Over kunst
(1882)–Carel Vosmaer– Auteursrechtvrij
[pagina 202]
| |||||||||||
De Haagsche schilders broederschap.De geschiedenis der oude stedelijke St. Lucasgilden of kunst-broederschappen is eene niet te verwaarloozen bron voor de kennis van het leven en den maatschappelijken toestand der kunstenaars. Betreffende die van Den Haag zijn eenige bescheiden voorhanden wier ontginning vrucht kan dragen. Het zijn drie boeken in folio, waarvan het eerste en oudste in het bezit is van den heer Jan Weissenbruch te 's Gravenhage. Dit boek, aanvangende met 1656, eindigt met 1765. Het bevat 1o. de notulen der broederschap sedert het eerste jaar tot Nov. 1662. 2o. aanteekening van de fondsen, besluiten enz. en daarbij een aantal naamteekeningen. 3o. is daarbij gevoegd het oude afschrift van den gildebrief van 1656, door de Haagsche magistraat goedgekeurd en geteekend. Een tweede dergelijk boek bevat den ontvang en uitgaaf van 1688 tot 1792. Een derde de inschrijvingen der later te vermelden vorstelijke personen. Deze beide laatste boeken zijn onlangs door den heer J. Hari Jr. leeraar aan de teekenakademie te 's Gravenhage aan deze ten geschenke gegeven. | |||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||
Deze teekenakademie, de gewijzigde opvolgster der oude akademie Pictura, bezit daarbij elf geschilderde afbeeldingen van Haagsche kunstenaars, bestuurders van deze akademie, in levensgrootte en allen van hun eigen hand. Het oudste en fraaiste is van Adriaen Hanneman. Voorts Robert Duval, mede een der besten, met breeden streek geschilderd, het draagt de initialen en f; Augustinus Terwesten, een goed portret van dezen oudsten van dit geslacht; zijn broeder Mattheus, als oud man; en diens zonen Augustinus en Pieter, dezen laatsten met het register der confrerie voor zich; Willem van Haensbergen; Johannes Vollevens; Hendrik Verschuring (de jonge); Benjamin Bolomey; en eindelijk Tethard Philip Cristiaan Haag. De 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 11e versierd met de orde van het genootschap, een vrouwebeeldje van Pictura aan een oranjelint. Eindelijk, en om al het wrakhout dezer oude instelling te verzamelen, vermeld ik een drietal zaken die zich in het 's Gravenhaagsche museum bevinden. De eerste is een koperen penning, dragende aan de eene zijde het schild met de drie kleine schildjes, aan de andere no. 78/1654. De tweede is een stempel aan het eene uiteinde van den ooievaar, aan de andere van het Sint Lucas wapen voorzien. De derde een zilveren gedreven plaat van 1665, met de wapens van Den Haag en de bestuurders der confrerie, wier namen wij hier bijvoegen omdat die als zoodanig nergens elders voorkomen, Jasper Doll, deken, Jacob van der Spijck, Johann Veely, Johan Sam, en Pieter Tongerloo. Het in 1709 op het vernieuwde gildebord der confrerie van Sint Lucas in de Groote Kerk te 's Gravenhage gestelde vers luidde: | |||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||
Na hondert dartig jaar verrijst Sint Lucas schilt
Met schoonder leen, door kunst tot kerck-eer opgetilt. enz.Ga naar voetnoot1).
