Gedichten(1887)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Niet de ezelinnen. Wat zwoegt, o Frankenrijk, En wroet een deel uws volks Met hem, wiens droomend hoofd De koningskroon begeert! Kan dát een koning wezen wiens geboorte Na dertig jaren dracht niet worden kan? Wiens diadeem met 't fijnst gespin Dan nóch niet afgeweven is? Die beuzelt welke kleur de lap Van 't vlagdoek draag'; voor wien - Een godsgezant - Gekuipt moet worden in vergaadrings sluw beleid, En dien uw priesters zelfs met hen allen niet Klaar kunnen zalven? Toonen uw heilige schriften niet Hoe een koning wordt? Ziet, hoe de zoon van Kis Werd uitgezonden, van een jongen slechts verzeld, Om d' ezelinnen van zijn vader weer te vinden; En als zij vruchtloos doolden in 't gebergte, zei De jongen: - Zie, er woont in gindsche stad een ziener,, Laat ons gaan, o heer, en vragen. - [pagina 84] [p. 84] En opgaand, vonden zij den ziener Samuel. Zijn woord ontmoette hen; - Gij, zet uw hart op d' ezelinnen niet, En ga met mij. - En Saul aan 't opperst zijner tafel zittend, at bij hem. Toen leidde Samuel hem op het dak van 't huis, Alleen, en sprak met hem. - In d' ochtendscheemring voerde hij hem buiten, En nam een oliekruik, goot olie op zijn hoofd, En kuste hem en zeide: - Is 't niet alzoo dat u de Heer Gezalfd heeft tot een voorste van uw volk? - Toen keerde Saul terug; zijn hart werd anders; En staand in 't midden van zijn volk, Zoo was hij hooger, van de schouders opwaarts, Dan ál de mannen. En jublend met trommen en fluiten, riep 't volk: - De koning leef! - Zóo wierden koningen bij de genade, Maar tháns - - - - - 't Zijn d' ezelinnen steeds waarin men 't zoekt, En niet in 't hooger zijn dan al het volk, Van de schouderen opwaarts! Vorige Volgende