wij hebben in de hier besproken reeks een stuk van zijne hand, met twee overlieden; de oudste toont den jongere een opgespoten hart. Van meer beteekenis is het groote stuk met Delftsche doctoren, door Cornelis de Man in 1681 geschilderd. Een aantal levensgroote beelden zijn geschikt om een lijk, waarop de geopende borst gedemonstreerd wordt. Onder de koppen zijn er vele zeer goed; de behandeling is eenvoudig en in den degelijken ouden trant, waaraan des schilders lange reizen in Frankrijk en Italië geene andere richting hebben gegeven. Men kent ook kleine zoogenaamde ‘gezelschapstukjes’ van hem, en 4 of 5 etsen, portretten van theologen en van de beide medici van Helmont, vader en zoon. De galerij de Kat bezat een zeer bevallig stukje van de Man, een vroolijk gezelschap van jonge lieden in de schilderachtige kostumen van hun tijd. Thans verandert de kunst; met de gewijzigde kleeding doet zich ook eene geheel andere behandeling voor. Wij zijn een eind weegs in de 18e eeuw. Van Arnold Boonen, leerling van Schalken en schilder van kabinetstukken, doch vooral portretten en regentenstukken, hebben wij een tafereel met vijf overlieden; met tabberd en hooge pruik gekleed, zitten zij aan eene tafel met een keurig fraai tapijt; een van hen heeft een boek van A. Paré, een ander een anatomiesch plaatwerk en een trepaanboor in de hand. Het stuk is van 1716. Van Thomas van der Wilt, een Delftschen schilder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en leerling van N. Verkolje, bestaat eene anatomische les van 1727. Een aantal medici zit om de tafel waarop het lijk ligt; een koperen kandelaar met kaars staat er bij. De heeren dragen de pruiken en de gele, grijze, paarsche rokken van de mode. Veel belangrijker zijn evenwel twee stukken van Boonens leerling, C. Troost. Den vroolijken, ondeugenden Cornelis Troost, den schilder van Nelri, van Saartje Jans en dergelijken, had men zeker nooit in dit luguber gezelschap verwacht. Het is waar, hij brengt zijne lichte, dunne kleuren, zijn luchtig toetsend penseel, zijne pimpante kostumes ook hier mede. Om de tafel, waarop een lijk ligt uitgestrekt, zitten de heeren en kijken naar ons, terwijl prof. Roëll de spieren van het kniegewricht staat aan te toonen. Deze vier heeren, de gildeknecht is de vijfde figuur, komen tegen een lichten achtergrond uit en zien er in hunne paarsche, blauwe, lichtgroene zijden rokken, hunne fijne stijve witte pruikjes, hunne korte broeken en zijden kousen, hunne steekjes op het hoofd, op deze plaats zoo verrassend uit, dat de tegenstelling iets komiesch voortbrengt. Iets nieuws is het dat Troost de figuren ten voeten uit schilderde. De behandeling, goed in de koppen, maar glad in de kleederen, toont den ervaren kunstenaar, maar de nuftige kleuren en de kostumen die wij nu eenmaal voor goed aan scènes à la Boucher en Watteau verbinden, passen niet bij het onderwerp. Verbeeld u hierbij eens de anatomieles van Rembrandt! Dit stuk is van 1728; in 1731 schilderde hij de portretten van drie overlieden in de zelfde kleeding, ten halven lijve; in 1724 had hij de inspekteurs van het collegium medicum ten voeten uit geportretteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Jan Maurits Quinkhard, een leerling van den bovenvermelden Boonen en van N. Verkolje, die vele portretten en regentenstukken schilderde, hebben wij noch drie schilderijen met overlieden. In 1732 verbeeldde hij de vijf overlieden, geheele figuren, met den als chirurg en door zijne hevige polemiek tegen sommige collegaas bekenden Ab. Titsingh als president. In 1737 weder Titsing met een aantal overlieden, gezeten aan eene tafel, met een sterk gekleurd Turksch tapijt bedekt en waarop chirurgische instrumenten liggen. In 1744 andermaal vier overlieden, aan eene tafel met een prachtig tapijt, waarop een doodshoofd en opperarmbeen liggen; een der personen houdt een boek van Albinus in de hand. Quinkhard werd geroemd