Het Lucasgild zou alzoo van 1579 dagteekenen. Noch tot 1654 waren daarin met de schilders vele handwerkers vereenigd. Omstreeks 1655 deed zich de behoefte aan eene nieuwe regeling gevoelen. In dit jaar had de advocaat Bartholomeus Canoy een ontwerp gemaakt volgens hetwelk de kunstschilders zich in een afzonderlijk lichaam zouden vereenigen. Maar daarop had de regeering geapostilleerd het anders te formuleeren. In het begin van 1656 hadden daartoe op nieuw zamenkomsten tusschen de kunstenaars plaats; verscheidene meesters schilders en liefhebbers beraadslaagden om een verzoekschrift aan te bieden aan de magistraat, ten einde afscheiding te bekomen van het Sint Lucas-gilde en machtiging tot het oprichten van eene nieuwe afzonderlijke confrerie, bestaande uit meesters schilders, glasschrijvers, beeldhouwers en plaatsnijders. In de herberg 't Hof van Holland werden in September noch twee bijeenkomsten gehouden. Men besloot daar een nieuwen confreriebrief te ontwerpen en andermaal een rekest aan de magistraat aan te bieden. Den 7n September vergaderden eenige schilders met den schepen van der Lis ten huize van Cornelis van Veen, en droegen dezen het stellen van dien brief op. Den 18n was van Veen daarmede gereed en twee dagen later werden ten huize van Apperlo, waard in het Hof van Holland, door eenige kunstenaars, den advokaat Walbeeck, den | |||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||
schepen van der Lis en van der Does de wetsartikelen nagezien en gewijzigd, en in handen van van der Lis gesteld. Den 13n October verzamelden zich 38 personen op last van de 4 gedeputeerden van de laatste vergadering; de schepen Van der Lis las den inhoud van dezen confreriebrief voor, en allen keurden hem goed. Men besloot nu dien aan de magistraat te doen overbrengen door kapitein Alexander Petyt, Isack Mijtens, Jacob Verdoes, (van der Does) en Martinus Lengele. Den 15n October werd door van Veen een verzoek gesteld en bij den confreriebrief gevoegd. De magistraat willigde alle de artikelen in doch verzocht den schepen van der Lis, daar zij door den secretaris Graswinckel eenige punten had doen wijzigen, dien brief aldus aan de confreriebroeders voor te lezen. Den 16n waren weder in het Hof van Holland 47 van de 48 daartoe opgeroepen personen bijeen; men zag er de bloem der Haagsche kunstenaars, Johan van Ravesteyn, de wakkere, kunstvolle schilder der Haagsche schutters en regenten, aan het hoofd, voorts: Adriaen van de Venne, Antoni van Ravesteyn, Lowijs van de Queboren, Adriaen Hanneman, Dirck van der Lis, schepen, Johan Liesbeths, Isack Mijtens, Dirk Daelents, Alexander Petyt, cappiteyn, Pieter Nason, Antoni van der Croost, Pieter Verelst, Joris Verhage, Johan Westerbaen, Joncker La Fé, Martinus Lengele, Jacob van der Does, Johan Mijtens, Abraham van BeyerenGa naar voetnoot1), Willem van Diest, Carel du Jardyn, Arent van Rave- | |||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||
steyn, Pieter van der Venne, Jan Le Ducq, Jacob Pijl, Sybrant van BeestGa naar voetnoot1), Leeliënberg, Carré, Laurens EngelraeveGa naar voetnoot2), Jan Hulster, Hendrick Noorderwiel, Dirck Matham, Cornelis Mooninx; Pieter Mooninx, Gijsbert Lijbergen, Ferdinandus Vers, Jacobus Duyvelant, Dirck Kraey, Coenraet Maes, Corstiaen Coevershoff, Jan Groenenbergen, Jan Westerbaen, Lucas Verstraeten, Urbanus van Yperen, Johannes van der Stocke, Hendrick SonniusGa naar voetnoot3). Men keurde de nieuwe grondwet goed. Op verzoek van van der Lis kwamen zij allen den volgenden middag te klokke 4 uren in de ‘vertrekkamer’ van het raadhuis bijeen om uit hun midden eene keus te doen van bestuurders, uit welke de magistraat zou te benoemen hebben eenen deken, drie hoofdmannen en eenen secretaris. Den 24n Oct. koos de magistraat, die den 21n October den confreriebrief geteekend had, het volgende bestuur: als deken Adriaen Hanneman, als hoofdmannen Johan Mijtens, Jacob van der Does en Maerten Lengele, als secretaris Cornelis van Veen. Zij werden aangesteld voor drie jaren, tot 18 Oct. (sint Lucasdag) 1659. Hiermede was de confrerie gesticht, en waren de kunstenaars afgescheiden van de kladschilders, boekbinders en stoelmakers, vroeger met hen vereenigd; Doedijns verheerlijkte dit later in eene schilderij waarop hij den | |||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||
