| |
| |
| |
Suurbier: gevoelloos?
Ooit, het was winter en de wegen waren spiegelglad, moest Wim Suurbier, op weg naar zijn huis in het verre Noordhollandse Bergen, uitwijken voor een hem tegemoetkomende Eend. Hij remde en wist op datzelfde moment dat hij een fout maakte. Slippend, onherroepelijk afglijdend, met een steeds hogere snelheid raakte de BMW 1600 in een dolle rondedans. ‘Maya,’ sprak Suurbier, ‘Maya, je moet je goed vasthouden. Er gaat iets ergs gebeuren.’
Er gebéúrde iets ergs. Met een doffe klap sloeg de BMW tegen een boom. Suurbier zelf voelde niet veel, hooguit wat pijn in zijn snel in omvang groeiende neus. Maya was er erger aan toe. Zij had een flink gat boven haar hoofd, waaruit het bloed vrijelijk stroomde; zij had op veel plaatsen pijnlijke kneuzingen en was verdoofd, als in een shocktoestand. Zelfs op dat verschrikkelijke moment, toen Wim Suurbier niet wist wat zijn vrouw eigenlijk mankeerde, bleef hij ijskoud. Stoïcijns doorzag hij de situatie: zij moesten uit de auto (die later total loss zou worden verklaard) komen, en wel zo snel mogelijk. ‘Is het echt gebeurd, Wim? Is het echt gebeurd?’, vroeg Maya, toen haar man vroeg of zij haar benen kon bewegen. Suurbier, nog steeds superkalm, zei toen: ‘Ja, Maya, het is gebeurd. Er is echt niets meer aan te doen. We moeten zo snel mogelijk bij een dokter zien te komen. Probeer of je je armen en benen kunt bewegen. Dat is het belangrijkste.’
Vlak daarop kwamen de omstanders. Hun paniekerige gilletjes staken schril af bij Suurbiers kalme aanwijzingen. ‘Ik wist’, zo herinnert hij zich, ‘dat Maya als de dood is voor dokters. Omdat zij een behoorlijk gat in haar hoofd had seinde ik de dokter, het was in Purmerend, dat hij tegen haar moest zeggen: “Oh, dat valt wel mee. Een paar hechtinkies en het is voor elkaar.” Want
| |
| |
ik weet óók dat, als Maya eenmaal behandeld wordt, ze de ergste pijn kan verdragen. Toen ik met haar binnenkwam zei ie tóch: “Tsjongejonge, dat ziet er niet best uit.” Toen ben ik die avond voor het éérst heel erg nijdig geworden.’ Maya Suurbier hield zich erna, zoals haar man dat had verwacht, bijzonder flink, hoewel de artsen drie uur met haar bezig zijn geweest. En onder al die spanningen, temidden van al die paniekerige emotie, stond daar Wim Suurbier, onaangedaan. Hij had de tegenwoordigheid van geest om terug te gaan naar zijn auto en er zijn persoonlijke bezittingen uit te halen, nam vervolgens een taxi en beurde onderweg zijn vrouw op, zo goed en zo kwaad als dat ging.
Dát nu is Wim Suurbier, een van de snelste en beste verdedigers ter wereld, ten voeten uit. ‘Gevoelloos’, noemt hij zichzelf, hoewel hij met name een uitzondering maakt voor diezelfde Maya Suurbier en hun dochtertje: ‘Wat Maya voor me doet, dat is ongelooflijk. Ik geloof niet dat veel vrouwen zó goed voor een man zijn als zij voor mij is.’ Als Wim Suurbier dat zegt, dan kunt u van mij aannemen dat hij het méént. Hij kent namelijk nauwelijks emoties, zal nooit iemand een compliment maken als hij dat niet echt vindt. Suurbier is zeer ongecompliceerd: hij mag iemand of hij mag iemand niet. Zó recht-toe-recht-aan denkt en doet Suurbier, dat hij zegt: ‘Als ik later merk dat ik me in iemand heb vergist, dat iemand aardiger is dan ik gedacht heb, dan zou ik dat toch niet openlijk toegeven.’
