| |
| |
| |
XL.
De heer van Witloo had aanzoek gedaan om de hand van Emilie, en zij, zwak en weifelend als altijd, had noch aangenomen, noch geweigerd, want, dit besefte zij, dat was de beslissing voor haar overgang tot de Moederkerk. Voor die beslissing deinsde zij terug, zoo vaak zij zich die als werkelijkheid voorstelde. Haar neiging tot dat geloof was niet op kennis en overtuigden gemoedsdrang gegrond, zoo min als haar weifeling op protestantSche overtuiging berustte. Er was een onbestemde ontevredenheid met wat zij had en een illusie van wat zij zich verbeeldde te zullen krijgen. Een van die ijle fantasmata eener ongevormde ziel, die iets verlangt zonder te weten wat, en die wordt verschrikt door de bepaaldheid van het werkelijke feit. L'amour et la foi nous nuit, had zij tot Sietske gezegd, die zulk eene phrase - het gemoed spreekt alleen zijne moedertaal - had gestuit. Eens neigde Emilie tot aannemen. Toen was er eene heftige ‘scène’ gevolgd tusschen haar en haar vader en zuster: zij wond zich op tot exaltatie, de anderen vergaten zich in spot en bitterheid.
- De Scaligers waxen ook wel Roomsch, zei Emilie met bitsche verbetenheid, en die toespeling verbitterde haren vader te feller.
- Ph! zei deze, - toen wisten zij niet beter; en het was bij hen ten minste geen malle geestdrijverij en.... verliefdheid.
| |
| |
In die krisis nam zij haar toevlucht weder tot Sietske, die zich ongaarne in dezen tweespalt zag gemoeid; die hartelijk medelijden had met het meisje, maar zag, dat er met zulk een karakter tot geenerlei beslissing iets was aan te vangen. Aan Sietske was alle egoïsme vreemd, maar het verdriette haar toch deze schoone dagen, haar gelukkige indrukken gestoord te zien door onaangenaamheden zonder nut of grond. Hoe anders was het met haar en Frank, dan met slachtoffers der nietigheid als de Hollaerts!
De arme Hollaert kon zijn genoegen wel op in Rome. Hij had gedroomd van de prinselijke Scaligers, en hij kwam er geen stap verder meê. De ladder in zijn wapen bleef overeind staan, maar kon niet reiken tot de 16e eeuw der Scaligers. Dr. Kniffe Hield hem aan de praat met geleerde nasporingen, waar hij niets van begreep, en de Rafael, die deze hem verkocht had, bleek bij den eersten blik, dien Wybrand er op had geworpen, een moderne kopie te zijn. Prinsdom en Maecenaatschap - ach, beide kregen een knak, en Hollaert verlangde vurig maar weer op de Heeregracht te zitten, vrij van obelisken en beelden zonder neus of armen, vrij van ‘antiekerij’, zonder conversatie in vreemde, hem moeielijke talen, en al die malle schilderijen van - -ini, -omi, -oni, of -ivo, -avo, -ello, en dien ‘vervloekten Raffaello’, en weer zijn puik bittertje en zijn whist te hebben.
De maat was vol, en op eens maakte hij zijne toebereidselen, zeide eerst den voorlaatsten dag aan Emilie, dat zij den volgenden dag gereed moest zijn en voelde zich gelukkig, toen de locomotief floot en hij Rome het heilige kruis achterna kon geven.
| |
| |
Frank en Sietske vonden, uit het Vaticaan komende, hunne afscheidskaarten; op die van Emilie stond met potlood een woord van leedwezen, dat zij Sietske niet meer had kunnen zien.
Wat Emilie aangaat - het moet vermeld worden, dat zij berustte, toen zij doordacht over het opzienbarende van een geloofsverandering en de handelingen, die daartoe vereischt waren.
In Hollaerts groote zaal hangt nu de pseudo-Rafael; alle bezoekers bewonderen het meesterstuk en begroeten als eenen Magnifico, als eenen Maecenas den bezitter, die voortaan als zoodanig in kunstcommissies werd gekozen. Zoo werd ten slotte. de eenige vrucht van Hollaerts Roomsche reize... een valsche Rafael.