hemel voorstelde uit welken die genoemde handwerkslieden met hunne werktuigen werden neêrgebonsd. De deken Adriaen Hanneman vereenigde den 4n Nov. het bestuur voor de eerste maal ten zijnen huize; men beraadslaagde over het verkrijgen van eene kamer boven de nieuwe waag. De waag was het groot boterhuis, op den hoek van de Prinsegracht en de markt. De regeering stond die in Januari 57 af. In het zelfde gebouw vergaderde ook in die kamer de broederschap der apothekers. De 2e vergadering werd op die kamer gehouden, den 25n Maart. Nu moest men het lokaal van meubelen voorzien; en bovendien werd aan de leden aangezegd dat ieder binnen zes weken op boete te zorgen had een stuk schilderij op de kamer te brengen. Ter voldoening van het eerste verschenen den 4n April, 12 pruysleere spaensche stoelen, 1 groote tafel en een pultrum. Van nu af ontvouwt zich in de confrerieboeken het leven van dit deel der maatschappij als eene kleine wereld. Als een spiegel weerkaatsen die oude bladen met hun rossige letters de trouwe beeltenis van die mannen, van hun streven, hunne belangen, hun feesten. En terwijl hun nagelaten werken ons de vruchten van hun talent doen zien, en de geschiedboeken hun leven gelijk dat door biografen werd te boek gesteld, zijn ons daar naast die oude notul- en rekeningboeken met hunne vergeelde bladen oud Hollandsch papier de toegangs-brieven tot menig dieper liggend of althans door die beide bronnen niet vermeld voorval. Dan komen, bij wat de Muse der historie heeft opgeteekend of het penseel heeft bewaard, zich honderden kleine bizonderheden voegen, voortspruitend tot zelfs uit het schrift; bizon- | |||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||
derheden die ons binnen korten tijd als doen medeleven met die menschen. De confrerie had onder anderen het uitsluitend recht van kunstverkoopingen te houden. Dikwijls trachtten kooplieden daarop inbreuk te maken. Te Leiden, Delft, Amsterdam werd daarover reeds in het begin der eeuw geklaagd. Een Haagsch burger en schutter, Abraham Husson, ging in 1657 ook met schilderijen trafikeeren. De confrerie verzette zich, rekwestreerde, deed veel moeite, maar de onverzettelijke, 200 jaar te vroeg gekomen freetrader ging zijn gang. De magistraat verbood hem echter voor het vervolg dergelijke handelingen. De rechten op deze verkoopingen geheven waren eene goede bron van inkomsten voor de vereeniging. Enkele broeders schijnen wat traag in het betalen hunner contributiën geweest te zijn. De notulen van 1659 houden het besluit in, daar maar niet verder aan te tornen, met de geestige uitdrukking ‘aen een krank touw niet stijver te trekken.’ Onder die minder snelle betalers behoorde in 1659 Melchior Hondekooten (aldus), die echter later zijn achterstallig recht voldeed. In 59 bestond het bestuur, uit een dubbeltal gekozen, uit J. van der Does, deken, Mart. Lengele, J. Westerbaen en Pieter Verelst hoofm., C. van Veen secret. In 1660 vinden wij Arnoldus van Ravensteyn en Sybrant van Beest als hoofdmannen. Johan de Baen had zich uit Amsterdam naar Den Haag begeven; in 1660 had hij zich noch niet gevoegd naar de wetten der confrerie, en werd besloten hem daartoe te dwingen. In 1661 wordt vermeld dat de secretaris der vroedschap, Graswinckel, wiens bemoeiing wij reeds opmerk- | |||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||
ten bij de stichting van het genootschap, beweerde dat hem voor het verleenen van den confreriebrief een schilderijtje toekwam. Men voldeed hem met een stuk van den commandeur Codde. In het zelfde jaar werd besloten, ‘om de kas te versterken’, ook liefhebbers van de kunst te recipiëeren, doch als zoodanig en niet als broeder. Weldra was men er ook op bedacht legaten te verkrijgen tot stijving van de schatkist. Velen der broeders hadden beloofd jaarlijks een ducaton te zullen geven. Als een zijner eerste regeeringsdaden stelde de in Oct. 61 opgetreden deken A. van Ravesteyn (nieuw lid in het bestuur was ook Nicol. Willingh) voor, den lieden eenen vroolijken maaltijd te geven om hen voor 't vervolg aan te wakkeren. Men beraadslaagde hoe ‘een eerlijken maaltijd te houden,’ bepaalde dit te doen op de