| |
1882
Elektros
Pan-kosmische tijdzang voor den Ned. Spectator.
Een chaos was de bol die nutloos om bleef zweven
In 't zonnestelsel, die, in gloeiing, zonder leven
Zijn afgemeten baan in neevlenwaâ doorliep,
Tot d' Almacht doel hem gaf, den klomp tot aard herschiep.
Uit Al was alle kracht en d' Elohim, de Krachten,
Zijn telgen, die op d' aard het zijn tot leven brachten.
Zij zweefden over d' aard en scheidden nat en droog,
Het licht en duister, 't vast omlaag, het zwerk omhoog;
Zij wekten plant, dier, mensch en gansch 't organiesch leven.
Maar sluimerend was veel in d' aardschoot noch verbleven.
In d' Elohim bad lang de mensch zijn godheid aan,
Tot eens een nieuwe Kracht als god hem op zou gaan.
Op wolken tronend, metalen bewonend,
Was El, de Elektrische Kracht,
Noch ongeboren, noch niet verkoren
Als allesbeheerschende macht.
| |
| |
Tot Franklins spitse haar bliksemflitse
Uit het zwerk op 't aardrijk bracht,
Galvani's stroomen haar konden betoomen
En stieren haar vonkenbeladene vracht,
En, waar zij schuile, haar Volta's zuile
Deed kronen in 't rijk dat haar wacht.
Nu werd zij verheven als 't lichtende leven,
Dat d' oude zon trotseert in haar pracht,
Als arbeidsterker, bewegingwerker,
Een Prometheus voor 't nieuwer geslacht.
Gelijk tot dusver steeds de mensch zijn goden
Of god gebruikt heeft bij zijn vreugd en nooden;
Ze wist te maken naar zijn beeld, naar eigen
Behoeft' en zin hun diensten wist te neigen,
Dus boog hij mede thans Elektros' kracht,
Zijn nieuwe godheid, naar zijn wil en macht.
Nu wil hij 't Al, nu zoekt hij 't Al te meten,
Te wegen, te vermeesteren, te weten.
Hij wil dit ‘Pan’ bezitten hier in geld,
Panmilloenair zijn; 't land, voor 't krijgsgeweld,
Wordt panoplie; hier willen de Pan-Slaven
De menschheid in hun heerschersjuk doen draven:
Daar vlamt of smeult de strijd van Pan-Germanen,
Pan-demokraten, pan-ultramontanen;
Van waar de Spree tot waar de Donau vliet
Is 't haat en vreeze voor den Pan-Semiet.
De Pan-Romanen treden op als straffers
Van Pan-Moslim; Pan-Anglen drukken Kaffers,
Afghanen, Hindoes, Boeren in 't gareel;
Klein Holland wil doen dansen naar zijn veêl
Pan-Insulinde. Alom blaken twisten
Van pantheïst, pan-atheïst en Christen.
Panstemrecht eischen die niet eens noch weten
| |
| |
Wat links en rechts, wat midden wordt geheten.
Panpauperisme knaagt in d' ingewanden
Van staten, van de neergezonken standen,
Die in de pancommune vieren, dol,
Pandemos Venus en Panalcohol.
Panfeesten overal, doch waar men ziet,
Wat men ook vier' - Pan-Athenaea niet!
Pandora's vaas stroomt uit, maar noch geen vreê,
Hoe men voor alles zoek' een panacée.
Daal neder, zwart gordijn, en laat ons vlieden,
Laat ander streven ons iets beters bieden.
Elektros is een godheid, en, zóo als steeds met zijn god,
Handelt de mensch hem ter eere bij beurten of ten spot.
Bij beurten overmatig in schennis van wet en grens,
Bereikt ook soms het hooge in wetenschap en kunst de mensch.
Hij drukt door hém zijn scepter op leven, kracht, natuur,
En breekt de oude banden van afstand, grens en duur.
Hij biedt elektrische krachten te koop en schept een licht,
Waar lamp en gas bij tanen, waar maan en duisternis voor zwicht.
Hij zet Elektros in warmte, in drijving, beweging om,
Gaat door de luchten zweven, als 't wieksnel vooglendom,
Doorrent de velden, valleien, schuwt geen zeegeklots,
Geen stroomen, kluften, bergen, boort zich een weg door den wand der rots.
Galvanoplastiesch bootst hij, en maakt elektrotypie,
En 't panakoustiesch streven vindt de telefonie;
Door zeeën en over de landen spant men de draden heen,
Die woord en toon doen vliegen, met bliksemsnelheid voortgegleên.
Ook baat den beeldenden kunsten d'aanbidding van Al en El;
Reeds hadden wij pantografen, het pantomimenspel,
| |
| |
't Panoptikon en spoedig de panfotografie,
Nu heerscht het Panorama, dat 't algezicht der kunsten biê.
Het universum leeren de scholen het jeugdig geslacht,
En, barst het brein, Elektros belooft weer nieuwe kracht.
Noch mist men - maar 't zal wel komen, als eens het maar verzon
Edisons vindingsgave - 't elektriesch panpoëtikon.
|
|