Gevoelloos. Het zou kunnen duiden op een nare mentaliteit. Maar dat zou Suurbier onrecht aandoen. Want men ziet hem zijn ‘gevoelloosheid’ niet aan. Suurbier oogt als een vrolijke lachebek, die probleemloos door het leven gaat. Hij is altijd ‘in’ voor de gein, zoals die in het milieu van de profvoetballerij volop te vinden is. Hij zit niet snel in de put als de resultaten van Ajax tegenvallen of als hij zelf (en dat is een uitzondering) slecht heeft gespeeld. Hij maakt er geen probleem van als hij weer eens belast wordt met het uitschakelen van de gevaarlijkste tegenstander. Suurbier is de ideale prof, voor wie het niets uitmaakt of hij rechts, links of in het midden gezet wordt. Hij voetbalt, doet dat zo goed mogelijk en houdt zijn commentaar vóór zich.
Hoe ver gaat dat ‘gevoelloze’? Gelijkt Suurbier dan op een
| |
| |
gangster, voor wie scrupules taboe zijn? Ik heb persoonlijk heel andere ervaringen met hem. Toen ik in heel korte tijd twee zware slagen privé moest proberen te verwerken en Suurbier dat te weten gekomen was, nam hij mij apart na afloop van een wedstrijd tegen Volendam. Een beetje onhandig, omdat hij niet zo'n gladde prater is, maar wel ontroerend-oprecht sprak Suurbier me moed in, nodigde me uit om weer eens langs te komen. Ik moet bekennen dat, juist omdat de ruwe bonk Suurbier mij op die manier probeerde op te beuren, ik hem nog altijd dankbaar ben. En het is voor mij bepaald niet zo'n uitgemaakte zaak als het voor hemzelf schijnt te zijn: die gevoelloosheid. Ik ben zo vrij er een vraagteken bij te plaatsen.
Suurbier zélf weet: ‘Ik weet niet of dat een slecht teken is, maar ik heb nog nooit van mijn leven gehuild. Zelfs niet toen mijn moeder overleed. En om mijn moeder gaf ik het meest.’ Om Wim Suurbier te begrijpen is het goed terug te gaan naar zijn jeugd. Ze hadden het niet erg breed, de Suurbiers. Vader werkte hard, maar verdiende niet veel. Moeder moest er bij werken om net dat beetje extra te doen wat de beide kinderen nu eenmaal verlangden: ‘Andere jongens kregen een fiets, dan moest ik ook een fiets hebben. Dan ging je zeuren. Je besefte niet dat je je ouders in moeilijkheden bracht, omdat er eigenlijk geen geld was. Dat fietsje kwám er, al moest het op afbetaling. En later dat brommertje, óók op afbetaling. Het was niet gemakkelijk toen, thuis. Je kent het wel: de was in de keuken ophangen en dat werk. Maar aan de andere kant was het ook niet ongezellig. Nu ik het beter heb gekregen door dat voetballen ben ik blij voor mijn vrouw en mijn kind, maar ook die tijd vroeger thuis had zijn bekoring.’
Die struggle for life heeft Suurbier gehard. Al zegt hij óók: ‘Toen mijn moeder overleed had ik datzelfde als bij dat ongeluk. Ik dacht: het is gebéúrd, mijn moeder heeft er niks aan als ik ga staan huilen, het is beter om te proberen er het beste van te maken. Soms zou ik wel willen dat ik 'r weer terughad. Bijvoorbeeld om 'r mijn kind te laten zien. Of om 'r eens mee uit eten te nemen. Ik zou 'r naar het buitenland met vakantie willen sturen. Omdat je achteraf pas beseft wat ze allemaal voor jou gedaan heeft. Dat
| |
| |
gevoel heb ik wél, ja.’ Suurbier heeft niettemin steeds beter geleerd zijn emoties te onderdrukken. Als voetballer had hij niet van nature de begaafdheid om de top te halen: vele jaren harde leerschool zijn daarvoor nodig geweest. En terwijl andere voetballers door de ouders in de watten werden gelegd, waste Wim Suurbier zélf zijn voetbalspulletjes, toen hij al een vaste plaats in Ajax-1 had bereikt.
