Gedichten(1887)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De tamboer der voorhoede. Ik trommel een nieuwen jaarkring in, Ik roffel ze wakker die gapen, Ik trommel maar slecht naar der meesten zin, Zij bleven veel liever slapen. Zij hielden veel liever het oude jaar, Dat was nu van zelf eens aan 't rollen, Zij hadden hun denkbeelden kant en klaar, Er zat al genoeg in hun bollen. En nú komt er weer een nieuwe tijd Met zijn ‘eischen’, zijn ‘geest’ en zijn ‘rechten’ Zij raken hun rustigen sleurgang kwijt, Waar de nieuweren zijn aan het ‘slechten’. Die nieuweren vol vooruitgangsgloed, Zij slechten de hinderpalen Voor vrijheid en rede, dat ‘vuig gebroed’ Van ‘liber- en radik-alen’. [pagina 18] [p. 18] Zij slaken den boei der dompers-leer, Elk jaar ziet een schakel ontvallen: Al staan noch de vijanden in het geweer, Mijn reveille dreunt reeds op hun wallen. Ik trommel al voorwaarts, jaar op jaar, En of zij schoon stribblen en smalen, Met ónze versleten plunje voorwaar Gaat d' achterhoede al pralen. Dies roer ik den trom met blijden moed, Geen nood dat het kalfsvel zou splijten: Daar wandlen noch kalvren in overvloed, Die hun schuld met hun vel mogen kwijten. (Nieuwjaarslied voor den Spectator in 1870). Vorige Volgende