Gedichten(1887)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Mythiesch. Het raapt al kogels. (2 Aug. 1870.) De vorsten spelen 't hooge spel, 't Plundrende, volkenvermoordende spel. Waar 't krijt gekozen is, wordt al Wat oogst beloofde Groen weggemaaid; 't Hinderlaagbiedende struikgewas En 't breed gekruinde hout geveld; Bloemrijke villa's en nijvere hoeven geslecht; En vóor den oorlog Is reeds het schoone land geschonden, Natuur verkracht. Dan woedt de krijg op 't leeg gevluchte land. Volken, in vrede wedijverend, Vrienden door kunst en verstand, - Vrienden weer na de bedwelming, - Storten, waanzinnigen, Opgezweept en verdwaasd [pagina 64] [p. 64] Door heerschersgeweld en bedrog, Elkander op 't lijf. Trompetten en trommen verdooven 't gevoel; De glorie, vuige deern, Meestbiedenden, meestbloedoffrenden veil, Viert de beestlijke tochten. Uit bloedroes en kruidwalm ontwakend Heet éen de zegevierende! Versplinterd Ligt het vernuftige moordtuig; Des vredes werk verwoest; verminkt De duizenden; Wee! wee! wee! over der duizenden Kinderen, vrouwen en ouders. En ginds raapt, welbewaakt, Het keizerskind van 't slagveld Wat kogels spelend op, En lacht. Vorige Volgende