| |
| |
| |
XXXIX.
Ein Marchen aus alten Zeiten
Das will mir nicht aus dem Sinn.
Zoo neuriede 's avonds Sietske, en ze zeide:
- Mijn oogen, Frank, zijn nog altijd vol van de Amor en Psyche! Amor en Psyche - de Liefde en de Ziel, - is dat niet voor een groot deel hel heele leven? Hoe zinrijk is dat. Zij, de eenvoudigste van de zusters werd de uitverkorene, en niet de trotsche groote dames, met haar kunstenarijen en haar afgunst en haar booze streken. Zoo als Rafael de oude mythe herschiep, zoo kunnen wij het in algemeenen, menschelijken zin. Is het niet de ontplooiing van eene ziel door liefde en schoonheid, door moeilijkheden en beproevingen heen? Eerst als Psyche alles heeft doorstaan, wordt zij opgenomen in den Olympos en vereenigd met den god.
- Zeker, zei Frank, het is een thema, waarmeê de fantazie vrij spel heeft. Het is zoo, dat de ware liefde in twee zielen een instinktmatige natuurzaak is, zonder bewuste redeneering; een zielen-attractie, een visioen, een mysterie. Dan komt de proef en de inwijding, de ontplooiing van beide karakters. Goed, dat Psyche haar geliefde eerst niet zag, dat is in moderne woorden, dat zij handelde uit blinde aantrekking. Het eerste zien, het kennen en bewust worden, geeft een emotie: men vindt het een of ander, dat men anders had gedacht, dat soms
| |
| |
tegenvalt; als men die te boven is, is de band voor goed vast. Ik zie er ook dit in: de mysterieuse vereeniging van zinnen en ziel, van stof en geest.
- En..... de ziel mag niet te veel de vulgaire werkelijkheid zien, voor haar moet de liefde altijd een god blijven, altijd een hooger, onzichtbaar wezen; soms te fijn om in stoffelijke gedaante gezien te mogen worden.
- Deze of gene zou er ook wel eens uit kunnen af, leiden, dat Psyche de gangen van haar man niet moet nagaan....
- Foei, je mag de lieve poëzie niet parodieeren...
- Ik zie er nog een mysterie in: eerst niet zien, dat is eerst onzekerheid; het is twijfelachtig wat er zal komen in het huwelijk: bevestiging of ontgoocheling.
Het eerste bevel is gegeven door het orakel, de anangkel de beschikking; maar de band is nog niet gewijd door Zeus.
Met die onzekerheid begint iedere liefde, ieder huwelijk; de mogelijkheid van het wreede en rampvolle, van kleiner of grooter verdriet, van tegenspoeden, van sterven... en daarom is er, voor ieder, die nadenkt, zelfs in de vreugde van het hooggetij een traan.
En zoo zijn er bij de moderne Psyche's ook dwaze ouders en booze zusters, en vriendinnen, die in den geliefde ‘een monster’ zien; er is afgunst en achterklap, en verkeerde raadgevingen. Maar in dat proces van ontwikkeling en beproeving ligt de ontplooiing en vorming der karakters, de opvoeding door elkander; en de zon van het schoone en der poëzie koestert de vruchten en bloemen. En onder dit schoone komt het samenleven tot volle, sappige, geurige rijpheid. Amor en Psyche zijn
| |
| |
niet afgezonderd; in ieder van beiden leeft een Liefde en een Ziel, en samen worden zij verheven tot de Olympische, of laten wij liever zeggen, tot de hoogste aardsche gelukzaligheid. Is het niet, Psyche-moe?
- Ja, zoo moet het zijn, zei Sietske verder, zoo zij het!
Carini, de beminnelijke en geletterde abate, kwam onze jongelieden, die hij allengs als vrienden beschouwde, meermalen bezoeken. Dikwijls gingen zij ook oudheden en kunstzaken bezien met hem als ervaren cicerone, die doorkneed was in de topografie van Rome en vol van de elegans eruditio der vroegere abati, wat een Winckelmann was voor den Cardinaal Albani.
Sietske kon er haar man zoo gezellig meê plagen, als hij met den abate vriendschappelijk verkeerde.