confreriekamer en noodde door den knecht Jan Tijs de Wit de kunstenaars en liefhebbers tegen 30 Januari 62. Jan le Ducq verkreeg in dat jaar verlof vendu van platen en prenten te houden. Hier ontstaat in het boek een oponthoud. De reden daarvan was deze. In 1661 en 62 schijnt men zich weder te hebben bezig gehouden met eene hervorming van de confrerie. Reeds hadden zich de beeldhouwers afgescheiden en een gilde gevormd, dat aan de confrerie eene kleine jaarlijksche ‘erkentenis’ schuldig bleef. Onder de leiding van Willem Doedijns werd de kamer op nieuw ingericht, terwijl zij toen de kunstschilders, plaatsnijders en glazenschrijvers bevatte. In Januari 1662 werden de deken A. van Ravesteyn en zijne medebestuurders van Beest, Hanneman en N. | |||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||
Willingh te rade der confrerie eene nieuwe bron van inkomsten te verzekeren, en wel door inschrijving van zekere som die men zich verbinden zou te betalen bij leven of dood. Dit vond bijval. Ravesteyn teekende voor 50 car. guld. Hanneman evenzoo, hetwelk bij zijn overlijden in 1671 werd betaald. Bij veler dood echter meldt het voor de aanteekening der betaling bestemde register obiit nihil, 't zij dat dit aan onvermogen, 't zij aan gebrek van de noodige beschikking was toe te schrijven. Aldus was het geval bij S. van Hoogstraten, Eglon van der Neer, G. De Lairesse in 1689, Johan van der Meer, J. Le Ducq, M. de Bye, Corn. de Heem enz. Eerst in 1676 gaat het notulenboek weder voort ons stof te leveren. In dat jaar boden A. van Ravesteyn, J. de Baen en R. Verhulst der regeering een verzoek aan, om ontslagen te worden van de huur der kamer boven de waag. De regeering stond dit toe en schold der confrerie de achterstallige huurpenningen kwijt, - ‘mits de vereeringe van zeker stuk schilderije tot versiering van Burgemeesters kamer.’ Aan die mits werd voldaan door Willem Doedijns en Joh. de Baen; zij hebben ter kamer van burgemeesters overgebracht het levensgroot portret van zijn hoogheid te paard. De twee schilders werden door de kunstbroeders ‘hertig bedankt.’ Dit was in Februari 1679. Thans noch bevinden zich onder de schilderijen die in het Haagsche museum bewaard worden een paar in levensgrootte geschilderde portretten van prinsen te paard, onder welke zich misschien het bovenbedoelde bevindt. De geschiedenis van elders aanvullende hebben wij thans eene nieuwe gedaanteverwisseling der confrerie te vermelden. | |||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||
Waren bij haar het gezellig verkeer en de maatschappelijke belangen der broeders hoofdzaak, nu rees met grooter aandrang het verlangen om haar in eene eigenlijke akademie te hervormen, waar gestudeerd en naar het model geteekend en geschilderd zou worden. De vroegere toestand lag geheel in den aard der oude tijden, toen men te huis arbeidde en elders bijeen kwam om zich te vermeien of voor de belangen van het corps te zorgen. Met de nieuwere denkbeelden van het einde der eeuw kwam de gedachte aan eene akademie, vooral gewekt bij hen die in Italië hunne vorming hadden voltooid, en door het in 1664 te Antwerpen gegeven voorbeeld, tot uitvoering. In 1682 richtten Doedijns, van der Schuer, Mijtens, Terwesten en Duval deze akademie van teekenkunst, architektuur en perspectief, onder den naam van Pictura op. Den 29n September 1682 werd daar het eerst na het naakt mans en vrouwen model geteekend. Met 1688 vangt het rekeningenboek aan, dat van dien tijd af het notulenboek aanvult. De deken Daniel Mijtens, was door Theodorus van der Schuer als gesubstitueerd deken opgevolgd. De broederschap placht op sommige feestdagen, als op 14 Nov., den geboortedag van zijne majesteit (Willem III), in October op Sint Lucasdag en bij bestuursverkiezingen vroolijke maaltijden te houden. Den 14n Nov. 1689 werd zijner majesteits geboortedag luisterrijk gevierd. De rekening van het feest geeft onder anderen de volgende posten:
| |||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||
