onderwijl. Toen da Vinci de schoone Mona Lisa del Giocondo schilderde, liet hij muzikanten spelen, om haar in opgewekte stemming te houden en dien goddelijken glimlach te bewaren, die ons nog verrukt. Gij hebt twee bizonderheden: het licht in uw pupillen - Vinci heeft dat goed uitgedrukt - en de nauw zichtbare zweempjes om uw lippen, die zoo aardig doen; het eerste zoo serieus en het andere zoo minzaam. Su! su! ik wou, dat ik zingen kon,
Gli occhi sereni e le stellanti ciglia,
La bella bocca angelica, di perle
Piena e di rose e di dolci parole,
Zoo neuriede hij schertsend. Kom, su! su! glans mij wat inspiratie toe:
La forza d'un bel volto al ciel mi sprona.....
En Sietske kwam als uit een droomenland weer in de werkelijkheid en het laatste woord trof haar:
- Hé, zegt gij dat ook? Dat zei mijn man mij meermalen. Is dat heusch zoo?
- È, twijfeldet gij daaraan? Natuurlijk.
- Is dat dan het artistieke gevoel alleen?
- Wel zeker, zei Wybrand lachend; dacht gij soms, dat ik er u het hof meê zat te maken?
- Zoudt gij dan denken, dat die verrukking over een mooi gelaat - 't is gek, dat ik dat zeg à propos van het mijne, maar ik bedoel in andere gevallen - dat die verrukking iets anders dan verliefdheid is?
- Hoe komt ge er aan! Ben ik een jonge vuur-en-vlam? En toch een schoon wezen kan mij tot aandoening bewegen. Ik zal u eens iets vertellen uit mijn jeugd -