Suurbier maakt niet snel problemen voor zichzelf. Als hij slecht speelt, calculeert hij dat in als iets dat bij voetbal hoort; als een tegenstander beter is geweest dan hij, dan heeft hij in zijn hart nog bewondering óók, al wil hij dan 's nachts nog wel eens piekeren of er niet een ándere mogelijkheid geweest was om die tegenstander tegenspel te bieden. Als Ajax scoort is Suurbier zelden te vinden onder het groepje vrijende, kussende spelers, zoals die hun intense vreugde ventileren. Suurbier loopt meestal rustig naar zijn eigen stekkie op de rechtsbackplaats terug. Alleen bij heel mooie doelpunten klapt hij nu en dan in de handen, als teken van bewondering. Als Suurbier zelf scoort, vindt hij dat prettig, méégenomen: hij zal niet het halve veld gaan rondrennen om iedereen te laten zien dat híj het was die scoorde. Op die momenten is er de emotieloze profvoetballer Suurbier, die de gelijkmatigheid en het meedogenloze van een feilloos geprogrammeerde machine aardig benadert - juist die eigenschappen maakten hem in de ogen van Michels tot een onvervangbare schakel.
Het is wél een feit, dat Suurbier niet kinderachtig is. Hij zal nooit excuses aanvoeren, laat staan bij ánderen de schuld zoeken. In een uitwedstrijd bij NAC werd hij door buitenspeler Addy Brouwers eens ‘alle kanten opgestuurd’, maar dat erkende hij later ook bijzonder gemakkelijk. Want Suurbier is vooral eerlijk. Hij zegt precies waar het op staat: ook in interviews. Vorig seizoen werd Ajax in een van de eerste wedstrijden bij ADO zowat van het veld gespeeld, hoewel de nederlaag beperkt bleef tot 1-0. Na afloop kwam Vrije Volkverslaggever Wim Jesse met Suurbier in gesprek, waarbij deze zeer duidelijk liet blijken dat hij het voetbal van Ajax maar bijzonder matig vond. Dat stukje uit het Vrije Volk werd later aanleiding tot een felle discussie, tijdens een bespreking waarbij Michels het onderwerp
| |
| |
aansneed. Sommige Ajacieden namen het Suurbier kwalijk dat hij openlijk kritiek had durven geven. Suurbier: ‘Ik ben toen verschrikkelijk boos geworden. Sommigen zeiden dat Ajax toch ook heel goeie wedstrijden had gespeeld. Ik kan dat niet hebben. Ik vind dat je moet erkennen dat het slecht gaat en niet moet proberen het allemaal goed te praten. In dat opzicht was Michels het geloof ik wel met me eens. Ook die keer.’
Ook bij andere gelegenheden heeft Suurbier nooit een blad voor de mond genomen. Toen Ajax bij Arsenal met 3-0 had verloren zei hij me: ‘Ik geloof dat er bij ons zó veel over geld gesproken wordt, dat ze vergeten dat je er ook voor moet voetballen.’ En nadat Ajax de Europa Cup had gewonnen zei hij: ‘Ik heb het idee dat er straks op een of andere manier iets mis gaat bij Ajax. Dat wij dit succes niet zo goed kunnen opvangen als Feijenoord dat heeft gedaan.’
In Nederland staat Suurbier bij voetballers te boek als een boeman. Wee degene die Suurbier als een schaduw bij zich krijgt. Ik kan me nog herinneren dat Lex Schoenmaker, toen hij nog bij ADO speelde, na afloop van een wedstrijd zei: ‘Een bal in de diepte spelen is tegen Ajax onmogelijk, zolang er nog een Suurbier rondloopt.’ Suurbiers belangrijkste wapen is inderdaad zijn snelheid. Hij is veruit de snelste voetballer van Nederland en ik kan me moeilijk indenken, dat er in het internationale topvoetbal überhaupt vijf spelers te noemen zijn die zijn speed kunnen evenaren. En wat opmerkelijk is: Suurbier heeft niet alleen een zeer explosieve start, hij gaat steeds sneller lopen. Zijn ijzersterke fysiek stelt hem in staat bijvoorbeeld ook de 400 meter in een tijd af te leggen waarop menige atleet jaloers kan zijn. Dat was ook de reden waarom hij in zijn eerste jaren als rechtsback zo verschrikkelijk váák de lange sprint naar voren kon trekken.
