Gedichten
(1887)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend
[pagina 65]
| |
Staat de oppermachtige;
Gediadeemd met geweld,
Met purpertrots omplooid,
En in de sterke vuist
Klemmend den gouden alleenheerschersstaf.
Wit gekleede vredeboden
Brengen op gouden schotels
Stedesleutels en blinkende palmtakken
Groenende vredetaal,
Huldigend deemoedvol,
De almacht des Trotschen.
Zwijgend slaat hij ten antwoord
Van 't welig bont papaverveld
De hoogste koppen neer;
Zinrijke, geestige vorstenscherts!
Dus leefdet g' eertijds met het volk;
Met gouden heerschersstaf
Slaande de hoog zich verheffende koppen;
't Schoone groen en de bloeiende kelken
Scheurde de scepter,
En rondom den koningsstaf
Hingen de purpren blaadren,
Bloedige flarden.
Maar de vallende korrels kiemden in d' aarde,
Wiessen veelvoudig,
In altoos nieuwe schakeering
Gekruist en herbloeiend.
Lang was Tarquinius vergeten en vergaan,
Maar niet de les.
En de tijden vervulden zich eindlijk:
| |
[pagina 66]
| |
De stengels hieven zich op en de koppen
In purperen lompen gehuld,
Bloedig gekleurd
Door scepterstriemen
Van nieuwe Superben;
Doch op hun beurt
Ontkopten zij thans hunne heerschers.
Zoo brengt het slechte als terugslag 't slechte voort.
Tarquiniussen!
Laat uw naam Superbus varen,
En zoekt uw trots
In mensch te zijn
Als anderen, -
Beter noch.
't Papaverveld zal altijd wel
Tevreden zijn
In licht en vrije lucht zijn kracht
En bloei te vieren,
Genietend eigen bloem en vrucht, -
Mits - gij geen koppen slaat.
|
|