de achtergrond is, waarop zich een eenig stuk geschiedenis en beschaving afteekent. In de Uffizi is een juweel van Rafael, de Madonna del Cardellino. Daarmeê vergeleek ik Florence. Zooals in Rafaels schilderij in het Toscaansche landschap de Moedermaagd met de twee gewijde kinderen zit, zoo zie ik de Maagd Fiorenza in het val d' Arno, met haar twee heilige kinderen, poëzie en kunst. Vóor ons het rijke bebloemde dal, omringd van groene en in de verte zacht, violette gebergten, Fiesole in de hoogte rechts; en beneden, de breede blonde rivier, waar de stad zich omheen groepeert. En welk een stad, als men de uitstekende punten gaat noemen! Een Palazzo Vecchio, een dom, de Campanile en de doopkapel, die ‘Giotto, Brunellesco, Ghiberti,’ weergalmen; een Santa Croce, Florence's pantheon; de Ponte Vecchio, die Uffizi en Pitti verbindt, dat is uren gaans door een wereld van heel de kunst; en zooals boven eene andere stad zich een gegons verheft en men denkt aan het bezige leven daar beneden, zoo murmelt hier in dat opstijgende gegons en muziek, die de grootste namen en daden doet klinken. Daar omheen een krans van ronde boomgroepen, met de opgaande lijnen der cypressen, met blauwe spichtige agave's. En eindelijk over dat alles de matelooze blauwe hemelkoepel, met fresco's van witte en roze wolken, waarbij de koepel van Brunellesco een hazelnotendopje is.
Veel hebben wij al van de primitieve en oude Florentijnsche kunst geleerd: Giotto, Orcagna, Fra Angelico, Benozzo Gozzoli, Ghiberti, Mino da Fiesole, Donatello, della Robbia, Verrocchio, dat is mij alles nieuw. Hoe anders zijn de middeneeuwen hier dan in 't Noorden!