| |
| |
| |
XXXV.
Met Wybrand, die onzen vrienden de taak, om uit zoo veel het voornaamste te kiezen verlichtte, bezagen zij de oudchristelijke mozaieken; de kerken, belangrijk door historische waarde, door haar ouden basilica-vorm, of lateren renaissance-bouw, door den ontleenden praal van antieke zuilen, door gedenkteekens en kleurenrijk marmer, door fresco's en beelden, de poëzie dragend van de legenden, den stempel der historie, den geest der wisselende bouwkunst; en alle te saam het ecclesiastisch Rome der mystische middeleeuwen en der humanistiesch wereldsche renaissance afbeeldend, in eene veelheid en volheid als nergens elders kan worden aanschouwd. Boven dit alles troont en verheft de Petruskerk, gesticht door den ontzagwekkende Giulio II en den luchtigen humanist Leo X, en aan wier bouw de namen zijn verbonden van de grootste kunstenaars, Bramante, Rafael en Buonarotti; het wonderwerk van kracht en praal, gewijd aan den armen visscher uit Galilea, en waar nog het net wordt gehouden, welks mazen over heel de wereld liggen uitgestrekt. Die beteekenis vormt een deel van de bewondering, welke de Sint-Pieter niet faalt te verwekken. Men scheide vrij het kunstwerk af van het heiligdom, en viere nu eens der kritiek den schoot, als zij iets onredelijks, als zij overlading of enkele smaaklooze monumenten ontleedt, of voele zich ondanks alles medegesleept door de
| |
| |
kracht, de weeldrige verbeelding, de grootsche opvatting, altoos zal aan den indruk van deze, de geweldigste kerk der christenheid, de historische beteekenis onafscheidelijk verbonden blijven. Aan de gothische Kathedraal een grootere mate van gevoel; aan het Atheensche Parthenon het allerhoogste begrip van zuivere schoonheid; aan beide eene hoogere organische bouwwaarde. Toch aan de reuzenschepping op den Vaticaanschen heuvel ook een bizondere rang onder de grootsche gewrochten van den menschelijken geest.
Rijk aan poëzie en kunstschoon waren de indrukken onzer vrienden bij hun gang naar het Vaticaansche deel van Rome. Aan den oever van den Tiberstroom, dien geen kritiek uit Rome's aloude geschiedenis kan weg cijferen, ziet men links de hooge bruine huizen, met hun voet aan den oever, hun schaduwen half over den stroom heenwerpen; rechts het castello S. Angelo, eens Hadrianus' Mausoleum; daartusschen de groote brug, en daar achter de burcht en kerk van S. Petrus. De twee halfronde colonnades, die Bernini als eene inleiding tot het kerkfront om het voorplein bouwde, steken als havenhoofden - wij denken aan het scheepken van Petrus - vooruit en maken het voorplein tot een binnenhaven, waar het stille water rust geeft van de woeling daar buiten. Tusschen de twee klaterende fonteinen van Maderna, staat de bekruiste obelisk, die Caligula uit Heliopolis voerde. Hier was de Circus van Nero, waar Petrus den marteldood onderging. Dan verheft zich de kerk, basiliek en koepelbouw vereenigend, of naar Bramante's gedachte, het Pantheon van Agrippa geplaatst op de basilica van Constantijn. Het schoonste is die koepelbouw en de machtige
| |
| |
lijnen en combinaties der zijkanten. De façade met Korinthische zuilen en de woelige balustrade met de beelden van Christus en de Apostelen, doen die bevredigende werking niet. Bij den eersten indruk van het inwendige zwijgt het kritiesch geweten en is alleen overweldigend door de pracht der bouwstoffen, de grootsche verhoudingen en het koepelgewelf, en allen wansmaak voorbijgaande, en vergetende, dat de tabernakel met zijn gedraaide kolommen gemaakt is van het aan 't Pantheon ontroofde brons, zoekt men de Pietà van Michelangelo, de Moedermaagd met den dooden Christus in haar schoot; de grafteekens, waar Canova en Thorwaldsen hun edelen smaak in bewezen, de candelabers van Benvenuto.
Van al die kerken is die gewijde bouwkunst uitgegaan, welke in de wereld de mededingster is geworden der gothiek. Eene kerk in Italië is tevens een museum, waar wij mozaieken, sculptuur, beelden, fresco's en schilderijen leeren kennen.
