Inwijding
(1889)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend
[pagina 333]
| |
XXXVI.‘Rome.
Beste Grootvader.
Gaarne voldoe ik aan uw verlangen, dat ik u wat zal schrijven over onze kruistochten in de kunstwereld. Trouwens ik zou u niet veel zaaks van iets anders kunnen vertellen, want daar alleen leven wij in. Soms zou de ‘wielewalende, diepkolkige Skamander’ van het gezelschapsleven ons willen meêsleuren; want wij hebben er eenige kennissen, maar wij weerstaan of vlieden als Achilleus. Wij hadden al genoeg van die zalen, waar de een den ander toeroept: ‘Joignez un peu votre inutilité à ce fardeau de mon oisiveté’. Ook de Hollaerts en Co. aasden soms op ons om een villa, een tentoonstelling of comedie met hen te zien, waarbij ik dan als cicerone zou moeten dienen. Die lieden dribbelen en gaggelen hier rond als eenden in een vreemde kooi. Pronk is het ontsnapt, want hij kan zoolang niet van de zaken wegblijven, maar de would-be Scaliger en zijn dochters zijn hier nog gevangen: niet door hun lust, maar door hun onlust om wat anders te doen. Hij, Hollaert, is een onuitsprekelijke dwaas. Hij laat zich oplichten door een geleerden gelukzoeker, die hem Scaligeriana of -âneries bezorgt, en hem een quasi-Rafael heeft aangesmeerd. Laatst kwam ik met hem in aanraking op de Piazza | |
[pagina 334]
| |
Colonna; om van een bedelenden monnik af te komen riep hij hem driftig toe, in zijn fraai Italiaansch: ‘andate à diavolo’! ‘Ik zal u recommandeeren’, zei de monnik met een wellevend gebaar. Ik stikte van 't lachen en gaf den frate wat voor zijn facetia. Straks moet ik Hollaert's Rafael gaan keuren, dat wil zeggen bewonderen. Intusschen hebben wij Rafael leeren kennen aan de hand van den braven heer Wybrand, die ons onvergeldbare diensten bewijst, en met wien wij eene hartelijke vriendschap hebben gesloten. Ach wat zal ik u over Raffaello, anders dan dat hij Il divino blijft, vertellen! Er komen steeds nieuwe geschriften, aan hem gewijd, maar nieuwe lauweren kunnen voor hem niet groeien; de zijne zijn onwelkbaar. Maar in welk een tijd leefde hij ook, die fortunato garscon, als Francia van hem zei. Zelfs het genie moet den dampkring hebben, waar het in bloeien kan. Plaats het in Kafferland - waar zouden de Stanze komen? Aan het schitterende hof van een Titan als Giulio, van een Parnassiër als Leo, waren Maecenaten als de cardinalen, de vorstlijke Riario, die van vier honderd ruiters begeleid door Rome reed, Grimani, Giovani de Medici, de fijne Bembo, de gesleepen Bibbiena, de vernuftige Turini, de edele en elegante Graaf Castiglione; bankiers als Chigi, de Splendide en Altoviti, de schoone en schitterende jongman, in de School van Athene vereeuwigd. En Rafael was een vriend en vertrouweling van al die groote geesten. In die sfeer bewogen zich af en toe blijvend Ariosto Signorrelli, Peruzzi, de San Gallo's, Sodoma, Bramante, da Vinci, Michelangelo, Giulio Romano, en de jonge Rafael. Ons land en onze kunst en letteren houden altijd plaats in ons hart, | |
[pagina 335]
| |