De zoo grootscheeps aangevangen verhouding met Sir Ralph Stanford was te Rome niet voortgezet. Zoo gaat het vaak in de wereld, hetzij door dat men zich blijkt vergist te hebben, hetzij door de omstandigheden buiten ons. Beide had hier plaats gehad, zoowel wat hem als wat Mrs. Hudson betreft. Met Stanford waren zij eerst ingenomen; hij bezat onderscheiding, beminlijkheid, voor Sietske zekere aantrekking door het fijne, beschaafde, het mysterieuse van zijn melancholie. Maar, had niet zijne handelwijs jegens haar eene breuk veroorzaakt, ook zijne onbestendigheid van karakter, zijn gebrek aan zedelijk evenwicht, zijne verhouding tot de geheimzinnige Amerikaansche, zouden verderen omgang hebben afgesneden. Frank was natuurlijk op hem verbolgen en het hinderde hem zoowel om lijdelijk zijne ongepaste daad te moeten dulden, als dat zijne vrouws beeltenis in de galerij van den lord was te aanschouwen.
| |
| |
Zooals Sietske met Stanford, was Frank met Mrs. Hudson ingenomen geweest. Het was er verre van, dat de aantrekking van hare persoon een berispelijk gevoel bij hem gewekt zou hebben; maar zij was nu eenmaal buitengewoon schoon en begaafd, en Frank was te ontvankelijk voor zulke eigenschappen om ze niet op te merken. Noch hij, noch zijne vrouw hadden de grenzen van het natuurlijke en betamelijke een oogenblik, zelfs niet in gedachten, overschreden. Maar als zij er thans samen vertrouwelijk over spraken, moesten zij zich zelven en elkander bekennen, dat zij wat te snel waren geweest in hun goed vertrouwen en hunne ingenomenheid. Het was eene les in menschenkennis, en zulke lessen krijgen wij nooit dan ten koste van, minstens, een weinigje schamens. Zij is eene dure, eene onbarmhartige leermeesteres, de ondervinding, welke ons die menschenkennis onderwijst. Zij geeft niet gratis les, maar laat zich ook van den armste, soms met dood, vertwijfeling, verbittering en schande, soms geldelijk of lichamelijk, goed betalen.
- Gelukkig, zei Frank lachend, wie er maar met een langen neus of een beetje schaamte bij tijds afkomt.
- Het is toch jammer van zulke menschen, zei Sietske. Hoeveel goeds en schoons bederven zij bij zich zelven. Het blijft toch maar een waarheid, dat het goede in zijn gebiedenden vorm van plicht, eene macht boven ons is, waaraan men zich behoort te onderwerpen. Die zoogenaamde onafhankelijkheid maakt ons een slaaf, en een speelbal voor het toeval. Welke doellooze, verijdelde levens!
Intusschen ging Mrs. Hudson voort, als virtuoos van
| |
| |
eigen schoonheid, in Rome beurtelings bewondering, opzien of opspraak te verwekken. Niet lang duurde het of hare betrekking tot Sir Ralph was verdacht. Met eenige aanzienlijken van zijne landgenooten geraakte Stanford in zeer gespannen toestand, zoodat hij eindlijk op zijn jacht, dat te Gaeta lag, zich inscheepte, en Miss Vamberg, gewezen Mrs. Hudson, thans officieuse Lady Stanford - of zooals Frank het noemde naar den titel uti possidetis - met hem medeging naar Egypte.
Later vernamen zij het een en ander van hen: zij speelde te Alexandria de Cleopatra en, zonder een kostbaren parel in haar schuimende beker te doen smelten, gelijk de Egyptische vorstin, deed zij in zooverre als deze, dat zij er, zij het dan figuurlijk gesproken, de parel aan Venus offerde. Voor zulk eene levendige, geestige vrouw was echter Stanford op den duur te zwaarmoedig. Verhalen liepen er later van hare avonturen met een Russischen Prins en haar vorstelijke levenswijze. En als Frank en Sietske daar later van vernemen, zeggen zij: die hebben wij gekend! Frank voegt er dan bij: - had ik haar portret nog maar; dat zou een curiositeit zijn!
