| |
| |
| |
XXV.
Frank aan grootvader:
.....................
‘Welk een geluk als men ontvankelijk is voor kunst; dubbel leeft, die daarmeê leeft. Wij smaken hier ten volle dat genot. Eerst loop ik altijd als een bezetene, d.i. enthousiast rond in een museum, getrokken naar links en rechts, en alles willende zien. Als ik zoo ben, en mijn voorhoofd begint te paarlen en ik mijn hoed in mijn nek zet, gaat Sietske mij intoomen. Maar nu beginnen wij maat en wat methode in acht te nemen. Het een en ander van onze indrukken wil ik u vertellen. Florence is als eene geïllustreerde kunstgeschiedenis, maar voor prenten staan er de werkelijke kunstwerken in. Het is wel de voornaamste stad van de renaissance, het rinascimento, de wedergeboorte van den schoonheidszin. Hoe veel opmerkelijks men er van de antieken ziet, overweldigend in aantal en beteekenis is er de vroege en de volbloeiende renaissance. Hier ‘spreken de steenen’. De oudste herinneringen zijn aan het Battisterio verbonden, met zijn oud-Florentijnsche kunst, zijn koepel en mozaieken, en die wonderschoone bronzen deuren van Ghiberti, waarin het verbaast zoo vroeg, zoo frisch de studie van het leven te zien. Van 't begin van 1400 - en reeds volkomen! En Italiaansch, en zonder te trouwe navolging van antieken, zooals Pisano nog heeft.
| |
| |
Op een morgen zagen wij er een kind doopen bij de groote doopvont. Na afloop schoven twee geestelijken er het deksel op en gingen daarbovenop zitten. De een gaf den ander een snuifje en zat hem iets te vertellen, zoodat deze zijn buik vast hield van 't lachen. Curieuse godsdienst, hier.
De dom, vol werken der jonge kunst, van binnen mysterieus van toon, getuigt van de 13e en 14e eeuw; in grondgedachte oud-Toskaansch, met geïtalianiseerde gothiek en de nieuwe vinding van Brunellesco's koepel; en daarnaast de hooge Campanile van Giotto. Alles in kleurige mengeling van marmer, rosso di Siena, uit Carrara, donkere verde di Prato.
De gothiek, door Duitschers ingevoerd, vervormt zich terstond in Italiaanschen geest; hier geen overdreven vertoon van het constructieve organisme als hoofdzaak, maar de schoone gestaltenis door schoonheid van stof, van bekleeding, van verhoudingen en sier, geen torens bepalen den bouw, maar de campanile staat afzonderlijk en de gevel heeft zijn eigen beteekenis als facciata, als 't gelaat des gebouws.
Geen stap of men leert geschiedenis eener kerkelijke architektuur, gansch anders dan in het Noorden: Or San Michele, S. Croce, S. Marco, S. Maria Novella, S. Lorenzo; Florentijnsch, met gothische toespelingen, maar meer hart voor de antieken.
De Piazza della Signoria, met Cosimo's beeld, is een tooneel der Florentijnsche historie, een Forum; in dien vestingbouw van het Palazzo Vecchio, met wachttoren, machicoulis en schaarsche ramen, zetelden de heerschers; op het plein vergaderde het volk, of liep te hoop en te
| |
| |
wapen, nu eens om de regeering omver te werpen, dan als de vijand voor de poorten stond; even goed wanneer de prior van S. Marco den brandstapel der wereldsche ijdelheden deed vlammen, als wanneer hij zelf er den vuurdood leed. Thans gaat men in het gebouw om de zolderbeschilderingen van Ghirlandajo en van Michelozzo, de fresco's van Bronzino, de werken van Vasari en Luca Giordano, en in den kleinen hof de bevallige fontein met Verrocchio's knaapje. Het ronde fonteintje is van marmer, met bronzen voet; de schaal porfier, rood; het gevleugelde ventje van brons, houdt lachend een dolfijn in zijn armen, die water spuit. In de deur van dien hof staande, ziet men op de Piazza en de Loggia dei Lanzi. Welk een groep daar te zamen! Welk een omgeving! Op het plein de fontein met Neptunus en Tritons van Ammanati en vier Nereïeden van Giov. da Bologna; voorts het ruiterbeeld van Cosimo, ook van Bologna.
