| |
| |
| |
XXXVIII.
Op de Piazza della Rotonda, waar in de week de kraampjes hunne koopwaren uitstallen, en 's Zondags het landvolk in zijne kleurige drachten samenkomt, de Ciociari met hun omwonden beenen en sandalen, de Campagnolen, in verweerde mantels en vilten hoeden gedost, staat te midden daarvan het best bewaarde bouwwerk van oud Rome, uit Augustus' dagen, het Pantheon van Agrippa. Toenmaals met stucco en marmer, het front met beelden gesierd, het dak met verguld-bronzen tegels geschubd; thans van sier ontbloot, maar nog in ernstige schoonheid der architektuur uitstekend. Achter de rijzige Korinthische zuilen van den porticus, met steilen geveldriehoek, zooals de Romeinsche bouwkunst de Grieksche vormen placht te wijzigen, ligt de rotonde, door de cirkelvormige dakopening verlicht. In de zeven nissen, tusschen de gegleufde zuilen van giallo antico en pavonazzetto, stonden vroeger de godenbeelden en zijn thans de altaren van den S. Maria ad Martyres gedoopten heidenschen tempel.
Men slaat een blik op Thorwaldsen's grafmonument voor den Cardinaal Gonsalvi, maar Rafael trekt ons.
Onze vrienden stonden voor het altaar, waaronder zijn graf ligt, en voelden, dat, waar het stof van een groot man rust, zijn numen spreekt tot ons gemoed. Hier staan de regels, die zijn vriend Bembo als grafschrift dichtte:
| |
| |
‘Dit is die Rafael, hij wiens leven natuur vreesde verwonnen te worden.
Bij wiens dood zij vreesde te sterven.’
Voor hem geen voegzamer rustplaats dan onder het altaar met het beeld van een zijner Madonna's en in eenen tempel uit Augustus' Roma: want aan weinigen was het in de mate als aan hem gegeven, de antieke schoonheid en het herlevende schoonheidsidee der nieuwere wereld te vereenigen.
Bij het uitgaan staarden zij nog eene wijle op de Romeinsche statigheid der architectuur en traden, met deze en Rafael in de gedachten, weer te midden van het Rome, dat de Renaissance om en over het oude bouwde, toen zij den langen rechthoek der Piazza Navona voor zich zagen, onder Domitianus de plaats der wedkampen. Van de drie fonteinen is de groote in het midden van Bernini; een obelisk bekroont den rotsenhoop op welks hoeken de vier stroomgoden hun water in het Pentelische bekken doen klateren. Iets verder komt het Campo dei Fiori, vol van volksleven door landlieden en groentenverkoopers; en dan het Palazzo Farnese, een van Rome's schoonste paleizen, welks zuilengevel door de wonderschoone kroonlijst van Michelangelo zoo rijk en grootsch wordt afgesloten, en waar Antonio da San Gallo den sierlijken binnenhof, met zuilen en gecassetteerd tongewelf, schiep, en Michelangelo voor de kleinere hallen door het theater van Marcellus werd geïnspireerd. In dit paleis stonden eens die beroemde beeldwerken, nu in het museum te Napels: de Flora, de Stiergroep met Dirce (Toro Farnese), de Hercules, aan welke nog de toenaam verbonden blijft der Farnese's.
Na deze herinneringen gingen zij den Tiber over naar
| |
| |
de tegenoverliggende Villa Farnesina. De kleine bevallige villa, langs wier tuinen de gele Tiber stroomt, werd door Peruzzi gebouwd voor den bankier en Maecenas Chigi, die de loggia's door zijn vriend Rafael liet versieren. Hier troont de schilder-dichter der klassieke mythen; hier zweeft Theokritos' Galatea over den waterspiegel en hier leeft de zinnige, minnige sproke van Amor en Psyche.
- Tien tegen éen, zei Erank dat de geleerdheidszucht of touristen-kenners-pretensie ook hier u het eerst zouden vertellen, wat er bedorven of geschonden is; dat doen zij gewoonlijk bij oude kunstwerken. Laten wij stil in dank baarheid genieten, wat over is, en de schoonheid, die men nog zoo duidelijk zien kan.
En zij genoten in die stille aanschouwing, welke Mendelssohn zoo zinrijk ‘vroom’ heeft genoemd; die schoone bloesempracht van Rafael's verbeelding, die van Amorini omfladderde, in festoenen van vruchten en bloemen gevatte tafereelen met die heerlijke godengestalten, dien rijkdom van beweging, die gratie van vormen, dien Olympischen glans.
