Inwijding
(1889)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend
[pagina 271]
| |
XXIX.Zoo wies uit de herinnering van het verleden en de zaligheid van het heden, beschenen door de Florentijnsche gratie, hun gemeenschappelijk leven, tot de tijd weer wenkte en wees naar hetgeen vóor hen lag. Het was December, en de wintermaanden zouden zij in Rome doorbrengen. Rome! Rome! zei Frank, dan zal je eerst eens wat zien! Possis nihil urbe Roma visere majus.Ga naar voetnoot1)
Toen kwam er een kink in den kabel. Grootvader schreef vooreerst, dat hij onaangenaamheden had gehad met juffrouw Barbara. Over een marmeren Venus, die Frank in een der kamers wilde hebben, had zij zich zeer geërgerd: zulk een gemeen vrouwspersoon in een kamer, waar iedereen kwam! Zij zag zich ook blijkbaar met wrevel door eene nieuwe meesteres in huis verdringen. Bij eene schikking voor de toekomst had zij gezegd: ‘als Sietske terug komt’, en grootvader had hervat: ‘Als mevrouw terug komt.’ Er waren hooge woorden gevallen, maar grootvader had weer allengs verzoenend gesproken en zij zou ten minste blijven, tot zij weer te huis kwamen. Dan was er een andere verdrietige zaak. Een stoomtram-maatschappij had namelijk concessie gekregen, en een stuk | |
[pagina 272]
| |
grond in de oprijlaan, waarop de Staat een recht van overpad bezat, zou worden onteigend. ‘Een deel van mijn heerlijke oude beuken geveld, en de andere door kolensmook bedorven; mijn oprijlaan geschonden’, zoo schreef de oude man gemelijk, ‘en dat om zulk een leelijke kachel op wielen! Ik wil dat ding niet over mijn goed hebben’. Wettelijk was er niet aan te doen, alleen wellicht door persoonlijke onderhandelingen; maar daar kon hij in dit jaargetij niet aan denken. Grootvader was verdrietig. ‘Ellendige zwendelarij’, schreef hij, ‘met die vervl..... dingen, die onze mooie wegen bederven. Maar lastig zal ik het hun maken, al moet ik een jaar procedeeren’. Sietske bedacht zich niet lang: - Dan moeten wij dadelijk naar huis, Frank, en gij moet het zien te keeren. Frank aarzelde. - Als ik eerst eens schreef aan die kerels, zei hij. - Zou dat wel iets helpen? - Ons heele plan in duigen! Grootvader is ook overdreven tegen iets nieuws; het zou zoo erg niet zijn. - Maar de goede man tobt er over: en Barbara maakt het hem onaangenaam; ik wou, dat ik maar te huis was. - Ph! als het je niet schelen kan. Maar het was mijn ideaal samen in Rome te zijn. - Denk niet, dat het mij onverschillig is, mijn beste, maar wij zijn verplicht.... Frank bleef uit zijn humeur: hij was gewoon niet gedwarsboomd te worden, en altijd zijn zin te volgen; Sietske niet. | |
[pagina 273]
| |
- Frank, zouden wij op deze wijs gerust en prettig in Rome kunnen blijven? Dat zou ons geen voldoening geven. Hij voelde dat ook wel, maar de opoffering kostte hem veel strijd. Dien zelfden dag kwam er, alsof grootvader het voorzien had, een briefkaart: dat de zaak nog lang zou duren en zij zich niet moesten laten storen in hun reisplannen. Toch behaalde het goede de overwinning. - Daar gaat ons Rome-ideaal, zei Frank met een wanhopenden zucht - het wordt een Romeinsche ruïne. - Maar, van een triumfboog, dacht Sietske, die haar man al genoeg kende om dat niet te zeggen. Getelegrafeerd - opgepakt - en den volgenden dag zaten zij op den sneltrein om rechtstreeks door te stoomen, Frank morrend en treurig met den blik op hetgeen hij verliet, Sietske opgewekt en tevreden over de zelfopoffering. In het Noorden stevenden zij den winter te gemoet. Hun land zagen zij terug, bedekt met sneeuw en nevel. Doch geen dag waren zij thuis of ook Franks gemoed werd gekeerd en hij zei tot Sietske: - Vrouwtje-lief, je hadt gelijk; ik ben blij, dat wij het gedaan hebben; je hadt gelijk. Sietske glimlachte en knikte hem maar eens toe. Inderdaaad het was goed. Grootvader was in onrust over het geval en zeer verheugd en dankbaar, dat zij terug waren. Frank vatte met energie de zaak aan en trok her- en derwaarts om het gevaar te keeren, want nu had ook hij er zijn vasten wil op gezet, dat ‘de kachel op wielen’ niet door hun laan zou komen. Intusschen er kwam nog iets bij, dat hun terugkomst | |
[pagina 274]
| |