Naast de stoere vesting van het Palazzo Vecchio, de gratieuse Loggia dei Lanzi, half gothiesch, half renaissance, met beelden uit verscheiden eeuwen: de antieke groep van Ajas en Patroklos; de nog stroeve kunst van Donatello's Judith; hier heft de vermaarde Perseus van Cellini, (die zelf zijn wording zoo plastiesch en met hartstocht beschreef), Medusa's hoofd omhoog; de Hercules, Nessus dooddrukkend, en de roof der Sabijnsche vrouwen, van Giov. da Bologna; het voortreffelijke moderne werk van Fedi, de roof van Polyxena. Geen hek sluit die beelden buiten het straatleven; de wandelaar en de werkman zitten aan hun voet of op hun trede; de facchino zet zijn mand tegen Cellini's bronzen reliëfs. Maar het volk is dan ook vertrouwd met zijn monumenten, het kind
| |
| |
kent ze van kindsbeen, men leeft er mede; de kunst is niet iets vreemds, maar wordt hun gemeenzaam.
Gansch anders, dan wat wij een paleis noemen, zijn de Florentijnsche palazzi. Hun tijd vorderde in de eerste plaats weerbaarheid. Van daar die geduchte kolossen, van onder met groote ruwe rustiekblokken en getraliede lichtopeningen; met meer krachtige muurvlakte dan vensters; grootsch en monumentaal en zonder ander sieraad dan de bekleeding der vensters, de rijke en sterk voorspringende beschutting der kroonlijst en het fraai gehamerde ijzerwerk om vanen of fakkels te dragen. Zoo zijn het palazzo Quaratesi (Pazzi), van Brunellesco; het palazzo Riccardi, door Michelozzo voor Cosimo gebouwd, waar Lorenzo werd geboren. Hier denkt men zich de Medici in hun bezieling voor kunsten en wetenschappen, in hun beschaafd gezelschapsleven. De hof gevuld met antieken; de huiskapel en de galerij door Gozzoli en Giordano bemaald met de beelden der Medici. Verder het palazzo Rucellai door Leon Battista Alberti, den eersten uomo universale, gebouwd; het palazzo Strozzi van B. da Majano, en het palazzo Guadagni van Cronaca.
Vóor alle het geweldige palazzo Pitti, Brunellesco's verheven bouwwerk. Reeds zijn ligging, op een hoogte en geheel vrij, is indrukwekkend. Trotsch versmaadt het allen sier en blinkt alleen door grootheid, verhevenheid en verhoudingen; denk eens, een fagade van 200 meters! Als op een rots verheft zich op zijn reusachtige onbehakte steenblokken (sommigen meer dan een meter lang) de muurvlakte, alleen in het midden der schaarsche vensters een weinig vermenschelijkt, een bouw, die het grootste karakter heeft. Van binnen is weelde en keur
| |
| |
van rijke kunst, uit later tijd. Wanneer men overstelpt is geworden door al zijn schatten, geeft de Boboli-tuin er achter ons rust en afwisseling.. De aanleg van Tribolo is een honderdjarige voorlooper van Lenôtre: terrassen met hagen, grotten, fonteinen en vazen; ilex-lanen met beelden; en de isolotto met bloemen en den Oceanus van Giov. da Bologna; en zwanen er om heen. Hier ‘wächst der Lorbeer hoch’, (hierbij gevoegd een takje er van) en myrthe en oranjes.
