len met kabinets-krisissen, hier en elders; van ‘bonden’ zooals die dingen heeten, want alles heeft tegenwoordig zijn ‘bond’ en zijn courant, die ‘orgaan’ heet, een woord, afgeleid niet van ὀργάζω dat is bewerken, maar ὀργαίνω, de hartstochten in beroering brengen. Dan denk ik:
Beatus ille...
Gelukkig hij, die vreemd aan ambtsbeslommeringen,
Den vaderlijken grond met eigen vee doorsnijdt.
Ik ben verheugd, Frank, dat gij geen staatkundige allebemoei hebt willen worden; gij hebt beters in 't hoofd. Ik heb eenige dissertaties of liever ‘Akademische proefschriften’ voor u ontvangen. Alle over politiek en staatsrecht; geen enkele over een letterkundig onderwerp; allen in slecht Hollandsch. Latijn schrijven, dat kunnen zij niet meer. Men zegt: in eene doode en vreemde taal kan men over de nieuwe onderwerpen zich niet juist uitdrukken. Gerechte hemel, is dan de taal, waarvan zich die heeren tegenwoordig bedienen, levend en niet vreemd? Hun Bargoensch, dat Hollandsch moet heeten, is een lappendeken van allerlei vreemde talen, veel onjuister en vreemder van uitdrukking, dan het goede Latijn van de vroegeren. En de inhoud: zoo ergens dan is in het staatsbestuur ervaring noodig, geen holle theorieën van hen, die nog niets hebben gezien. Het leven spot met leerstellingen; staatkunde is beide: regeling van het bestaande en voorziening van het toekomstige. Daartoe is praktijk vereischt. Thorbecke en Groen en Heemskerk begonnen niet met theorieën, maar met litteraire steviging van hun kennis. Thans ligt de letterbeoefening bij de zonen der