Stanford is een beeld van den aanzienlijke in den tegenwoordigen tijd, die geen doel en werkkring heeft; geen vasten grond; prooi van beginselloosheid en skepticisme, van nihilisme en gebrek aan ideaal. Vol goeds en een slachtoffer van het kwade. Hij werd een zonderling en een kluizenaar in de bergen van Zwitserland. Door enkelen om zijn mildheid en goedmoedigheid geprezen, door sommigen als stoute Alpinist bewonderd, door de meesten gelaakt, verdween hij eens. Was hij in een afgrond gestort? Hij had er zijn leven lang langs gedarteld.
| |
| |
Zijn lijk werd nooit gevonden Hij verzwond als een stuk stof der natuur en met al zijn schatten, zij geest en zijn gemoed, ging hij nutteloos te gronde. Hij heeft green graf, en niemand zou het ook zoeken of hem een traan wijden, maar in een der Alpenkloven zweeft als grafschrift het weemoedige woord des oordeels:
Hier ligt, die even goed niet had kunnen bestaan.
| |
| |
Hiermede eindigt het handschrift. Uit de vele omslagen en portefeuilles met aanteekeningen, die den grondslag, voor mijns Vaders werk vormden, ware nog een geheelen roman samen te stellen. Het lag dan ook in des schrijvers bedoeling een omvangrijker boek te geven, dan wat ik thans heb nitgegeven. Hij was misschien even over de helft. Tal van vraagstnkken wilde hij nog behandelen, tal van kleine tafereelen zouden er nog voorkomen. Van de vele aanteekeningen een geheel te maken scheen mij een te drieste onderneming. en zoo heb ik besloten de raad van hen te volgen, die het boek wenschten te zien, juist zooals het in handsehrift is nagelaten.
Toch moge het velen niet onwelkom zijn te hooren, wat er met de hoofdpersonen gebeurde.
Uit hetgeen ik in de aanteekeningen vond, en wat ik mij herinner, dat mijn Vader mij vertelde, zouden zij, Frank en Sietske, nog eenigen tijd in Italië blijven en dan, ingewijd in het Schoone, naar Holland terugkeeren. Nog bleven zij eenige weken te Rome, om dan te Napels hun hoofdkwartier te houden. Over hun verblijf aldaar zijn weinig notities. Het blijkt slechts, dat zij er den beeldhouwer Aëtous ontmoetten en.... ook het origineel van Santa komt weer op het tooneel.
Santa was bij een Engelsche familie in dienst, later met hen medegegaan naar Engeland en zoo had zij zich ontwikkeld en beschaafd. Dan komt zij terug in Napels en ontmoet nu Aëtous weder....
Van Napels uit bezochten Frank en Sietske de omliggende plaatsen. Vooral Bajae, Cumae en Pozzuoli - de streek waar de oude Romeinen hun heerlijke villa's hadden, waar Lucullus smulde en Vergilius zong.
Maar vooral het verblijf op Capri zou een helangrijk deel van
| |
| |
den roman vormen. Op Capri, het tooverachtige eiland met zijn verlokkelijke menschen, dat schilderachtige en poëtische land, hoe kon daar een Tiberius zwelgen en de meest buitensporige wandaden bedrijven? Die vraag stelt men zich telkens op Capri, maar
.... Wie weet of hij toch niet indrukken gevoeld heeft en ze soms weggebrast, soms door Mithras-dienst iets beters gezocht heeft, in betere oogenblikken, die zelfs een misdadiger heeft?
Dicht bij den ‘Salto di Timberio’ (Tiberio) vond Frank den aardigen monnik in zijn glimmende versleten pij, bezig met steentjes te werpen van de hooge rots in de zee, die men loodrecht onder zich waant.
- Zoo werpen wij onze daden en onze gedachten - en weten niet waar zij komen.
- Zij komen altijd waar zij moeten komen, zei de monnik met zijn zachte glimlach.
Frank dacht weer, is hij een kind in de wijsheid, of een wijze onder de menschenkinderen.
Toen Frank zijn enthousiasme voor de natuut lucht gaf, antwoordde de Kluizenaar:
- Una cosa naturale è sempre bella.
En Frank dacht aan een ander Romeinsch Keizer, die zei:
‘O Natuur, van U komt alles; in U is alles; tot U keert alles.’ Dat was Marcus Aurelius.
Frank kreeg sympathie met den hermiet; zelfs ging hij er op een vroegen morgen nog eens alleen heen. Sietske begreep dit niet, omdat Frank zich altijd weinig vriendelijk over de priesters had uitgelaten. Dit gaf aanleiding tot een discussie, waarin Frank het onderscheid aanwees tusschen dezen monnik en het meerendeel van de ‘boosdoeners der Kerk.’
| |
| |
Kijk, Sietske, ik ben hard tegen de geslepen priesters, de kerkerknechten van den geest, maar niet tegen zulk een eenvoudige ziel. Ik wilde dit door een daad toonen (hij had den man geld gegeven voor zijn kapelletje). Gij hebt mij zoo dikwijls verzacht. Vindt ge het niet goed? Laat ik hiermede absolutie krijgen voor dengeen dien ik onbillijk heb veroordeeld.....