U moet zich daarin niet vergissen: de vleugelverdedigers, zoals die tegenwoordig van tijd tot tijd aanvallend moeten ‘opkomen’, zijn zwaar belast. De sprint moet niet zelden over vijftig tot zestig meter worden gemaakt en na die geweldige krachtsinspanning komt dan pas het ‘eigenlijke’ werk, wanneer de bal in het bezit komt. Suurbier heeft zo'n verbluffende kracht, dat hij gemakkelijk twee tot drie keer zo vaak die lange sprints maakt
| |
| |
als andere backs. Dat verschafte hem ook de image de ‘eerste moderne back in Nederland’ te zijn. Zelf zegt hij: ‘Op een gegeven moment zette Janny van der Veen, de trainer van het Ajax-jeugdelftal, me rechtsback, nadat ik op zowat alle plaatsen in het elftal had gespeeld. Het ging eigenlijk allemaal vanzelf. Ik had niet het idee dat ik met iets opzienbarends bezig was.’
Een jaar ervóór was Suurbier ontdekt als een razendsnelle en gemakkelijk scorende linksbuiten(!) van Amstel, een club uit de Amsterdamse onderafdeling. Suurbier benutte in de junioren zijn snelheid om binnendoor te komen op de talrijke dieptepasses. Zó snel was hij vergeleken bij zijn tegenstanders, dat hij vaak alle tijd had, wanneer hij alleen voor de doelman kwam en de ballen op zijn gemak langs de keeper schoof. Zo belandde hij in de selectie-molen, die moest leiden tot een zo sterk mogelijk Amsterdams jeugdelftal.
Suurbier: ‘In de eerste wedstrijd - we speelden toen met bijvoorbeeld Tonny Fens en Piet van de Berg - wonnen we met 5-0. Ik had al twee goals gemaakt toen Fens een corner op rechts moest nemen. De bal kwam bij de tweede paal, ik kon er net niet meer bij en toen besloot ik een wanhoopspoging te wagen. In de lucht hangend haalde ik de bal om en het was nog raak ook. Nou, toen was mijn kostje gekocht. Daarna zeiden ze steeds: “O ja, dat is die jongen van dat mooie doelpunt”.’
Zeven jaar had Suurbier bij Amstel gespeeld, de club waar hij begonnen was op voorstel van Piet Keizer, met wie hij ook op de Oranje Vrijstaatschool ging. Suurbier: ‘Ik was vergeleken bij al die straatvoetballertjes een echte rausdauer als we op straat liepen te voetballen. Pietje kon toen al echt goed voetballen. Maar hij kreeg altijd vreselijk de pest in als ik hem onderuit haalde of een rotschop gaf. Dat was tóén al.’ Later, toen het tweetal elkaar bij Ajax weer terugzag en zij elkaar in honderden felbetwiste trainingspartijtjes naar het leven stonden is dat hetzelfde gebleven. De niet bepaald zachtzinnige charges van Suurbier bevallen Keizer niet. Suurbier: ‘Dan gaat ie soms op je poten staan of hij geeft je een elleboog in je maag. Maar vlak erop krijgt ie er altijd een terug van me. En dan zie je hem kijken naar je, maar hij zegt niks.’
| |
| |
De verhouding tussen Suurbier en Keizer is door de jaren heen altijd bijzonder goed gebleven, met als hoogtepunt Keizers verjaardag in juni, die door Suurbier traditioneel wordt bezocht. Suurbier schetst Keizer als een ‘vaderlijk’ type: ‘Vroeger was dat al zo. Piet vroeg me of ik ook bij Amstel kwam spelen, maar ik had geen geld om aan een speciaal Amstel-shirt te komen. Dan stelde Piet voor dat ik zíjn shirtje mocht aantrekken. Ik speelde in de pupillen 2, Piet in de pupillen 1 en die speelden later.’ Keizer is ook een van de weinigen die het voor het elftal zo belangrijke, maar vaak minder spectaculaire werk van Suurbier openlijk waardeert. ‘Soms, na een wedstrijd,’ zegt Suurbier, ‘dan zegt Piet wel eens: “Nou die tegenstander van jou hebben we vandaag ook niet gezien, hè?”’