Dan bieden de galerijen en paleizen schatten. De Italiaansche kunst schittert er in al hare pracht. Zeker, men moet naar menige kleinere stad gaan om dezen of genen meester te bestudeeren. Venetië zal ons eerst goed Bellini, Giorgione en Veronese leeren begrijpen; Parma, Correggio; Florence, Ghirlandajo en Masaccio; Cortona, Signorelli; Milaan, Lionardo; Turijn, Bazzi (Sodoma) enz. enz. Maar in uitstekende stalen zijn zij toch ook in Rome vertegenwoordigd, en voor eenigen van de grootsten, inzonderheid voor Rafael en Michelangelo, is Rome de plaats bij uitnemendheid. Ook hier leert men Pinturicchio kennen in S. Maria del Popolo en Aracoeli; in het Pallazzo
| |
| |
Sciarra ziet men Giorgione's gloed in zijn Johannes de Dooper, Mantegna's prachtigen Doge, Perugino's meesterlijken S. Sebastiaan, Titiaan's Bella.
- Hier, zei Wybrand, hebt gij een van Rafael's meesterstukken, de vioolspeler, iets bizonders; let daarop; Titiaan's Bella zal u sneller betooveren door de kleurenpracht; toch zal Rafael's vioolspeler u een intiemer en langduriger genot geven. Die pels van wit en bruin, het bruine haar onder de zwarte muts, het groene lijfkleed, die bisterachtige tint van het gelaat, dat is alles éene harmonie in stillen toon met zacht gelijk licht. Weinig heele kleuren, alles gedempt: sfumato. Ook in den penseelstreek is niets, dat zich opdringt; de toets is hier geen doel, maar middel. Het is hoogst uitvoerig, greinig, korrelig gedommeld. Er is iets in van da Vinci, van wien Rafael zeker ook weer het zijne genomen heeft. Onuitputtelijk schoon is dit portret, en zoo eenvoudig, dat het zonde is er een opsierend epitheton aan te verkwisten. Het leeft, en het is schoon, ziedaar alles.
In het Palazzo Doria wees hij hun uitvoerig de eigenschappen van Velasquez in het portret van Paus Innocentius.
- Ziedaar weer een buitengewoon meesterstuk, dat gij in uw gedachten hebt te prenten. Dat is een ander man dan de Italianen: zoo moet gij leeren vergelijken. Velasquez is schilder in de eerste plaats. En realist, maar hij zoekt het niet in het gemeene; hij ging uit van eene bijna slaafsche navolging van de natuur, doch verhief z ch allengs tot eene wezenlijke vertolking van den indruk, dien het voorwerp maakt. En die indruk hoe geeft hij dien weer! In een andere schaal van overstemmende kleuren; 't is kleur, maar niet meer dan vier
| |
| |
of vijf verwen; toon houdt ze ondergeschikten eenstemmig, Als hij, zooals hier, summier, breed gaat schilderen, kan hij dit, omdat hij meester is van alles. Welk een kop! en welk een leven! En die kleurenharmonie: een roode zetel, een roode mantel, een rood gordijn, een roode calot, en de kop in toon daarmede. Velasquez is een virtuoos! Hoe zedig is Rafael daarbij. Zoo zijn er temperamenten van schilders, en vele facetten aan den diamant der schilderkunst.
Een andermaal stonden zij lang voor Titiaan's schilderij in de Galleria Borghese, beroemd onder den naam van De heilige en profane liefde. Twee schoone vrouwen in een landschap, gezeten bij een waterput met antiek reliëf; de eene gekleed, de andere naakt. Wat willen zij zeggen? Waarschijnlijk de eene of andere allegorie, waarop in een sonnet van een der humanisten wel een commentaar zou zijn te vinden. Maar welk een pracht van kleur.
Op eens kwam, onder het beschouwen, licht door de doorbrekende zon en de schilderij werd door een gulden gloed omtogen. Hoe werden zij geboeid en betooverd!
- Daar schiet mij, zei Frank, een uitdrukking over Titiaan te binnen; een tijdgenoot zei van hem: e bellissimo parlatore. Er ligt ook iets schitterends, welsprekends in zijn penseelwerk; iets als het meeslepende, boeiende van het woord. Men kan niet weg van dit stuk.
- Heel juist, zei Wybrand, zijn voordracht is brillant. Kijk - er zijn twee geslachten van schilders: die louter schilders waren, als Titiaan en Veronese en Correggio, waren ook in hun voordracht het meest colorist, gevoelsmenschen, gepassioneerd. Die veelzijdig werkten, in meer
| |
| |
dan éene kunst, als Rafael, Michelangelo en anderen, waren ook meer teekenaars, componisten; vaster, stelliger, beredeneerder, en gewoonlijk diepzinniger. Als men jong is, of in iederen leeftijd in oogenblikken, dat ons zinnelijk gevcel geprikkeld en opgewonden wordt, treffen kunstwerken met hartstocht en kleur heviger. En toch, op den duur, ik zeg op den langen duur, behouden de andere eenige meerderheid. Het beste is, voor beide ontvankelijk te zijn; de eene onderhouden ons vuur, de andere onze stil bewonderende bevrediging.