Nieuw is voor u de Bargello, waar sinds de Dantefeesten van 1865 het nationale museum is ingericht. Hier zag ik weer veel van oude Florentijnsche kunst: Giotto's fresco's, waaronder het Paradijs met Dante's portret; reliëfs van Ghiberti en Brunellesco; een muziekmakende engel van N. Pisano; Donatello, met zijn jongen David, Johannes den Dooper; en reliëfs met dansende geniï. Verocchio's David; Lucca della Robbia's tien reliëfs van zingende en dansende jongens en meisjes, heerlijk van leven en actie; de naïve Madonna van Mino; die van Rossellino, enz. In dit alles is nog een zoeken, bij dezen een nog hard en stroef gevoel bij het weergeven van de natuur, bij genen naietheid en idealisme, dat de natuurlijke vormen ook nog niet geheel meester is. Cellini's kleine modellen in was en brons voor den Perseus; de wassen boots van Perseus is slanker en reiziger, bijna zou ik zeggen mooier dan het voltooide beeld in de Loggia. Men ziet den vooruitgang der kunst, bij Sansovino; dan Michelangelo verrijzen met zijn vroege werken: de Overwinning, de dronken Bacchus, de Apollo, de Heilige Familie, meest onvoltooid en hoogst belangrijk om het aanleggen en aanpakken van het marmerwerk.
| |
| |
U van de Uffizi en Pitti te vertellen is een onbegonnen werk; het zijn honderden meters gaans door een dicht woud van kunstwerken. Komiesch is er de wanhoop der toeristen, waarvan dezen als veroordeelden hun lijdensweg afwandelen; genen in hun Guide nakijken of alles uitkomt en meer in het boek dan naar de voorwerpen zien; anderen versuft staan als een verdwaald kind, dat door vele menschen tegelijk wordt aangesproken.
Een onkundige doet het best met eenige zalen door te loopen, zooals hij eenige straten zou doen en alleen te zien naar een kern van het beste. Dat is eene nuttige schikking in een museum; zoo is hier de Tribuna; daar heeft een gewoon sterveling genoeg aan. De antieken, die hier zijn, kent gij: de fijne Appolino, de Slijper, de Worstelaars, en de beroemde Venus der Medici, elegant en vrouwelijk lief, maar onttroond door de Capitolijnsche en die van Milo. Zeker, zij is mooi, maar wij hebben een ander en hooger ideaal van Grieksche sculptuur leeren kennen.
In de andere zalen en corridors zijn nog merkwaardig: eene zittende Agrippina, een buste van Julia, een zeer mooie Doryforos, een Bacchus met Ampelos, eene Venus Genetrix; een voortreffelijke Faun, torso en een laat werk, een goede Homeros-kop, een meesterlijke Senecabuste, en onder dat alles, op eens heel iets anders: een bas reliëf met Victoria's, die een stier offeren, onmiskenbaar Grieksch en voortreflijk.
Nauwlijks durf ik u bekennen wat mijn indruk van de Niobiden is. Wezenlijk, hun roem is slechts een nagalm van een tijd, toen men de beelden van het Parthenon, om niet van het later gevondene te spreken, nog niet
| |
| |
of niet algemeen kende. In de gezichten is geen leven, geen uitdrukking; er is die macht niet in, die de stof beheerscht. Ik was gedesillusioneerd, en om billijkheid over wrevel te doen zegevieren, herdacht ik, dat het kopieën zijn, waarin de groote gedachte flauw weerklinkt, maar van eene onhandige hand.