Wij kunnen echter niet nagaan of die sommen voor éen feest dan wel voor meerdere gedurende dat jaar werden besteed. Het volgende jaar meldt eene wijnkoopersrekening, denkelijk ten gevolge van het feest, van f 132 en noch f 100 voor moezelwijn, terwijl de maaltijd noch voor f 174.18 staat aangeteekend. Den volgenden verjaardag van zijne majesteit van Groot Brittanje werd er weder eene ‘teeringe’ gemaakt, door 22 confraters. Zijner majesteits gelukkige overkomst in Holland, op den 12n Febr. 1691, werd ook niet vergeten. Bij die gelegenheid vindt men tabak en pijpen gebruikt ad f 10.15. Onder het dekanaat van Robert Duval in 1694-97, hadden er evenzeer verscheidene feesten plaats. Visch werd er altijd in groote hoeveelheid en verscheidenheid gegeten, riviervisch, kabeljauw en zeer veel oesters. Voorts vinden wij palm, pijpen, brandewijn, kapoenen, kastanjes, parmesaen, eieren en biscuit, sellerij, nagel, peper, noot en citroenen. Van 1691-1700 was Theodorus van der Schuer weder deken; in 1700 Duval. Op de teeringdagen werden de volgende zaken verbruikt; wijn, bier, brasem, stokvisch, haring, garnaat, baars, oesters, carbonaden, kastanjes, | |||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||
sellerij, boter, Edamsche kaas, radijs. Bloemen en groen sierden bij die feesten de kamer. Den 16n Nov. 1706 betaalt van Limburgh het meestergeld, dat f 12. - bedroeg. In 1711 van Gool. Als geregelde inkomsten genoot de confrerie deze meestergelden, de jaarlijksche ducatons van ieder lid, de rechten op de venduën van kunstwerken, en de zoogenaamde fondsen, waarvoor de leden en begunstigers teekenden en die bij hun leven of dood werden geïnd. De vereeniging bezat haar eigen huisraad, glaswerk en linnengoed. In 1709 werd voor f 11. - eene ‘grieksche Venus’ gekocht. Burgemeesters hadden omstreeks 1707 aan de broederschap reeds vereerd vier appartementen boven de Korenbeurs, op de Prinsegracht in 1662 gebouwd, waar zij sedert vergaderde. Het grootste vertrek diende voor de verkoopingen. De zoldering werd in vier vakken beschilderd, met een ovaal in het midden. Een vak, door Th. v.d. Schuer, verbeeldde de drie hoofdkleuren. Een tweede door D. Mijtens, de Waarheid op den rug van den Tijd de door de Faam uitgebazuinde historiën schrijvende. In het derde had A. Terwesten de bouwkunst verbeeld; Duval in het vierde de sterre- en meetkunst. Het middenvak, door Doedijns, vertoonde de Haagsche stedemaagd die de schilder- beeldhouw- graveer- en glasschilderkunst in bescherming neemt, terwijl Pallas de grofschilders met den kladpot, de boekbinders met schroef en pers, en de stoelenmakers uit den hemel bonst. In een schoorsteenstuk door Matth. Terwesten ziet men Mercurius de jeugd opleiden. | |||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||
Het tweede vertrek was de vergaderplaats; daar stond eene kast met fraai gebonden boeken, en twee lijsten hingen er met verzen op de uitvaart van Daniel Mijtens en Willem Doedijns. Het derde vertrek diende tot teekenplaats. De broederschap genoot van de regeering turf en olie voor niet. Zij verlangde noch iets en meldde aan de regeering, dat Saterdagsavonds de bestuurders en leden ‘kwamen raisoneeren over de zaken van de akademie en de schilderkunst en elkander regaleeren op een glaasjen wijn,’ en dat zij van dezen dubbelen impost moesten betalen, 't welk zij onder reverentie meenen niet redelijk te zijn, als dienende hun bijeenkomsten tot aankweeking der konst. De regeering stond hun daarop toe alleen burgers impost te betalen. Behalve ‘raisoneeren’ over de kunst, maakten de heeren ook wel eens een spelletje. Slechts ‘volten, bruyten en piquetten, zonder hoog spel, en alleen tot 's avonds 9 ure,’ waren toegelaten, ‘op poene van eene boutelje wijn.’ Geen krijgslieden mochten tot confraters worden aangenomen. Een groot feest werd in 1712 op den 20n October gevierd, het 50jarig bestaan der broederschap. De leden droegen ieder f 3. - bij. Het werd bijgewoond door den balluw Dierquens, burgemeester Kinschot, van der Moesel, die (nomen et omen) blijkt een wijnhandelaar te zijn geweest die de broederschap bediende, Carel Codde, advokaat, Terwesten den deken, Duval, Hooft, Martijn, de Haensbergens, Netscher enz.Ga naar voetnoot1). Twee half vaten oes- | |||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||
