Nanno(1883)–Carel Vosmaer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Het eiland Melos. Kleine smaragd in den kring van de edele steenen, die blinkend Sieren de golvende plooien van 't kleed der Aigaiïsche waatren, Ligt er het groenende Melos, het vuurontsprotene eiland, Waar zich de gloed van Hefaistos in spleten en dampende bronnen Toont, en dat gips en aluin en den zwavel en 't zout in zijn schoot draagt. Donkere pijnen, hun kronen vereenende, geven den bergrug 't Fulpen gewaad, en olijven haar zilverig loof aan de glooiing. Waar zich de stroomende vlieten een uitweg baanden, verrezen Beemden met krokos en eppe, die 't nijvere werk van den bouwman, Zuivrend en ploegend, de vrucht deed dragen der blonde Demeter. Doch waar Helios rijst en zijn zongloed koestert de helling, Werden op staken en tralies de ranken geleid van de wijndruif. Tegen het noorden beveiligd door glooiend gebergte en rotskaap Holt zich een zeebocht uit, waar 't stormontvlodene vaartuig Veilige ligplaats vindt of de kleinere boot op het zand rust. [pagina 7] [p. 7] Daar, op de rotsige hoogte, verheft zich de burg en de tempel, 't Oude geheiligde huis van den zeeënbeheerscher Poseidoon. Dezen ontleende de mythe den stam van den koning Aristos, Doch dit school in den nevel des tijds; 't was, toen op het eiland Doriesch volk allengs er verdrong den Foinikischen landzaat. Lang ook duurde een strijd met Athene's en Salamis' volken, Welke er standplaats vestten en, wassend in menist' en invloed, Deelden in macht en bestuur. Toch hield tot den tijd van Aristos 't Aloud Doriesch geslacht van den koning den scepter beveiligd, Duldde zijn bloed geen menging. Aristos' vader, die vreedzaam Heerschte, vergrootte de veste en deed van den berg op de helling Steeds uitvloeien de stad, zijn paleis op de groenende heuvels Bouwende, thans het verblijf van zijn zoon, die er heerlijke gaarden Plantte, met bloemen en ooft, en de schaduwkoelte der boomen, Welke hij op zag wassen bij 't klimmen des eigenen leeftijds. Thans was d'eedle Aristos bejaard; zijne Ifianassa, D'achtbare gade, beschonk hem met ééne, een enkele dochter, Nanno, de lieflijke maagd, op wier zacht welriekende wangen Noch pas zestien malen de rozen vernieuwden haar jaarbloei. Vorige Volgende