Gedichten(1887)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Een tweede lied van Brunhild. - Wat heeft u de held misdreven? Haugni aan Gunnar vroeg, - Wat heeft u Sigurd misdreven, Dat gij zijn dood begeert? De gramme Gunnar zeide: - Veel eeden zwoer Sigurd mij, Hij heeft ze verbroken, gelogen, Die bewaarder der eeden moest zijn. Tot Gunner sprak toen Haugni: - U spoorde Brunhilds wraak Tot kwaad, Gudrun misgunt zij Haar echt, en zich zelve aan u. Toen brieden de mannen wolfsvleesch En slangen en namen drank, Om den moed tot de wandaad te prikklen, De handen te slaan aan den held. En buiten de poort stond Gudrun, Giuki's dochter, en sprak: - Waarom rijdt mijn Sigurd, de koene, Niet hier met mijn broeders vooraan? [pagina 109] [p. 109] Haugni alleen gaf antwoord: - Ginds hebben wij Sigurd gedood, En over den dooden koning Buigt zijn grauwe ros het hoofd. Toen zeide Brunhilde: - Verheugt u Nu vrij in uw wapens en land! Alleen overheerschte u Sigurd, Had hij noch langer geleefd. En luidkeels lachte Brunhild Dat de burg weergalmde haar lach: - Verheugt u thans in uw landen Daar gij neer deedt storten den held! Gudrun zei: - Vele woorden Spreekt gij van een schandlijke daad, Maar de booze geesten vervolgen De moorders; met toorn komt de wraak. - Aan den Rijn was Sigurd gevallen, Luid krijschte een raaf van een boom: - De eeden verwinnen de moorders, In u kleurt Atli zijn zwaard. - 't Was nacht, veel was er gedronken En menige scherts geuit, Op 't bedde sliepen zij allen, Maar Gunnar waakte alleen. Zijn voeten bewogen zich trillend, Steeds peinsde hij over dat woord Dat de raaf en de adelaar spraken Terwijl hij huiswaarts reed. [pagina 110] [p. 110] En Brunhild, ontwaakt voor het dagen, Sprak: - Drijf mij of houd mij terug, Geschied is toch eenmaal het onheil. Dat ik sterve of 't leed verklaar. En ieder zweeg op die woorden, Geen vatte dier vrouwe zin, Toen zij daar met tranen ging zeggen Waar zij lachend de helden toe riep: - Veel vreeslijks verscheen m' in den sluimer, Dood alles, - mijn rustbed koud - Gij, koning, reedt daar treurend, Gebonden, in 's vijands heer. Zoo zullen de Neevlingen vallen, Verbroken hebt gij uw eed; Gedenkt gij niet, o Gunnar, Hoe gij in bezworen verbond Uw bloed met dat van Sigurd Deed vloeien in éene geul? Hem hebt gij beloond met boosheid Die d' edelste streefde te zijn. Dat bleek toen hij kwam gereden De moedige, in mijn burg, Om mij voor u te verwerven; Trouw hield hij u zijn eed. Want zijn zwaard van scherpe snede Met gouden ringen gesierd, Dat had hij gelegd op het bruidsbed, Daar tusschen hem en mij. Vorige Volgende