die niet kan worden weggedrongen, maar chauvinisme mag ons niet verblinden. Amsterdam, Utrecht, Haarlem hebben toch niet kunnen geven wat het Florence der Medici, het Mantua der Gonzaga's, het Milaan der Sforza's, het Rome van Giulio en Leo den kunstenaars boden, en, hoe hoog wij sommige uitdrukkingen van onze kunstenaars en schrijvers achten, hoe natuurlijk, karakteristiek en nationaal zij waren, boven het nationale staat het volstrekte; er zijn orden in het rijk der schoonheid. Het schoone is een wereldverschijnsel, en wij mogen het niet afsluiten in provincies. Met het zedelijk en geestelijk karakter is het anders gesteld; ik veroorloof mij den trots van daarin met geene nationaliteit te willen ruilen. Het schoone dat is absoluut, en wereldburgerlijk; waar het hoogste wordt aangetroffen, erkenne en eerbiedige men het zonder ommezien. Van den inhoud der Vaticaansche en Sixtijnsche wonderen behoef ik u niets te zeggen; u kan de afbeeldingen voor u leggen en door herinnering aanvullen. Het is de hoogste uitdrukking der schilderkunst, Numine afflata, zooals Rafael bij zijn beeld der Poëzie schreef. Een van de opmerkelijkste zaken in dit gansche Vaticaansche schilderboek is de innige harmonie van inhoud en vorm, van de conceptie en de verwezenlijking. De gedachte is hier geen abstracte filosofie en de schoone vormen zijn geen louter zinnelijke natuurverschijnselen: beide zijn éen, uit ééne bron, Kern weder Schale, maar alles zum einemale; de kunst is hier denken en het denken kunnen, beide zijn hetzelfde. Dit is het onderscheid met duizende andere kunstwerken, waar gedachte in is. Er zijn kunstwerken, die gelijken op een hand met te wijden handschoen; | |
[pagina 336]
| |
andere op een hand, die voor den handschoen te groot is. Hier is geen kleed en inhoud, maar het werk is éen, als een natuurvoortbrengsel. De gedachte is een artistieke gedachte en de vorm is een rijpe, ziel- en geestvolle vrucht van het harmoniesch genie. Welk eene ziel hebben Rafael en Michelangelo bezeten! Beider zielsvermogens loopen saam in die macht, die kunst heet; maar bij beiden in verschillende tempering; iets als bij Goethe en Dante, als bij Odussee en Ilias, als het Ionische en Dorische. Rafael is Ionisch, eene door fijnheid, schoonheid, gratie iets of wat gematigde kracht. Welk eene edele en lieflijke ziel moet hij bezeten hebben! Bij hem geen spoor van nijd of haat, van laagheid of opgeblazen trots, van zwakheid of overmoed; een klaren hemel gelijk, die zijn diepte niet heeft ten koste van licht en zuiverheid. De drie Gratiën zijn: Aglaïa, de glanzende, feestlijke; Thalia, de bloeiende, bloesemschoone; Eufrosyne, de blijmoedige, uit verstand en hart; - Rafael heeft ze alle drie. Hij heeft al het glanzende, bloeiende, lieflijk gezinde eener schoone geaardheid, eener edele natuur; nu eens in zijne madonna's met den adel der hemelsche of de bekoorlijkheid der aardsche moeder, de vreugd in kinderspel en kinderlach; hij heeft de schoone werkelijkheid in een bevallig landschap; in portretten als van Altoviti, den vioolspeler, Castiglione enz.; hij geeft beelden uit de litteratuur, het leven, zelfs stilleven en ornamentiek. Maar hij kan ook meer: hij is niet de schilder der zachtheid alleeen, gelijk men dikwijls meent. Hij heeft ook kracht, vuur, een onbegrensde macht om de grootste en geduchtste | |
[pagina 337]
| |