Toch moest Frank van tijd tot tijd zijn hart in een uitroep of een opmerking lucht geven:
- Wat een genie! wat een genie! riep hij uit. In 1508 komt hij in Rome; vier jaar later is zijn stijl al zoo verhoogd en verbreed, dat hij de groote tafereelen in de eerste Kamers van het Vaticaan voltooit; een paar jaar later de laatste daarvan; en tusschen deze en een tal van Madonna's en portretten en de cartons voor de tapijten ligt, omstreeks 1514, de Galatea en de reeks van Amor en Psyche. Zijn genie is in dien tijd op het toppunt van kracht en vruchtbaarheid. Kijk! hoe groot zijn die beelden
| |
| |
begrepen; hoe natuurlijk ook. De edele elegantie der Ouden is in moderne schoonheid gemetamorfoseerd. En hoe opmerkelijk om te zien, wat hij van Apulejus wegliet wat hij nam en wat hij er bijvoegde.
- Ja, zei Sietske, ik mis hier allerlei scènes van het bekende verhaal; noch de zusters, noch het samenzijn met Amor, en de ontdekking; noch de vele beproevingen ziet men. Rafael schijnt maar hier en daar een scène genomen te hebben. Bestonden er al voorstellingen van de sproke? En hoe kwam hij er aan?
- Vóor Rafael lag het sprookje van Apulejus: ‘Er was een Koning en Koningin, en zij hadden drie dochters...’ Vóor hem lagen de antieke reliëfs en de gesneden gemmen, en de bekende beeldgroep van het Capitool - niet veel meer. Maar, als de bij uit de honigtoppen van de bloem, nam hij er het zijne uit, en dan, de vleugels bepoederd met het kleurige meelstof, verliet hij de bloemen en schudde over deze wanden zijn eigen beeldschatten uit.
Het is geen illustratie, die hij gaf, geen anekdotische opvatting; zooals in de klassieke kunst, kleedden zich zijn ideeën in beelden, in menschelijke beelden alleen: hij is zuiver beeldend en niet litterair. Hij neemt alleen de hoofdpunten; en in de groote zolderstukken, de apotheose van Psyche en haar verreeniging met Amor.
Als men nu van andere landen en andere kunst praat - die lieden, die zich verbeelden, dat zij 't wel buiten de Italiaansche kunnen stellen - dan vraag ik maar, waar ter wereld vindt men Vorsten, die kunnen wijzen op een mededinger van de Vaticaansche Stanze en op een
| |
| |
bankier grand seigneur, die iets kan vertoonen als de villa Chigi!
En hier - ha! de Galatea! Hier zijn wij in volle oudheid: Theokritos, Lucianus, Filostratos, Ovidius, Lucretius.
En Frank neuriede de schoone regels:
tibi rident aequora ponti..
placidisque uatant Nereides undis,..
᾿Ω λευχὰ Γαλάτεια....
O, hoe blank, Galatea! als melk wit, zachter dan lamswol;
Kom, o kom, Galatea, uit 't meer en vergeet als gij opstijgt,
Weêr naar uw woning te keeren, en zet aan mijne zijde u neder;
Laat er de blauwende zee dof murmelen tegen den oever.
Zijn ooit de dichterlijke verschijnselen der zee, die de Ouden in mythologische figuren hebben verbeeld, zoo antiek weêrgegeven? De blauwe, blinkende zee, het gedartel der spelende golven, de liefde ademende lucht, de zoele of verfrisschende bries, al het ziltige, tintlende, opwekkende, het in honderden gestalten zich openbarende, is in de bekoorlijke dochter van Nereus, in haar dolfijnen, in haar wapperend gewaad, in de dartlende Tritons en Doriden, in de van Amorini bevolkte atmosfeer, in beelden gebracht. En toen de heerlijke geest van Rafael dit had geschapen en Castiglione hem bewonderde, schreef hij dezen in zijn ongekunstelden eenvoud: ‘Wat de Galatea aangaat, ik zou mij een grooten meester achten, bezat zij slechts de helft der groote zaken, waarvan Uwe Edelheid mij schrijft. Maar ik herken in uw woorden de vriendschap, die gij voor mij hebt.’
Toen zij terugkeerden en het Palazzo der Cenci zagen, en het schilderachtige Ghetto, en de prachtige overblijfselen
| |
| |
van den porticus der edele Octavia, en het theater van Marcellus, toen zei ook Sietske bewonderend:
- Gij hebt gelijk; waar ter wereld ontmoet men op een tocht zoovele schoonheden, waar krijgt men zoo velerlei indrukken!
|
|