Het is een heerlijk gevoel wanneer eene gedachte of een tafereel ons verheft en in een stemming van schoonheid brengt, dit in het woord te beelden, zoodat wij bij het genot van eigen uitstorting dat der opwekking bij een ander voegen, en als het ware het ideale in de werkelijkheid overbrengen: het realiseeren. De kunstenaar, die zijn kunst liefheeft bezit daarbij dan ook het genot het in de gedachte gekoesterde in schoone taal over te brengen, den loop der voorstelling te teekenen, de stemming en kleur te schilderen, de taal in elken regel, elk woord te rangschikken, dat zij poëzie worde en muziek.
Zoo deed Frank en hij schreef:
Mariuccia.
Soms, buiten, eenzaam ver, waar op de grijze rotsen
Agave kwistig tiert en cactus, geel van knop,
Een enkle valk, verjaagd, zich roeit ten hoogen op,
Omlaag op 't kiezelstrand de golfjes kozend klotsen;
Natuur als sluimerend rust met stiller harteklop;
Terwijl de hooge zon de schaduw recht doet dalen,
Als alles tintelend gloeit, geen vogeltje meer fluit,
En over 't korstig mos slechts murmelt het geluid
Van biekens, gonzend zacht, die purend ommedwalen
Op malva, roosmarijn en goudgeel ginsterkruid;
| |
| |
Ontmoet g' op 't rotsengruis met blooten voet getreden
Een meisje, nauwlijks meer dan kind, dat water haalt
En langzaam naar u stijgt, waar gij van 't bergpad daalt;
Het vale slappe kleed hield nauw de tengere leden,
En toch, wat schoonheid, die van 't schamel wezen straalt!
De koopren kan op 't hoofd, de handen in de zijden,
Een bontgekleurde doek beschaduwt 't roosgelaat
En gitten pracht van haar; zij d' oogen nederslaat
Ziet waar zij 't voetje zet om 't scherpste gruis te mijden.
Gij, biedt haar groet en gift - en noode haar verlaat.
Om 't wicht der vaas kan 't hoofd niet knikken; maar de mond
Ontplooit ten stillen dank de malsche rozenlippen
En tanden melkig wit, de fulpen wimperslippen
Gaan even op en neer, als groet die 't hart u zond.
Addio! wonderbloem op Capri's wilde klippen.
Vier krachtige roeiers, slanke Caprezen met warm gebruinde gezichten, zouden Frank en Sietske naar Amalfi roeien. Die heerlijke tocht, deels langs de kust, deels in de open zee, deed hun de toovermacht van Italië's natuurschoon diep gevoelen. De fijne lucht, het heldere water - smaragdgroen aan de kust, indigoblauw in het diep - de schilderachtige kust met haar wonderbaarlijke grotten, die kleine dorpjes en vervallen verdedigingstorens op de toppen, dat alles bracht hen in een vervoering, die ten top steeg, toen de stilte werd verbroken door een tnelodieuse muziek, toen zij de kust der Galli-eilanden naderden, de plaats waar bij Homeros de Sirenen woonden.
Hij (Frank) wilde er landen, maar dat ging niet; alleen dicht bij den rand der rotsen konden zij komen, omdat het zoo stil was; nauwlijks was er een kleine witte franje van schuim, die om de rotsen speelde, groen, smaragdgroen was er het ondiepe water. Werd hij betooverd door de Sirenen? Of was het werkelijk gezang, dat hij hoorde?
- Hoor, Sietske, chut! hoort gij dat zingen niet?
| |
| |
En Sietske, die eerst had geglimlacht om zijn geestdrift der dichterlijke verbeelding, luisterde en zei:
- Ja, waarlijk ik hoor zingen.
Zij hoorden het duidelijk: een zacht lied, met een referein lang uitgehaald, dat telkens terugkwam.