samenstellingen te denken en te scheppen. Zijn kunst is niet enkel gevoel; zij is de vrucht van heel zijn denkende, voelende en handelende ziel. Er is een tweede vooroordeel: dat hij alleen componist en teekenaar, en geen colorist is. Geen colorist in den trant van Titiaan, Correggio, in den toon van Velasquez, Rembrandt. ‘“Kleur,” zegt Wybrand in zijn pikante overdrijving, “is voor de gulzigen; de kieschkeurigen beminnen den vorm”. Verzacht de uitdrukking, en er ligt waarheid in. “Door welke middelen heeft Rafael zijn doel bereikt?' zei hij ons, voorde School van Athene staande.” Gij begrijpt, dat er voor zulke kunst heel iets anders geëischt wordt dan overheerschende gloed en pracht van kleur. Hier, de tot stijl verheven vorm, die door studie en veredeling van de natuur verkregen wordt; hier de samenstelling van lijnen en groepen; hier eenvoud en harmonie van kleur, in ernstige matiging. Dat hij in hoogeren zin ook colorist, ook virtuoos in 't schilderen, in den nu eens bekoorlijken dan stouten penseelstreek is, kan alleen de onkunde betwisten.”’ Met hem hebben wij Rafael, met hem Michelangelo leeren begrijpen. Het laatst gezegde is ook bij deze toepasselijk. Bij Buonarroti is de scheppingsmacht in de Sixtijnsche kapel misschien nog grooter, dan die van Rafael. Heeft deze wellicht wenk of gedachtenwisseling gehad van de zijde zijner humanistische vrienden, de Castiglione's, Bembo's, of heeft Ariosto hem geantwoord, toen Rafael hem over de Compositie der Disputa om raad vroeg, - Michelangelo heeft zich op de steigers der Sixtijnsche zoldering opgesloten en alles uit zich zelven alleen voortgebracht. Iets, dat het menschelijk | |
[pagina 338]
| |
begrip te boven gaat. Daar werd uit de Engelen en de dochteren der menschen die reuzenteelt geboren, die in honderden beelden en groepen daarover is uitgestroomd. Zijn figuren hebben nooit iets liefelijks. Stroef zijn zij, norsch, soms als de Titanen mokkend over hun vervallen grootheid. Per fido esem pio alla mia vocazione
Nel parte mi fu data la bellezza,
zegt zijn sonnet; maar het schoone krijgt bij hem eene geheel andere beteekenis: Questo sol l'occhio porta a quella altezza
Ch'a pingere e scolpir qui m'apparecchioGa naar voetnoot1).
Denken wordt peinzen, kracht heeft er te doen met lijden en worstelen; al overwint zij, de storm liet sporen na: ziedaar dus ‘“altezza.” Schoonheid voert hem “van 't aardsche ten hemel.” .. esser diviso
Non puo 'l bel dall' eternoGa naar voetnoot2).
Geen kunst wil hij “die de schoonheid naar de zinnen nedertrekt; de schoonheid voert het gezonde verstand ten hemel.” Verwonderen wij ons niet, dat de beeldenwereld, die ontstond uit zulk een gemoed, in zijne achttien maanden eenzaamheid in de hooge gewelven der kapel, ons met eene huiverende bewondering vervult. Neen, het onderwerp is niet onverschillig in de kunst. | |
[pagina 339]
| |
Mits de behandeling artistiek zij, is ook het onderwerp van gewicht; zoo waar als de God van Michelangelo, die door den vinger uit te strekken, Adam uit het stof te voorschijn wekt, grootscher is dan eene voorstelling uit het daaglijksch leven. En Michelangelo is geen asceet, die de schoonheid en de kunst minacht of verwaarloost. Welke samenstellingen, vormen, gestalten, vol van de hoogste schoonheid! En welk eene kleur! Nu eens zedig als betaamde, in groenen, rose; grijzen tint; dan sterker van vleeschkleur; dan getemperd met zachte reflexen; elders, in de tusschenvakken der bogen, geelbruin, goudachtig; of de engelkinderen, de putti, grauw als oud marmer; en al die gekleurde marmervakken daartusschen in.