Zie, hier hebt gij er weer anderen, die mijn onderscheiding bevestigen. Sodoma's Madonna, die copie van Vinci's Leda, Luini's S. Agatha, zijn gevoeliger, pakken meer in; - ginds, zie, Rafael's Graflegging vindt gij een weinig droog - maar hoe schoon gedacht en gecomposeerd! En welke groote qualiteiten in die Cleopatra van Bronzino; vorm en tournure iets van Michelangelo, de omtrek wat kantig op den dag; maar veel smaak en stijl.
Frank's oog was opgevoed in de kunst en nu het daaglijks, als hier, werd ontwikkeld en gescherpt, ontging hem niets bij de wandeling. Wybrand's opmerking en zijn onderscheiding tusschen het schilderachtige en het meer intellectueele of geestelijke in de kunst kwam hem bij menig gebouw ter hulpe. Als zij dan S.S. Cosma e Damiano en S. Clemente, of S. Maria Maggiore en Lateraan beschouwden, moest Sietske haar verwondering uiten:
- Welk een gansch andere soort van bouwkunst is dit. Het is niet dat, wat wij ons van eene kerk plachten voor te stellen, en ook als kunst iets heel anders.
- E, zei Wybrand, natuurlijk; hier heerscht een ander begrip. Voor kerkelijke bouwkunst geldt u de gothiek
| |
| |
alleen; ik wed, dat het romaneske gevoel u daarbij de verbeelding treft; en bij de wereldlijke gebouwen denkt gij zeker meest aan het effect. Het sentimenteele of het schilderachtige zullen u beurtlings toespreken, is het niet?
- Ik geloof, dat gij het juist aanduidt; maar hoe moeten wij dan een bouwwerk bezien?
- Ik zal niet zeggen, dat het gevoel en het schilderachtige geheel moeten worden uitgesloten, maar voor mij is bouwkunst in de eerste plaats iets anders. Iedere kunst moet haar eigen aard en wezen bewaren; hoeden wij ons voor spraakverwarring; en zoo meen ik, dat bouwkunst principieel is: de kunst van ruimte, lijnen en verhoudingen. De rest is bijzaak. Organiesch verband en harmonie moeten die drie vereenigen tot het schoone. En dat ziet gij hier in Rome door voorbeelden, niet alle volkomen, want die geeft alleen de Grieksche architektuur en in mindere mate de Romeinsche. Maar gij vindt hier voorbeelden genoeg voor mijn stelling. Het duidelijkst kunt gij begrijpen, wat ik meen, door de gebouwen op het Capitool, door het Pallazzo Farnese, de villa Madama, Cancelleria, door een zuilenhal als in S. Paolo fuori, of zalen in het Vaticaan. Daar hebt gij te letten op de ruimteverdeeling, de onderlinge verhoudingen, de schoone lijnen; dat spreekt meer tot het intelligente dan tot het blinde gevoel. Maar als het begrip voor stijl, voor proporties en lijnen ontwikkeld wordt, dan vindt ook uw gevoel voldoening, en een hoogere fijnere voldoening. Dan begrijpt gij, wat Alberti meent, als hij de harmonie der vormen en verhoudingen tutta questa musica der achitectuur noemt.
- Het is geen wonder, zei Sietske lachend, zoo
| |
| |
menschen als de Hollaerts, en dat zijn typen van de gewone toeristen, hier rondloopen als boeren in een museum en zich niet tehuis kunnen voelen. Wat moet men al zien, en met oordeel zien, om te begrijpen!
- Non c'è che far, zei Wybrand, er is niets aan te doen. Die hier komt, moet wat meêbrengen, of hij heeft er niets aan. En dat is helaas in de nieuwere wereld zoo met alle kunst; men voelt en geniet geen kunst meer onmiddelijk, zooals in de oude tijden, en zooals het nog was gedurende de renaissance. Kunst is geen levensbehoefte meer; 't is een weelde, een appendix, en een eigendom van enkelen.
- Hier toch niet, zei Sietske; hier is het heele leven nog innig met het schoone en met de kunst verbonden; gansch anders dan in het Noorden.
- En dat, zei Frank nadenkend, dat is onze beweegreden om hier te komen; dat is de reden waarom Italië nog de hooge school is en moet zijn voor de smaak. Wij zullen zien zooveel mogelijk voor ons zelven meê te nemen, en bij ons tehuis zaden uit te strooien, ideeën te acclimateeren.
Wybrand zag hem even aan. Een schoone droom, dacht hij, maar hoede zich om des jongen mans enthousasme te dooven.
|
|