om de uitvoerigheid en nauwgezetheid waarmede hij de kleeding en de paruiken schilderde. En inderdaad, hoewel hij vrij goede portretten heeft gemaakt, hier zijn de koppen oppervlakkig en onbeduidend, en het zijn werkelijk die bijzaken, en vooral de bedriegelijk uitgevoerde tapijten, die 't meest onze aandacht trekken. De deken en hoofdlieden van het collegium chirurgicum in den Haag hebben zich in 1742 of 43 door den te Kopenhagen geboren maar in Nederland gevestigden schilder Niels Rode doen portretteeren. De schilderij verbeeldt hen op het oogenblik dat de professor hun kennis geeft een cadaver ontvangen te hebbenGa naar voetnoot1). Wij hebben noch een stuk te bespreken, dat ons vooral om den man die er op afgebeeld is belang inboezemt. Het is eene anatomische les van Petrus Cam- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
per, die in de zwarte toga gekleed aan zes overlieden de zenuwen van den hals demonstreert. De beroemde anatoom is hier op 38-jarigen leeftijd voorgesteld en als portret heeft dit stuk de meeste waarde. Tiebout Regters, die het in 1758 schilderde, was een leerling van Quinkhard. Bij dezen laatste was dit stuk eerst besteld, doch het beviel niet en de taak werd aan Regters opgedragen. Van zijn werk als kunst hebben wij weinig te zeggen. Ten slotte vermeld ik het laatste mij bekende anatomiestuk, van Nicolaas Rijnenburg, uit het einde der vorige eeuw. Verscheidene Delftsche medici zitten er om eene tafel, waarop een hoofd met ontbloote hersenen ligt. De koppen, en de heeren allen in de zwarte rond-uitgesneden rokken van 1780 of 90 zijn beneden kunstwaarde.
Zoo zien wij deze eigenaardige afdeeling der noord-Nederlandsche regentenstukken over een tijdvak van bijna twee eeuwen verdeeld. Wij ontmoeten er de beroemdste artsen en anatomen; Tulp, Ruysch, Roell, Titsingh, Camper. Wij zien er de kleederdracht wisselen; het engsluitende, donkere wambuis en de gepijpte stijve kraag, opgevolgd door de meer gekleurde stoffen en losser kragen van de helft der 17e eeuw; de kort geknipte haren door de lange lokken, en dezen door de pruiken; de platte kragen door kanten dassen, wambuis en mantel door de veelkleurige, gebloemde zijden, en eindelijk de zwart laken rokken, die alleen de dominees en aansprekers noch zoo lang voor ons hebben in het leven gehouden. Wij zien er eindelijk achtervolgens de noch stroeve maar zeer degelijke kunst van een Aert Pie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tersen, de grondige schoone schilderwijs der Mierevelts, van Th. de Keyser, Elias; het genie van van Rijn; den nabloei van Backer, van Neck en de Man; het tijdvak van verval, waarin Boonen en Troost, bij gemis van de groote opvatting en de kernachtigheid der 17e eeuw, toch noch ervaring van het penseel toonen. Wij zien dezen tak der schilderkunst, portretschildering in zijne geboorte, slechts een oogenblik zich tot de meer algemeene en ideale hoogte van historische kunst verheffen, om dan weer te dalen tot eenvoudige portretschildering, eindelijk tot de schildering van eene pruik en van een mooi tapijt. En zoo was het met de schutter- en regentenstukken, zelfs niettegenstaande dat wij daarbij Frans Hals ontmoeten, in het algemeen; er is ook maar éen korporaalschap van Banning Kock, en ook de Staalmeesters zijn eenig. En zoo spreekt dan ten slotte uit deze vergelijkende studie noch deze waarheid, eenvoudig en voorbijgezien als de meeste waarheden, dat het hooge in de kunst niet ligt in het uitwendige der uitvoering. Ik bedoel dit in dezen zin: bij Aert Pietersen, bij de Keyser vinden wij koppen en figuren, geschilderd met even veel meesterschap als die der anatomieles van Tulp; zelfs bij Mierevelt, bij Backer, als gij wilt bij Boonen en Troost zijn partijen die uitstekend zijn. En waarom dan bij Rembrandt alleen dat hooge, dat bizondere? Door de opvatting, de gedachte, door de ziel, niet door de hand, van den kunstenaar. |
|