Telkens komen wij terug van onze pelgrimstochten naar het Vaticaan, dazzled and drunk with beauty! Kunst en letteren openen mij meer en meer, en duidelijker een veld van studie, en ik begin licht te zien in den weg, dien ik daartoe op moet. Er is daarin iets bij ons te doen. Ik ben theoretiesch begonnen, maar meen, dat het beter is praktiesch aan te vangen; niet uit theorieën het schoone en de kunst af te leiden, maar, van de kunstwerken en de gevoelens der artisten uitgaande, op te klimmen tot de beginselen en het wezen. Zoo moeten wij ook, om op het schoonheidsgevoel der menschen te werken, beginnen met het in ons zelven te kweeken, te verwezenlijken, en van dat middenpunt de stralen doen uitgaan. Och, zegt onze vriend Wybrand, het schoone is eigenlijk eene gezondheidsleer der ziel. Hiermêe is het verband met het goede aangegeven, en ik geloof, dat dit juist is. | |
[pagina 340]
| |
Het is ook Platoniesch; het Grieksche kalos beteekent zoowel schoon als goed, braaf, voegzaam, edel. De godsdienst-stelsels hebben het goede en zedelijke tot hun bizonder eigendom gemaakt; doch, waar de banden tusschen deze en de menschen los worden, is het zaak, dat het schoone den band opneme en aanhechte, opdat het ideaal voor den mensch niet met sommige godsdienstvormen onderga. En al ware het schoone onmachtig om zedelijkheid en ideaal te scheppen, - wat ik niet toegeef - dan nog zou het den mensch zachter, humaner, fijner, edeler maken, omdat het grofheid, strijd, dorheid en leegheid verdrijft, en het levensgenot verhoogend, den mensch harmonischer maakt. Ziedaar, wat mij al lang de ziel beweegt, wat mij steeds duidelijker wordt en als levenstaak oneindig toelacht en een heerlijke illusie geeft. Is het een illusie, een spel, een begoocheling? Gewis niet. Hoe gelukkig voelen wij ons zelven reeds, en waarom zou het ook anderen niet gelukkig kunnen maken? Wij zien in het leven van zoovele geleerden, die de Chariten missen, practici, die geen ideaal en cultuur hebben, melancolici, wie geen Muze leert lachen en genieten, pessimisten, die louter schaduw zien, individuen en gezinnen, die geen geestelijk voedsel hebben, zoekers, wie de werkelijkheid en het dagelijksche onbevredigd laat, wij zien daaruit, dat al die menschen zon missen. En die zon is het schoone, dat in kunst en letteren ligt; en niet alleen in deze, maar in de gansche aesthetiek van het leven. Zoo, waarde grootvader, heb ik mij zelven rekenschap willen geven, en u deelgenoot maken van gevoelens en denkbeelden, die mij hier vervullen. Ik moet zeggen ons, | |
[pagina 341]
| |
want mijn beste vrouw, die daarin opgroeit, deelt alles met mij. Wij lachen er soms om, als wij bemerken, hoe ik haar als proefsteen gebruik om wat in mij rijst en woelt te toetsen, en in woord te brengen, wat zwevende opmerkingen en indrukken waren. Gij ziet, dat Rome ons in plaats van in reisavonturen tot beschouwen en bespiegelen leidt. Wat de menschen aangaat, wij houden ons aan het pauci sed cari.Ga naar voetnoot1) Geluk met uw tafeltje; wij hebben ons met uwe beschrijving zeer vermaakt, en zijn nieuwsgierig het te zien. In uw gevoelens daarbij kan ik volkomen deelen. Als ik terugkom, zal ik mijn ondervinding gebruiken om eenige van de oudste familieportretten in goeden staat te brengen; Wybrand heeft mij daaromtrent raad gegeven. Wij zullen ook zijn Italiaansche teekeningen laten encadreeren; ik heb er nog eenige van hem genomen, waaronder een prachtig gezicht op Tivoli; ik wil tehuis van zoodanige herinneringen aan dit land omringd zijn. Dat stemt.
Uw liefhebbende |
|