Nog eenige slagen der riemen en zij gleden langs de rots en daar zagen zij een schouwspel, dat hen verraste. Op een kant van de rots dicht bij het water zat een jongeling, de lange hengelroede vasthoudend, en naast hem lag een - ja, het moet een Sirene geweest zijn. Voorover, met de borst over de armen geleund, als een sfinx, lag daar naar hen toegekeerd een meisje, een kind misschien van 14 of 15 jaren. Om haar hoofd hingen dikke bosschen zwarte haren en daarover een hoop wier of bladeren voor de koelte. En toen zij de boot daar zag, verroerde zij zich niet, maar richtte er slechts hare groote zwarte oogen op en opende zich haar mond, meer uit nieuwsgierigheid, dan als lach. Zooals zij daar op hare armen leunend voorover lag, scheen zij waarlijk eene Sirene, en de stem, die zij hadden gehoord, was ongetwijfeld de hare.
- Hoe komen zij daar? vroeg Sietske aan een der roeiers.
- È - 't is Concetta van Crapolla, zei Francesco, een der roeiers.
- Daar ginds heb ik hun bootje gezien, zei een andere; hij komt hier visschen.
- Waarom vischt hij niet in zee of aan de kust?
- Francesco lachte, en zei: È - hier is hij vrijer - ginds visschen de andren meê - (knipoog) hij hengelt naar een hartje.
Na een poos daarvan te hebben genoten, riep Frank:
- Hebt gij daar gezongen? zing nog eens!
| |
| |
Er ging slechts een gloed van haar oogen uit en een lach van haar mond; geen antwoord.
Toen wonk Frank den jongen en riep, dat hij zijn hengelkoord zou toewerpen, en toen deze dat gedaan had, bond hij er cigaren aan en Sietske een oranje en geel gestreept sjaaltje, dat zij in Capri om haar hoed had gebonden.
- Haal op, riep Frank lachend..... toe, zing nu nog eens!
De jongen haalde den hengel op en wuifde met zijn muts en riep in zijn zoete taal de vriendelijkste grazie's uit, en de prachtige Sirene zond een kushand aan Sietske, terwijl de jongman haar het sjaaltje om den hals wierp. Toen richtte zij zich half op, zoo dat zij op een hand leunde, en nu zong zij nog een paar stanzai's en ritornelle, waarvan zij iets verstaan konden, als
Mia pêccêrella deli! vieni allo mare!
Nella barchetta v'è un letto di fior;
La bianca prora somiglia un altare,
L' onde e le stelle sfavillan d' amor.
Tutta la notte vuo' dirti che t' amo,
Tutta la notte vuo' stringerti al cor.
Nu zouden zij weer wegvaren - doch daar wenkte hun nog even de knaap en wierp hun den hengelsnoer weer toe. Daar zat een klein puntig stukje rood koraal aan, dat hij wees als een geschenk te houden, en Frank nam het er af en wuifde toen ten dank.
| |
| |
En toen - addio, addio!!
Weer gleed het bootje door den riemslag voort en nog lang keken zij naar de twee, totdat zij ze niet meer zien konden aan de rots.
- Toch een Sirene gezien, Sietske, zei Frank.
Hoeveel schoons zij ook zagen, hoezeer zij ook genoten van alles, toch kwamen er soms onbevredigende gevoelens in hen op. Zij begonnen meer en meer het gebrek aan een tehuis te gevoelen, zonder dit echter nog te uiten, totdat Frank eens uitriep:
- Ik snak naar huiselijkheid, naar mijn eigen tehuis!.
- Hè, zei Sietske, gelukkig, dat gij het uitspreekt. Dat heb ik ook zoo vaak gevoeld.
- En dan daar al het schoone overbrengen, dat wij in ons en met ons voeren. En wat we in ons leerjaar ervaren hebben, in oefening brengen! Mijn liefste, nu kennen wij elkaar beter dan ooit, niet waar?
Zij viel hem om den hals. En - Psyche gaat nu in den Olumpos met haar geliefde, zei ze.
Weldra aanvaarden zij dus de terugreis. Zij sloegen een laatsten blik op Italië.
- Spijt het je, vroeg Sietske?
- Neen; ik ben tevreden terug te keeren naar ons huis. Ik heb het ideale gezien; - niet het ideale land, want ik zou noch mijn landaard, noch onze natuur willen ruilen - maar het ideale, en dat blijft ons bij. Dit is het, wat ons leven moet verheffen en als de zon beschijnen, en dat hebben wij in Italië geleerd.
Italië had hen geleerd groot te zien; Italië had hen ingewijd.
|
|