De Wim Suurbier zoals die in het jongste seizoen tot een constante uitblinker uitgroeide, verschilt hemelsbreed van het ventje dat voor zegge en schrijve 3000 gulden naar Ajax kwam (Suurbier besefte toen niet eens dat hij had kunnen proberen een bepaald handgeld te krijgen, bijvoorbeeld wanneer hij uiteindelijk in het eerste elftal zou komen. In dat opzicht is de latere generatie er beter aan toe. Een jong talent als Gerrie Kleton is door de andere Ajacieden geadviseerd, voor hij zijn handtekening onder het contract zette). Suurbier werd voor zowat alle posten gebruikt, het deerde hem niet: ‘Ik had toen nog echt plezier in het voetballen. Ik trainde graag. Als er een dik pak sneeuw lag en de training ging niet door, dan organiseerden we zelf wat. Als er maar gevoetbald kon worden.’
Uiteindelijk koos Buckingham - voor wie Suurbier niet zo'n grote bewondering heeft - hem in de top-elf, waar Suurbier zich weldra ontpopte als een avontuurlijk ingestelde draver, met in zijn onervarenheid reeksen van tekortkomingen. In dat eerste seizoen, een van Ajax' slechtste ooit, werd Ajax bijvoorbeeld door Feijenoord volledig weggespeeld en deed Moulijn met Suurbier wat hij wilde. In het jeugdelftal van Ajax, waarin ook Barry Hulshoff speelde en Johan Cruijff een onderdeurtje van een rechtsbuiten was (Suurbier: ‘Hij was een klein kereltje, ik kan het me niet zo goed meer herinneren. Ze zeiden toen al dat ie zo goed was, maar ik zag dat niet. Al maakte ie al wel veel doel- | |
| |
punten’), werd gemakkelijk het kampioenschap van Nederland behaald, in de Eredivisie reikten Suurbiers capaciteiten aanvankelijk niet ver genoeg.
Tot Michels kwam. Michels analyseerde het spel van Ajax scherp en kwam na enige tijd tot de conclusie dat er met een ruwe edelsteen als de voetballer Suurbier meer rendement te bereiken moest zijn. Naar buiten kenden de fans Wim Suurbier als een zeer spectaculaire vleugelverdediger, die de stijl van de in die dagen beroemde Italiaanse linksback van Inter, Giacinto Facchetti, aardig benaderde. Onder de trainers in Nederland ontstond het idee ook een ‘Suurbier’ in het elftal te hebben. Suurbier verdiende een vaste plaats in het militair elftal (‘Ik kon goed met Zwartkruis opschieten, die kerel lag me gewoon’), een vaste plaats in het Nederlands elftal en leek, kortom, een ideale verdediger. Tot Michels hem eens apart nam en zei: ‘Wimpie, ik heb je nou 'ns een paar jaar laten anrommelen, maar erg tevreden ben ik niet. We doen, wat jou betreft, een stapje terug.’