ters, voor f 26, komen op de rekening van dat feest voor, en een post voor ‘het meisje van de bloemen.’ Den 30n October 1731 had er weder eene teering plaats van 46, en den 31n daarop eene van 47 leden. De broeders genoten toen Fransche en Moezelwijnen, een hert, veel visch, 1900 oesters, ooft, sellerij en tabak. Doch vooral den 31n Dec. 1737 was er een luisterrijk feest bij gelegenheid van het 75jarig bestaan des genootschaps. Vijf aanzienlijke gasten, leden der regeering, werden genoodigd en met koetsen afgehaald. De gevel der confreriekamer prijkte met schilderwerken van M. Terwesten, 's avonds was er vuurwerk en verlichting, en een penning werd geslagen door den medailleur van Swinderen. Een groote maaltijd vereenigde de gasten, die een pistool of f 9 - 9 per hoofd betaalden. De koksrekening bedroeg f 415.-. In 1737 besloten de broeders ‘op 't exempel van de ridders van St. George een ordre te laten maken’ om bij feesten te dragen. Den 14n April 1754 overleed W. van Haensbergen. In 1756 komen wij weder aan een groot feest, het honderdjarig bestaan der confrerie, dat met vuurwerk, illuminatie, muziek en een maaltijd gevierd werd. Op dezen laatsten waren weder wijn, visch en oesters in grooten getale voorhanden. Acht pokalen werden voor deze gelegenheid gemaakt, | |||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||
en medailles in doosjes, die f 313.16 kosten. Zes van deze medailles werden vereerd aan den heer van Strijen voor het door hem gemaakte vers, dat door den drukker de Groot gedrukt werd. De koksrekening van dezen maaltijd, die onder anderen vereerd werd door de tegenwoordigheid van den heer der beide Catwijken, bedroeg f 771. Eindelijk hebben wij noch van een feest te gewagen, in 1766 gevierd, waarbij het genootschap een schitterende toekomst te gemoet scheen te gaan. Den 15n October van dat jaar had de plechtige installatie van den prins erfstadhouder plaats, als opperprotector en deken der kunstconfreriekamer en teekenakademie. Zijne hoogheid teekende toen voor f 525, de prins van Nassau Weilburg voor f 210, zijne kamerheeren voor meer dan honderd, de hertog van Brunswijk voor f 210.-. Zij stelden deze sommen met hunne naamteekening in een boek van best mediaan papier in Engelschen band, opzettelijk daarvoor vervaardigd en thans noch voorhanden. Aan den prins werd een massief gouden order van Pictura geschonken, door van Moelingen gemaakt. Een maaltijd van 46 personen werd gehouden. De zaal was versierd met spiegels, luchters met waskaarsen, decoraties, een tempel met beelden en verzen vertoonende; de orders der broederen hingen aan oranjelint. In de voorkamer was eene wacht van 24 Zwitsersche gardes (die f 28 ontvingen), en de muziek van dit corps deed zich aan tafel hooren (‘douceur’ f 26.) Een vuurwerk met portiques, dat f 500 koste, werd 's avonds ontstoken, om het feest te te besluiten. Na dit vuurwerk eene poos van duisternis. In 1780 bloeide de akademie echter door toedoen van Haag, | |||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||
Schouman, Copius, Schweickhart, van de Wal en P. Terwesten weder op; men won door inschrijvingen en de begunstiging van het hof nieuwe krachten; zoodat de oefening kosteloos kon worden verstrekt en eerepenningen uitgeloofd werden. Den 6n October 1786 vinden wij den dood gemeld van Gerard Copius, die in 1777 deken was geweest. De laatste rekening werd in 1792 gedaan door T.P.C. Haag als deken, en deze met een saldo van f 176. - 1. - 4 gesloten. Pieter Terwesten en L. Temminck teekenden haar op de laatste bladzijde als hoofdmannen ter goedkeuring. Met 1795 viel bijna alle steun van begunstigers en eereleden weg. In 1805 of 9 blies Joh. Meerman weer leven in de kwijnende instelling en herstelde de akademie op den ouden voet. Ook de prefect de Stassart deed het zijne om de ontbinding te voorkomen. Na de herleving van Nederland, herleefde ook de akademie, op anderen grondslag. Er werd nu ook elementair onderwijs gegeven; in 1816 had de eerste uitdeeling van eereprijzen plaats. In 1814 ging ook van hier het toen noch nieuwe denkbeeld van tentoonstellingen uit, en de eerste met 101 nummers werd in dat jaar boven de koornbeurs gehouden. De inrichting bleef nu voornamelijk eene akademie, de broederschap smolt allengs weg. De laatste broeder was J. Hari Sr., de omstreeks 1851 overleed. De latere veranderingen der teekenakademie vallen buiten ons onderwerpGa naar voetnoot1). |
|