wenschelijk maakte. Barbara werd ongesteld. Sietske verpleegde haar, was de bestierende huisvrouw en in alles die groede fee in huis, die den man het leven zoo gemakkelijk en gelukkig pleegt te maken, op eene wijze welke door het dagelijks bezit er van soms niet wordt opgemerkt, maar door het gemis op het scherpst aan het licht treedt. En door alles heen versierde zij den dag door vriendelijkheid en lieftalligheid. Met een paar bezitters van aanzienlijke namen, die der tram-onderneming tot vlag dienden, schoot Frank niet op; met eenige andere hoofden der zaak bleef het dralen en omweegs-wijze sukkelen. Vervolgens werd hij uitgenoodigd om eene bestuursvergadering bij te wonen. Eerst werd de helft van den tijd ingenomen door eene discussie over het woord ‘terwijl’ in art. 7. De andere helft door een paar amendementen daarop, door een sub- en een sub-sub-amendement en een geschil over de vraag, welke van deze allen de wijdste strekking had. Ten slotte staakten de stemmen en werd de beslissing verdaagd tot eene volgende vergadering. Toen Frank weer huiswaarts keerde, zag hij den weg tot bij de beukenlaan al afgepaald. ‘Voor den duivel’ zei hij, ‘als zij aan de laan raken, laat ik er hen met kneppels af jagen’. Ten langen leste echter - het was al in Januari - kwam hij te recht, niet bij de hoofden, maar bij de ziel der onderneming. Hij vond een man van zaken en niet van ‘terwijls’; samen bekeken zij de projecten en, om kort te gaan, zei Frank: - Zie eens, waarom neemt gij dien kleinen omweg niet, die u het voordeel biedt dichter langs het dorp te komen. | |
[pagina 275]
| |
- Mijn waarde meneer, zei de ander, - om de eenige maar afdoende reden: dit kost ons zeker ƒ1500 meer. - Welnu, zei Frank, laat ik de knoop doorhakken. Gij moet op een kwartier verder toch door een stuk hei van ons; dat geef ik u voor niets; en wij zijn van het gemaal af, en gij van den overlaat der beek en den wachterspost, en van mogelijke procedure. En daarmêe uit. - Dat is spijkers met koppen slaan, zei de ander, maar ik moet er toch met de heeren over spreken, u begrijpt... - O, ik begrijp: u beslist en de heeren moeten daarop knikken. Maar u beslist? - Dat zal wel, zei de ander lachend. - En zeer spoedig? - Zeer spoedig. Met dat bericht kwam Frank te huis, en grootvader was er meê tevreden, schoon boos, dat die zwendelarijen een mensch zoo in zijn rustig bezit kunnen storen. Ten slotte werd de zaak beklonken; en nu het gevaar afgeweerd was, keerde de genoegelijkheid terug. Bij gebreke van de werkelijkheid werd Rome in beeld en schrift het onderwerp voor de gezellige winteravonden. Grootvader bracht het journaal van hem en het vroegere van zijn oudoom Arnout ter tafel; zij zagen hoe het Rome van 1820 en 1830 was, hoe gansch anders in 1786, het tijdperk van het andere verhaal, toen een Italiaansche reis een of twee jaar innam; den tijd ook van Goethe's reis. Zij lazen hoe de tocht van oudoom begon, na een afscheid voor langen duur, met de trek- | |
[pagina 276]
| |
schuit van den Haag naar Rotterdam; hoe zij met vele ‘fatigues’ door Frankrijk en Zwitserland togen; welke ‘cabinetten en curiositeiten’ zij zagen, en welke merkwaardige personen, waaronder Voltaire en de kunstenaars en geleerden van het toenmalige Italia. Zoowel hieruit, als uit andere reizen, oude en nieuwe, maakte Frank tal van aanteekeningen, die hem later te pas kwamen. Want toen Februari ten einde liep en Barbara geheel hersteld was, zei grootvader eens: - Kinderen, nu heb ik een wensch en dien moet gij vervullen: alles is nu in orde en ik zou willen, dat gij uw afgebroken reis hervattet; anders blijft het half voldane verlangen in een onaangename herinnering, Sietske had zich reeds geheel in het huiselijk leven geschikt, maar Frank was er terstond toe geneigd het plan te aanvaarden. Na kort beraad werd er toe besloten en weldra vertrokken zij. Het kleine incident had toch zijne vruchten gedragen. Sietske had zich in al hare kloekheid, offervaardigheid en huiselijke deugden getoond; Frank had voldoening van hetgeen hij had gedaan; grootvader was weer tevreden en opgeruimd. Moreel gesterkt en het hoofd weder meer toegerust voor hetgeen zij thans zouden beschouwen, kwam Frank terug in Italië, als met een nieuw gevoel, en eene vrouw aan zijne zijde, niet meer de onervaren jonggehuwde, maar reeds geheel in haar eigen wezen en kracht ontwikkeld. |
|