gaf hij bij C. Misset te Doetinchem de vertaling van drie gedichten uit, onder de titel ‘Bijbelsche Starren’, en droeg deze vertaling aan Vosmaer op. Deze beoordeelde het werkje in de Spectator van 16 Juli 1881, pag. 254 (ondertekend: D.) Blijkbaar heeft Vosmaer aan Perk kopij of drukproef ter inzage gestuurd.
Loenen a/d Vecht
Oud-over
Woensdag 14.7.81
Hoog geeerde heer en vriend
Was ik nu niet bij mijn gehuwde zuster mijn tijd aan 't verdrijven met roeien, jagen, zeilen, zwemmen en allerhande ‘Sport’, gaarne zou ik uw stukje over ‘Bijbelsche starren’ aanvullen, met velerlei, dat eigenlijk niet ter zake doet. Ik had reeds het noodige bij elkander om zoo kort mogelijk op te disschen:
1 Waarom elk dichter zoo naar 't Oosten wordt getrokken en zoo gaarne grasduint in O.T. verhaaltjes.
2o Over de metriek van Smit Kleine (zie Ned. Magazijn)
3o Hem 't compliment gemaakt, dat hij zich aan geenerlei kritiek stoort. (over kritiek een enkel woord)
4o Vergelijking tusschen Vondels Jeftha's dochter en die van Friedman --- allerkarakterestieks.
5o Beschouwing omtrent den Bijbel.
6: Gematigde lof aan den vertolker, omdat hij zich ten minste met poezie en andere niet nuttige zaken bezighoudt. -
Zooals uw stukje nu is, vind ik er niets in te wijzigen Hier is volkomen aan het recept voldaan, dat u indertijd voorschreef en dat ik beloofde te zullen nakomen.
Vergeef me dat ik zoolang talmde, maar ik heb kanker in mijn hart gehad.
Lui van mijn slag kunnen soms vreeselijk lijden aan levensmoeheid, terwijl ze lachen als wezenloozen. En dan die liefde, die aartstyran, die de lendenen verlamt!... Ik hoop een vers te maken tegen de liefde, vol imprecaties!.. Is dat een doen!
Wees nu maar niet al te boos op me, want waarachtig mijn dralen ìs vergeeflijk.
Het beste waar' dat ik boette door mij te beteren. Ik ga spoedig weer aan 't werk en dan - - -
Wil ik u soms een vergelijking tusschen Vondels J. en die