- Caro mio, zei ze dan lachend, in Rome gebeuren nog wonderen; zeker iemand, die niet malsch placht te zijn tegen de onzinnigheden der kerk, tegen het despotisme der geestelijken, enz. enz., werd soms boos om Hollaert's grappen daarover, en is een en al ingenomenheid met een abate, en vindt hier zelfs monnikken mooi.
En Frank's lachende weêrspraak was:
- È - en iemand, die nog een zwak bleef houden voor godsdienstige zaken, kan zich niet best vereenigen met de eenige kerk, die als zoodanig iets beduidt, en met godsdienstvormen, die, als zij er dan moeten zijn, de eenige nog mogelijke zijn, - dat is ook een wonder. Maar je zult moeten toegeven, dat het katholicisme hier heel iets anders is dan in het Noorden. Aan den eenen kant omringd door al den glans van historie en kunst; niet strijdend en fel, omdat het heerscht; niet fanatiek,
| |
| |
omdat het zich kan verdragen met de eischen van het leven. En, hier is het tehuis; in het Noorden is het geïmporteerd en moet met kunst en vliegwerk worden onderhouden. Het is een gemoderniseerde voortzetting van den Romeinschen godsdienst. De diviniteit, de numina, de adoratio, de pontifex, sacerdotes en flamines, de honderde schutsgoden, de kleine gewijde gebruiken, alle bijgeloovigheden, alles is hetzelfde in gewijzigden vorm. De monnikken behooren bij de oudheden, en zijn het zelf. Zie eens het verschil: Witloo is een vurige propagandist, en Carini houdt daar niet van en is liberaal, en wij kunnen met hem over alle zaken praten zonder elkander te ergeren.
- Ja, 't is een lieve man.
- Hoe zou men zulk een innemend gelaat, zulk een welwillende stem, zulk een breeden en vreedzamen geest niet liefhebben en vertrouwen?
Dit was waar; en zij spraken dikwijls zeer open met hem over godsdienstzaken.
- Och, zei Carini vaak, gij hebt daar in het Noorden geen denkbeeld van. Het is hier zoo geheel anders en beter. Het is ook deels eene strijdende partij, maar de meerderheid van goede en eenvoudige geestelijken is niet dweepziek. Die op het land leeft, heeft zijn stukje grond, dat hij bebouwt; hij verkoopt zijn koorn, of zijn wijn, of zijn olie; praat gaarne met de contadini over den landbouw: en zijn kerk, zijn God en zijn dienst staan zoo muurvast, dat de gewone bediening genoegzaam is en hij ze overigens gerust aan zich zelve kan overlaten.
In zulk een geloof, zei Frank dan, is gewis minder verstand en diepte dan in het protestantsche, maar er is ook een voordeelige zijde: de godsdienstkwesties vreten
| |
| |
niet zoo diep in, als bij ons, maken de driften en het strijden over punten van geloof niet zoo aan den gang.
Zoo sprekende kwam Frank er toe wel eens hem over Emilie en van Witloo te spreken.
Carini haalde de schouders op:
- Ik houd noch van proselyten, noch van hen, die ze maken, zei hij rondweg. Ik hecht aan hetgeen ik voor de waarheid houd; maar niet iedere waarheid is er eene voor ieder. Het katholicisme zit, als elke andere godsdienst, in het bloed, in de opvoeding, de traditie. De heer van Witloo is een edel mensch, dat kan ik in alle opzichten getuigen, en zijn bedoeling is zuiver en zonder baatzucht, maar hij zal van die Signorina zoo min een katholieke maken als gij van Signor Hollaert een aestheticus.
- Kunt gij daarin niet een goeden raad geven? vroeg Sietske hem.
- Een moeilijk geval, zei Carini, het hoofd schuddende. Ik meng mij liefst niet in zulke zaken; en gij weet, ik hecht aan rust en ongestoordheid voor mijn studie.
- Laten wij er ons ook niet meê bemoeien, zei Frank. Wij zouden immers naar de Villa Albani gaan? Daar leeft de geest van Winckelmann; die ging ook tot uw Kerk en stand over; Si sapimus diversa, arte vivamus amici.
- Een kleine tekstverdraaiing, mijn vriend, zei Carini, terwijl hij hem gul lachend op den schouder klopte; uw landgenoot Barlaeus zei ‘Deo’.