Het betekende niet dat Suurbier zijn plaats in het eerste elftal verloor - integendeel. Het betekende wel de inleiding tot een grootscheepse Micheliaanse campagne, waarbij de arme Suurbier het lijdend voorwerp werd. Willem werd omgeturnd en hij heeft dat geweten. Michels had voor zichzelf het spel van Suurbier nauwkeurig geanalyseerd en geconstateerd dat Suurbier dan wel heel hard kon lopen, maar dat hij zijn snelheid niet slim genoeg uitbuitte. Michels vond dat Suurbier gerust wat minder vaak kon opkomen, maar dat hij het dan wel op de juiste momenten moest doen. Dat zou de verrassing aanvallend vergroten en bovendien tot gevolg hebben dat Suurbier zijn directe tegenstander beter in de gaten kon houden. Bovendien maakte Suurbier zich veelvuldig schuldig aan balverlies - een in topvoetbal onaanvaardbare kwaal. Dus moest hij zijn traptechniek gaan verbeteren, waardoor aan het eind van zo'n lange ren de bal niet acht van de tien keer áchter het doel, maar vóór het doel terechtkwam. Dus hij moest ‘zuiniger’ zijn met de bal en niet proberen met een aantal passes over veertig meter een andere Ajacied te bereiken, wanneer die door drie tegenstanders omgeven werd. Suurbier moest leren kíjken wat hij deed, rustiger
| |
| |
worden en liever de bal met korte passjes in de ploeg houden, vaak was dat mogelijk met een passje terug op de wachtende libero.
Verdedigend had Suurbier de kwaal te gemakkelijk te ‘happen’: in te stappen wanneer een tegenstander hem uitdaagde. Daardoor werd hij onnodig vaak gepasseerd. Na een wilde, mislukte charge of sliding is het soms voor de allersnelsten niet meer mogelijk zich nog tijdig te herstellen en dat kost doelpunten. Suurbier moest gewoon zorgen de tegenstander voor zich te houden, hem uit te laten razen en hem dan, wanneer het hém uitkwam, aanvallen. Al die punten nam Michels met Suurbier door. En op elke training, tijdens elk partijtje en na elke wedstrijd was er de stem van Michels. ‘Soms dacht ik wel 'ns: Man hou je bek. Moet je alleen mij hebben? Maar ik moet zeggen, dat dát de grote kracht van Michels was. Hij ging net zo lang door met kankeren tot hij verbetering zag.’
Wanneer Suurbier toch weer een van die fouten maakte klonk het geluid over De Meer: ‘Wimpie, éíkel’, of ‘Wimpie, koekebakker’, of later ‘Wimpie, 't is weer net als vroeger, hè?’. Iedere keer weer, tot Suurbier inderdaad minder spectaculair voetbalde, maar wel veel nuttiger, constanter, uitgekookter. Suurbier heeft dat voor een zeer groot deel aan Michels te danken. Hij is door Michels gemaakt en is graag bereid dat toe te geven. Suurbier: ‘Contact hadden we eigenlijk niet met elkaar. Ik had daar geen behoefte aan en ik geloof híj ook niet. Op het laatst was het bij de besprekingen zó, dat Michels zei: Wimpie, we weten het zo langzamerhand wel van elkaar, niet?’
Michels gebruikte de elastische sneltrein Suurbier steevast om de gevaarlijkste tegenstander te schaduwen, of die nu Schmidt Hansen of Garate heette. Slechts zelden faalde de sobere Suurbier. Efficiënt hield hij zich aan de opdracht, al had hij soms de neiging méér te doen: ‘Ik had dan het idee dat ik behalve het schaduwen van zo'n speler meer zou kunnen doen, vooral aanvallend. Maar dat mocht ik niet. Mijn enige taak was: die kerel uitschakelen. Dan deed je dat, in dienst van het elftal.’ Suurbier deinst er, wanneer zijn opdracht hem nu en dan uit de hand dreigt te lopen, ook niet voor terug naar de grove charge te grij- | |
| |
pen, hoewel hij zich verdedigt: ‘Ik erken altijd meteen schuld en steek mijn hand op naar de scheidsrechter om dat duidelijk te maken. Maar het móét nu eenmaal: het gaat om veel geld, je kunt niet zomaar iemand even een doelpunt laten maken. Ik zou niet iemand kunnen schoppen of slaan als de bal er niet is. Dat vind ik minderwaardig.’