Maar oneindig is onze verrukking in de Tribuna, in in de tallooze zalen, tot in de Pitti toe! Welke een openbaring van schilder- en teekenkunst! Dazzled and drunk with beauty, als Byron zei, komt men daar uit. Als glanspunten in de Tribuna noem ik u slechts de twee Venussen van Titiaan, zoo malsch en dommelig gedaan; een rond van Michelangelo, de Heilige Familie, zeer ongemeen en kunstig van schikking, van plooiing; Maria bizonder schoon; alles kantig en vast. Rafaels heerlijke Madonna del cardellino (distelvink) zit in een Umbrisch landschap. Edel, smaakvol; fijn gemodelleerd, het vleesch gedommeld en gescharreld met het penseel. Zij heeft beeldige slanke handjes, en mooier kindje bestaat er niet. De Fornarina is geen Fornarina; of zij van Rafael is? Men zegt van neen; toch heeft zij er zeer veel van Van del Piombo kan zij zeker niet zijn, dunkt mij.
Als met handenvol zijn hier verder de edelgesteenten der schilderkunst gezaaid! Botticelli's naief bevallige Maria; Ghirlandajo's Aanbidding der Koningen; een juweeltje van Mantegna, de Maagd in een rotsig landschap; Bartolommeo's tronende Maria, in grisaille (niet alleen aangelegd, als men zegt, maar voltooid); Bazzi's prachtige S. Sebastiaan; Correggio's Rust op de vlucht naar Egypte; Luini's Herodias, met dat verleidelijk sfumato in de behandeling, Bronzino - ik houd veel van Bronzino - wordt hij soms
| |
| |
bleek in de vleeschkleur, soms wat droog aan den kant, hij is altijd edel van stijl en voornaam. En Titiaans Flora! met haar rood haar, het schilderig contrast van het witte hemd en de rose-achtig paarse japon, haar rose-gouden vleesch, donker bruine oogen, een bloeiend vrouwelijk ideaal, - mollig en malsch gedaan, en een kleur, een feest voor het oog. Vinci's Aanbidding der Magi is een aanleg, hij schetst in vasten omtrek, spaart zijn geheel uit en veegt het wat aan met bruin; vreemde, maar grandiose compositie, die trap, die paarden, palmen en olijven; buitengewoon interessant. In de teekenzalen is een schets van hem, naar deze schilderij; en.... en.... maar... dan al die teekeningen!
Tal van Michelangelo, van Mantegna, Bartolommeo, del Sarto, Correggio, 24 van Vinci, 37 van Rafael. Een onuitputtelijke bron om de meesters te zien in hun studies en ontwerpen, in hun zoo verschillende manier. Hoe krachtig teekent Mantegna's forsche hand; hoe rein en waar en schoon Rafael en welk een malsche, lenige, gevoelige lijn van het roode krijt; hoe zeker en scheppend zet Michelangelo het er op; en Vinci, geen fijner en tevens vaster hand; welk een macht in iedere lijn, welk een heimelijk sfumato in de zachte schaduwen, die een uitdrukking tooveren als niemand in zulke mate heeft als hij, en die oogen, waarvan de licht gehouden pupil zoo wondervol glanst, en die glimlach, als van Afrodite, in de wemelige schemertjes aan de hoeken van den mond!
In de zaal der portretten is veel onbeduidends: Rembrandt zoo valsch als een oud dubbeltje. Maar ook veel belangrijks: Rafaels schoon portret, een zeer mooie beeltenis, vermoedlijk van en door Masaccio; de bevallige
| |
| |
Mad. Vigée le Brun; en Ingres! zijn portret is waar, schoon geschilderd, zoo vast als een muur; hoe wordt die meester miskend! Telkens verheug ik mij als ik door veel zien vooroordeel afleer.
Wij gaan thans telkens enkele schilderijen of groepen zien. Zoo ook in Pitti. Nu eens nemen wij de 12 Rafaels: de Madonna del Granduca - daar zit een oud mannetje voor, ach, de smerige sukkel met een vet boordje, zwijmend over een vette das, die met harde kleuren zwoegt om dat edele fijne, zedige, zalige beeld te copieeren. De Madonna della sedia, - daar zit ook al, op eene hooge stellaadje, een juffer voor met een neus, wiens rood en een japon, wier groen hindert tegen de kleuren der schilderij.