- Ph! zei Frank, op zulk een kleinigheid ziet de tekstkritiek niet; ik ben voor de lezing ‘Arte’.
| |
| |
Zij bezochten de Villa Albani, Frank en Sietske en de Abate in hun midden. Het was een zonnige, zachte Aprildag. Zij beschouwden den schat van antieken dezer beroemde verzameling: de schoone Pallas, door Ingres bewonderd; de Leucothea; de borstbeelden der keizers en keizerinnen, den merkwaardigen Aisopos met zijn verwrongen lichaam en snedigen kop, waarin de pijnlijke trek nog getuigt van de worsteling van het vernuft met het gebrekkige lichaam; den schoonen, maar onbeduidenden Antinoös, daarmeê in zoo treffend contrast; het heerlijke Attische reliëf met Orfeus en Eurydice door Hermes geleid, een schoone illustratie van Winckelmann's woord, ‘edle Einfalt und stille Grösse.’
En toen Frank, zooveel hij vermocht, snelle aanteekeningen gemaakt had in zijn schetsboek, en terwijl zij wandelden tusschen de taxislanen, de geometrische bloembedden, de terrassen met balustrades, beelden en hermen, of stonden te genieten van het uitzicht op het landschap met S. Constanza en den Monte Gennaro, herrees in hunne gesprekken de tijd, die al dit schoons omtreeks 1760 zag ontstaan.
- Hoe herleven thans, zei Frank, in deze omgeving de Cardinaal Alessandro Albani, die Mecenate porporato, en zijn vriend Winckelmann, als de twee geniilhujus loei. Hier kon Winckelmann zich in het schoone verheffen boven de lagere zielen, die hij ‘Steinkohlenseelen’ noemde. Hoe gelukkig was Winckelmann, hier de noordsche barbaarschheid en grofheid te kunnen beschaven door Romeinsche fijnheid en voornaamheid.
- Twee gestalten, zei Carini, die mij altijd lief zijn, om haar verhouding en om den schoonen tijd. De studie
| |
| |
en de schoonheid vlochten dien band tusschen den hoogen prelaat met zijn vurige kunstliefde en den eenvoudigen geleerde, die voor hem eene levende boekerij van oudheidkennis was. Hoe genoten zij samen, als de hartstochtelijke antiquaar oudheden deed opgraven, en de geleerde abate ze zijnerzijds opgroef uit de boeken der Grieken. En dat te midden van den barok- en rococo-tijd!
- Ja, maar die tijd was ook weêr een van die zich telkens herhalende herlevingen van de oudheid-studie.
- Zeker, en Winckelmann heeft misschien het krachtigst er toe meêgewerkt. Intusschen, men mag niet hem alleen de eer laten; reeds waren Caylus en Montfaucon voorgegaan....
- Als gij van voorgaan spreekt, vraag ik ook eene kleine plaats voor een mijner landgenooten.
- Zoo? wien meent gij?
- Franciscus Hemsterhuis.
- Ik ken den naam van den Sokratischen Hemsterhuis, maar zijn werken niet.
- Hij schreef al in 1762 zijn Lettre sur une pierre antique, de beroemde gemme van een Hollandsch kabinet, die met het inschrift Dalioon.
- Ah, daar heb ik wel over gelezen, maar dien steen houd ik niet voor antiek.
- Ik heb er ook aan getwijfeld; maar het geschrift is belangrijk door zijn datum, want, even als de Lettre sur la sculpture, die van 1765 is, - beide geschriften zijn vroeger dan Lessing's Laokoon, en Winckelmann's groote werken.
- Dat is merkwaardig, zei Carini, en ik zal dat nazien.
- Maar, Winckelmann heeft toch de nieuwe wetenschap op dieper en breeder grondslagen gevestigd.