Dat heeft Michels ook nooit gepropageerd, als hij het over ‘grotere hardheid’ had. Michels heeft er wel naar gestreefd van Suurbier een betrouwbare verdediger te maken. Hij is daarin geslaagd. Ten slotte was de verhouding zo goed (dat was in Michels' laatste jaar, het seizoen dat alle spelers een grote vrijheid van handelen hadden, Michels hen volwassen profs achtte en nu en dan alleen nog corrigerend optrad, wat alle spelers bijzonder gewaardeerd hebben), dat er zelfs tijd was voor de gein op de trainingen. Suurbier rijmde dan vaak simpelweg op Michels' opmerkingen (zoals ook Feijenoords Wim van Hanegem dat altijd doet). Zei Michels als Suurbier de bal had: ‘Rustig aan’, dan riep Suurbier hardop terug: ‘Ga staan als een banaan’. Het is een weinig spits soort humor, maar men moet dat zien in de context van al die spanningen, vlak na weer een uitputtende Europese bekerwedstrijd en vlak voor een belangrijke competitiewedstrijd bijvoorbeeld, wanneer de accu wéér moest worden opgeladen, wanneer door blessures het gevaar bestond niet met het sterkste elftal te kunnen spelen. Op die momenten hebben voetballers, net als kleine kinderen, een beetje gein nodig om die spanning wat af te reageren. En dan was met name Suurbier zo'n beetje de clown: altijd lachend (wat hem in militaire dienst de naam Swiebertje opleverde). Suurbier: Michels moest altijd vooral Johan Neeskens en mij hebben. Dan liepen we op de training langs elkaar en dan zeiden we tegen elkaar: ‘Hoeveel keer heeft ie jou nou al gehad? Mij vandaag pas één keer.’
Door zijn schitterende prestaties met Ajax heeft Wim Suurbier een redelijke mate van welstand bereikt. Hij woont in een fijn huis in Bergen en hoeft zich voorlopig geen zorgen te maken over zijn toekomst, al speelt hij (samen met zijn vrouw) met het idee ooit eens iets te beginnen voor later: bijvoorbeeld een modern ingerichte coffeeshop. Een eerder zakelijk experiment heeft Suur- | |
| |
bier daarentegen opgebroken. Zijn vrouw runde een dameskapperszaak, die ten slotte niet werd wat zij ervan verwachtte, ook al omdat de zaak midden in de DWS-buurt lag. Bovendien werd Suurbier de dupe van een aantal minder fraaie praktijken van een ‘compagnon’. Zo ontstond de situatie, dat topvoetballer Wim Suurbier in weinig florissante omstandigheden terechtgekomen was. ‘In die tijd had ik problemen,’ zo geeft hij toe. Het was uitgerekend ook de tijd dat hij in een uitwedstrijd bij MVV een gebroken ellepijp opliep (naast de goed geslaagde operatie aan de linkermeniscus zijn enige ernstige blessure). Toen zat Wim Suurbier, destijds pas getrouwd, erg in de put. Het dient gezegd dat met name penningmeester Henk Timman er toen veel aan gedaan heeft verbetering in de situatie te brengen. In overleg met Timman werkte Suurbier aan een bepaalde spaarsom, waardoor Suurbier stilaan uit de sores raakte. Juist in die periode bewees Suurbier andermaal hoe eerlijk hij is.
Ik ging hem toen in Bergen interviewen voor De Tijd en trof hem in een agressieve stemming aan. Suurbier had in die periode veel kritiek op Michels, die hem nogal links had laten liggen en op Rolink, die hem in zijn eentje van Amsterdam naar Bergen had laten rijden, terwijl hij dat door de pijn in zijn arm nauwelijks kon (bij onderzoek in Alkmaar bleek de arm inderdáád gebroken) . Dat stukkie viel niet best. Suurbier werd door het bestuur ontboden, het gewraakte stukkie vóór de heren op de tafel, zoals gewoonlijk. Of het waar was dat Suurbier dat allemaal gezegd had? Of hij zich wel realiseerde wat voor gevolgen dat zou kunnen hebben? Suurbier: ‘Michels en Rolink zijn twee mensen voor wie ik bewondering heb. Maar toen zij voorstelden dat ik zou moeten zeggen dat ik die dingen niet gezegd had, maar dat de verslaggever mij dat had laten zeggen, ben ik kwaad geworden.’
