Gedichten(1887)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Sterrenopgang. De roode zon, 't Cyclopenoog der wereldrede, Gaat onder, en als 't licht en het verstand Verdwijnen, rijst de duisternis En heerscht in de ruimte. Dan komt met haar het heer Der kinderen van Nacht en Saga: D' oude helden en goden En het mythische dierenrijk, Daags zich verbergend Voor het verstandige zonneoog. Orioon rijst, de groote jager, En zoekt zijn geliefde, zijn Artemis op, Die, misleid door haar broeder, Op aard' hem gedood had. [pagina 87] [p. 87] En Orfeus spant de lier, die eens Eurudike Den Hades kon onttoovren; op haar klank Dansen de Beeren, de groote en kleine, Wagglend te voorschijn, De Hond komt kwisplend met zijn sterrenstaart, In haar trotsche schoon glanst Kassiopeia, Tartend de Nereïeden, Die slapen, diep onder den Pontos. De roode Ares lonkt zijn Afrodite toe En lokt haar achter een wolkje, Waar geen Hefaistos ze stoore Met een grofsmids klucht. D' oudste sterren keuvlen over d' oude dagen Toen zij heerschten in 't heelal En in de gemoedren der menschen, Die hen vereerden als goden. Hoog in donker blauwe hemelvelden Leven dan allen hun nachtelijk leven, 't Eenige wat hun noch overliet 't Kleine sterretje, looze verrader, Dat eens de Magiërs lokte naar Bethlehem, Flonkerend boven Den stal waar zoo even Een jongere god was geboren. Vorige Volgende