- Gewis, en deze Villa was een middenpunt voor het
| |
| |
nieuwe leven in oudheid en kunst. Hier was verrukking als er wat ontdekt werd; hier werd wat er gevonden was, onderzocht, beproefd, gerestaureerd, door oude teksten toegelicht; hier waren geleerde besprekingen en de fijnste genietingen van het vorschen en beschouwen; hier rijpten Winckelmann's geleerdste werken. En de kardinaal sleepte hier al het belangrijkste heen; daaglijks nieuwe beelden, nieuwe zuilen van kostbaar marmer; steeds bouwen aan tuinen, aan galerijen en zalen; en Rafael Mengs moest ze beschilderen. Daarbij waren er 's avonds conversazioni, concerten, bals, soupers, met het beschaafde deel der groote wereld. Hoe anders is dat thans! Zoo was eens die villa Albani, en nog ziet gij in haar een van de beste voorbeelden van eene toenmalige villa, waar natuur en kunst zusterlijk waren vereenigd.
- En misschien kan zij ons eenigermate een denkbeeld geven van wat een villa der Romeinen was, als die van een Maecenas, een Plinius
- Ongetwijfeld, zei Carini, - want zooals Plinius, Cicero e.a. ze beschrijven, zoo stellen wij ze ons ook voor met haar terrassen, - geschoren en tot figuren gesneden buksboomen hadden zij ook - met haar exedra's en galerijen, overal bezaaid met beelden en busten op voetstukken, en op uitgezochte punten een heerlijk uitzicht openend.
En Sietske wandelde met innig welgevallen tusschen deze twee; welgevallen, zoowel in hunne bezielde gesprekken, als om de vreugde, die zij smaakte en het schalke genoegen, als zij den zonnigen invloed opmerkte van den fijnen, zachtstemmenden geest des Abate op den vurigen, soms scherpen geest van haar geliefden man.
| |
| |
Voor beiden was het een onvergeeflijke dag, daar onder den glanzen den Italiaanschen hemel, in de prachtvolle natuur, te midden van de edelste antieke beelden en vol humanistische herinneringen doorgebracht in eene van Rome's schoonste villa's.
Als met een krans van laurieren, myrten en oranjes is Rome omringd van de tuinen en villa's die ook zelve architektuur met landschap vereenigen. Nu eens bezochten zij de Villa Borghese, waar men, de geest door beeldhouwkunst verheven, verpoost tusschen de ilexen, de cypressen en kroonpijnen, die aan het landschap een monumentaal, een klassiek karakter geven. Dan de Villa Pamfili, met haar terrassen en platform, die het prachtige vergezicht bieden op Rome en de campagna; met haar grasperken vol paarse anemonen, waar tusschen de ara der goden en van Antoninus Pius staat; haar grootsche pijnboomen en grotten met fonteinen. Hier denkt men aan Paul-Louis Courier.
Elders de Villa Madama, naar Rafael's plan gebouwd, met haar waterbekken in het groen en loggia's met stucco's en fresco's van Giulio Romano en Giovanni da Udine.
In de Villa Ludovisi brachten zij een van die stonden door, welke onvergeeflijk blijven als een heerlijk dichtwerk, omdat toevallig de natuur, de kunst en de stemming samensmelten tot éen accoord van diep treffende poëzie. Het was op een Meidag, schitterende van licht en tintelende warmte.
In het Casino staan die beroemde antieken, alle merkwaardig, sommige van zeer hooge beteekenis: de archaïsche Hera, met haar vlak liggende oogen en den Aiginetischen
| |
| |
glimlach; - als een idylle van Theokritos, de Satyr, of Pan, die eenen herdersknaap op de rietfluit leert blazen; - Afrodite, die op de eene knie rust, gebogen, het hoofd een weinig naar voren, als om de waterurn over zich te laten uitstorten, gelijk de badende vrouwen op vele vazen ons doen zien; de machtige Ares, schoon in zijn manlijken leeftijd, rustend, met het zwaard op de knie en zijn wapentuig naast zich; - de schoone groep van den Zuid-Italiaanschen beeldhouwer Menęlaos, of zij Theseus en Aithra dan Elektra en Orestes voorstelle, eene vrouw en een jongling, elkander den arm om den hals leggende; - de kolossale groep van den Galliër die, overmand, zijne vrouw heeft gedood en zich dan het zwaard in de borst stoot, voortreffelijk schoon van lijnen en beweging en uitdrukking. En dan, de Demosthenes en uit de Romeinsche wereld, de fraaie Senator, de Hadrianus, de Caesar. Welke schatten!
Lang stond Frank geboeid door een vlak-reliëf met een vrouwekop in profiel; men noemde haar Olympia, men noemde haar ook eene stervende Medusa.