Het is een vrij vaak voorkomende truc van regenten in de voetbalwereld: wanneer een journalist bepaalde misstanden signaleert, dan is híj de gebeten hond, zonder dat men zich realiseert dat hij slechts signaléért en dat de misstand het gevolg is van een gebrekkige gang van zaken binnen het voetbalbedrijf. Zo proberen die bestuurders ook altijd de journalist te beschuldigen, ze
| |
| |
noemen hem bijvoorbeeld een ‘gevaarlijk mannetje’ of, nog sterker, de ‘riooljournalist’, die, zeggen ze, ‘de vuile was niet mag buiten hangen’. Maar Suurbier zwichtte niet voor dat verleidelijke voorstel, dat hem van alle moeilijkheden had kunnen afhelpen. Hij zei alleen: ‘Heren, alles wat daarin staat is juist. Ik heb het allemaal gezegd en het is precies zo weergegeven. Wanneer u kunt bewijzen dat er iets niet waar is, zal ik zorgen dat ik het beweerde terugtrek.’ Suurbier heeft nooit meer iets gehoord.
Ook dat is typisch Suurbier: hij neemt geen blad voor de mond, staat achter wat hij gezegd heeft en accepteert de mogelijke konsekwenties. Dat was in die periode héél wat, gezien de weinig florissante toestand waarin hij verkeerde, en dat verleent zijn houding een extra-dimensie. Ook op die momenten bewijst hij trouwens dat hij bepaald niet is wat hij zo graag voorwendt: namelijk gevoelloos te zijn. Degene die hem het best kent, echtgenote Maya, zegt dat heel kort en bondig: ‘Wim doet zich zo vaak veel harder voor dan hij werkelijk is.’
Zonder twijfel heeft Maya een grote invloed op de voordien erg verlegen Suurbier gehad. Zij leerde hem zakelijk te zijn, al zal Suurbier later nooit een kei in de business worden: hij voelt zich al gegeneerd als hij bij het kopen van bijvoorbeeld een auto om korting moet vragen. Dankzij Maya heeft Suurbier aan gevoel voor eigenwaarde gewonnen: voordien onderschatte hij zichzelf en overschatte hij anderen. En het was Maya die doodnuchter constateerde dat wanneer een vakman als Michels Suurbier zo hogelijk waardeert, die kwaliteiten dan ook maar in geld tot uitdrukking moeten worden gebracht. Nog altijd vindt Suurbier dat hij bij Ajax niet krijgt wat hij eigenlijk zou moeten hebben. De pech is dat er zoveel spelers al zoveel eerder bij Ajax' financiële bonzen om loonsverhogingen hebben aangeklopt.
Als Suurbier zich dan tóch met alle geweld gevoelloos wil noemen, dan heeft dat alleen betrekking op zijn existentie als profvoetballer, niet als mens. Daarvoor heeft hij te veel probleempjes, waarmee hij vaak geen raad weet; daarvoor loopt hij te vaak piekerend rond, wanneer hij ziet dat andere mensen het moeilijk hebben en hij vaak daadwerkelijk wil helpen. Op die
| |
| |
momenten is Wim Suurbier eerder week dan hard. De voetballer is inderdáád moeilijk van zijn stuk te brengen: ‘Al zit er een heel stadion vol me uit te fluiten: dat doet me niets. Al gooien ze me bierblikjes naar mijn kop, het doet me niets.’
Zo heeft hij al tientallen tegenstanders van grote naam uitgeschakeld. Vaak zijn het juist de directe tegenstanders van Suurbier die door de trainer uit het veld worden gehaald om door een nieuwe kracht te worden vervangen. Zulke ingrepen zijn voor Suurbier het bewijs dat hij het goed doet, al zegt hij bijvoorbeeld over de periode dat hij bij Ajax kwam: ‘Als voetballer was ik niets bijzonders.’ Misschien is dát wel het bijzondere aan Wim Suurbier. Gevoelloos? Vergeet het maar.
|
|