- Désirez-vous acheter une bonne copie, Monsieur?
- Merci, Madame.
- Un prix modique, Monsieur; trois cent francs.
- Merci, Madame.
- Deux cent, Monsieur - ah! cent francs.
Toen daalde zij van de trap om mij vrij te laten zien, en fluisterde mij toe: Ah! Monsieur, je suis dans une détresse horrible - cinquante francs.
Boos was ik - en onmiddellijk daarop sneed mij het medelijden door de ziel. Ik gaf haar een lire of tien, twaalf en verwijderde mij beschaamd. O miserie! vernedering beide in kunst en mensch. Zij trok het gevaarte op zij, om mij het stuk van Rafael goed te laten zien. Maar ik kon niet; mijn geest was afgetrokken. Maria met haar gebogen hoofd zag mij aan; maar ik begreep ze niet. Het moet toch pleizierig zijn wonderen te kunnen doen.
Later heb ik de Madonna vrij kunnen beschouwen; de japon is blauw, de mouw is rood, de halsdoek groen
| |
| |
met streepen wit en rood, zooals men ze nog vindt; de hoofddoek geel met kleurige streepen; het haar blondbruin; het kind in warm geligen toon. Vaste omtrek of liever buitenkant, dien de kwast met de verf nooit overschrijdt, breed gedaan, gemakkelijk; vrije toets hier en daar zichtbaar; maar het vleesch gedommeld, smeltend greinig. Als schilderwerk, als aardsche moeder en kind meesterlijk; maar Vinci en Michelangelo geven toch meer diepte en ontroering. Dan de Madonna del baldacchino, de Madonna dell' impannata; zijn Julius II; Ezechiëls visioen; en Angelo en Maddalena Doni. Van Giorgione is hier een meesterlijk Concert; van Bartolommeo een grandiose Opstanding. De Bella van Titiaan is niet minder heerlijk dan zijn Flora; blauw, violet, goud en wit vormen een symfonie van kleur; welke vrouwen heeft die man gezien of geschapen!
Titiaan's portret van den lagen Aretino is opmerkelijk: een vulgaire kop met groven neus en gemeenen mond.
Rembrandt's Oude man van 1657, breed en vet in de verf; dommelig; de kop zeer stout in elkaar gezet met vleeschkleur en bruin. Zijn studie van zijn eigen kop, uit vroeger tijd, is een voortreffelijk stuk: het haar breed, vlak; het licht op het gezicht sterk geempateerd; oogen meesterlijk in den kop gezet; mond en neusvleugel leven, en de wijs, waarop kin en onderlip verbonden zijn - alles is meesterlijk. Rembrandt houdt het hier best uit: Rubens niet. Men moet Rubens niet in Italië zien, daar legt hij het af; de losse kwabben vleesch zijn onedel; de Vlaamsche ostentatie is bij hem hinderlijk.
Van Canova is hier een zeer fijne en edele Venus
| |
| |
en een prachtige kop van Bonaparte, meer dan tweemaal levensgrootte. Hoe wordt Canova toch tegenwoordig zoo miskend. Kan men dan niet zien?
Doch - met een kleine variant zeg ik als Huygens:
Al duurden uw gedult, nu loopt 't papier ten ende.
Alleen nog iets aardigs: wij hebben den Barbier van Paisiello gezien. Dezelfde aard van luchtige muziek, dezelfde opvatting als Rossini, die veel aan hem ontleend heeft; b.v. de aria der Columnia. Maar het is ook waar, dat Rossini het oneindig schooner heeft gemaakt.
Duizend groeten; Zoë omhelst u.
Uw Frank.
N.B. De beste gravure van de Madonna della sedia is van Giovita Caraviglia; de anderen zijn droog en onvolkomen: ik heb ze in de Uffizi vergeleken. Heeft u die prent?’.
|
|