- Wat is zij verbazend, zeide hij, Sietske's arm vasthoudende, wat een aangrijpend beeld! Wie is zij, die vrouw, met een gelaat, meer gevoeld dan gebeiteld? Iets mysterieus is er in, dat dikwijls moderne werken meer dan antieke hebben, iets, dat aan da Vinci verwante gewaarwordingen oproept. En toch, marmer en werk zijn Grieksch. Dus hebben dan de Grieken dat gevoel ook gekend. Slap hangen de haren over de wangen; het oog is gesloten en een smartelijke trek zweeft over de half geopende lippen. Zelfs het ingevretene van de oppervlakte werkt meê tot den indruk, door aan het marmer de
| |
| |
stoffelijkheid te ontnemen. - O! dat men van zulk een kunstwerk moet scheiden.
Doch, 't is misschien maar goed; het is een van die dingen, die mij als uit mij zelven halen, die mij biologeeren - ja, het moet een Medusa zijn, want zelfs stervend versteent zij mij in een ‘suavis stupor’
En omziende, zag hij het hooghartig gelaat van de Hera, Homeros potnia Herè, de Juno Ludovisi, wier strenge majesteit hem gebood, en zij stonden, nu weer in eene geheel andere soort van bewondering, voor haar, van wie Goethe slechts zei:
Sie ist wie ein Gesang Homers!
Dit is eene andere schoonheid; de plastische hoogheid en rust der Grieksche kunst. Stof en afmetingen zijn niet zonder invloed: dit Grieksche witte marmer is warm van toon, grof van grein; het gelaat is ruim een halve meter groot, en dat stemt overeen met de uitdrukking van verhevenheid en het eerbiedwekkende. De diadeem omspant de zachtgolvende haren, waarvan enkele afhangende lokken het gelaat omlijsten, het ernstige, majestueuse gelaat, waarvan de strenge schoonheid de hooge olympische heerscheresse teekent, die voor niemand zwicht dan, morrend, voor Zeus, en die toch, als zij wil, bij wijlen zelfs Zeus overmag.
Na in het paviljoen het zolderstuk met Quercini's Aurora gezien te hebben en op het plat het heerlijke landschap genoten, waar het oog, over het diepe en zonnige groen der pijnen heen, in het verschiet Horatius' Soracte en de Albaansche bergreeks bewondert, gingen zij den tuin doorwandelen.
| |
| |
Tusschen de lanen met donkere cypressen en blijvendgroene eiken staan verschillende antieke beelden. Aan een hoek van een dier hagen zetten zij zich neder. Frank's geest was als bestormd en overweldigd door indrukken. Hier waren de tuinen van Sallustius, en de schoone beelden der Ouden, evenals thans. In zulk eene Romeinsche villa raakt men aan het droomen. Doodstil was het, en het licht tintelde in de heete atmosfeer tusschen den donker blauwen hemel en het donkere groen, dat de diepte en kracht van het blauw zoo sterk verhoogt. Rechts teekende zich het lijnenspel der horizontale gebouwen en vlakke daken. In den ilexhaag neurieden de vogels; en een zacht gegons van insekten trilde meê in de trillende atmosfeer. De kleine waterstraal gleed zachtkens uit een fonteintje en pletterde babblend in het bekken met groen bemosten rand; een smaragden hagedisje zat in de zon stil te kijken naar die twee in extase verzonken menschen, tot het kronkelend wegschoot achter het bekken. Een wondervol welbehagen in het enkele zijn, een genot in het besef van het leven wekte in hen het gevoel van de oorspronkelijke natuurlijkheid en primitiviteit; zij voelden zich gelukzalig. In Sietske welde als een woordeloos dankgebed, in Frank een nameloos zich-gelukkig-gevoelen, tweeling-gewaarwordingen van gelijken aard.
Daar sloeg een kleine klok... en wekte hen uit hunne droomen; doch de zilveren toon verstoorde het Paradijs niet, maar deed alleen gevoelen, dat het werkelijkheid was. Zij zagen elkander aan, hun handen zochten elkander; beider ziel begreep haar gezellin: er was wijding geweest in de schoonheid, die over hen was uitgestort.
|
|