| |
| |
| |
De (on)zekerheid van Hulshoff
Barry Hulshoff speelde een redelijke partij voetbal als linkshalf van het jeugdteam van Zeeburgia, maar een ster was hij niet. En toen hij na een onenigheid bij zijn club op aanraden van familieleden probeerde bij Ajax te komen, had Hulshoff bepaald niet een grote loopbaan als profvoetballer voor ogen. Maar het al vrij lange ventje van 16 had toch iets ondefinierbaars in zijn spel, dat de kritische jeugdleiders bij Ajax ertoe verleidde Hulshoff een ‘jaar op proef’ bij Ajax te laten spelen. Zo werd Hulshoff Ajacied: in A-1 (daarboven was er nog het elftal dat aan de betaalde jeugdcompetitie deelnam) debuteerde hij als linksbinnen. Het begin van een droomcarrière? Vergeet 't maar.
Het werd geen succes. In recordtijd degradeerde junior Hulshoff. Hij werd eerst reserve bij A-1, vervolgens opgesteld in A-2, werd reserve bij A-2, vervolgens opgesteld in A-3, werd reserve bij A-3 en kwam uiteindelijk in A-4 terecht, waar hij bijna één seizoen volmaakte vóór hij de weg omhoog vond. Het deerde Hulshoff niet, die abrupte degradatie: ‘Ik voetbalde verschrikkelijk graag. Ik was altijd het eerste op het veld als we een wedstrijd moesten spelen. Maar als ik zelf gevoetbald had was het gedaan met de interesse. Toen ik bij Zeeburgia speelde bleef ik nooit kijken naar het eerste elftal; toen ik in de jeugd van Ajax kwam wist ik niet eens wie er in het eerste elftal spéélden. Ik heb nooit gedacht dat ik dat ooit zou bereiken. Ik voetbalde, omdat ik dat gewoon een prettige ontspanning vond.’
Al in die beginperiode meenden veel kenners dat Hulshoff een uitgesproken anti-voetballer was. Spottend wordt hij wel eens ‘Het Vraagteken’ genoemd, omdat zijn lichaamshouding tijdens een wedstrijd inderdaad een dergelijke vorm aanneemt. Pas aan
| |
| |
het eind van het seizoen waarin Ajax de Europa Cup won, kreeg Hulshoff eindelijk de erkenning, waarvoor hij acht seizoenen heeft gewerkt. Niet langer werd opgemerkt dat Hulshoff niet als een ‘Ajacied’ oogt, dat hij de allure van een superieure technicus mist, dat zijn techniek allerminst volmaakt is of dat zijn bewegingen weinig gecoördineerd lijken. Hulshoff mist veel, vergeleken bij glamour-achtige voetballers als bijvoorbeeld Cor van der Hart, Wim Anderiessen en Ton Pronk, die eerder dan Hulshoff het hart van de verdediging afschermden.
Maar voetbal heeft zich gewijzigd. De tijd van de supervoetballer Cor van der Hart is voorbij. Voetbal-van-nu vraagt kracht en karakter naast techniek en inzicht, met welke beide laatste eigenschappen men vroeger kon volstaan. Het voetbal van nu heeft behoefte aan vechters, die zich volledig in dienst van het geheel stellen en hun eigen idee van ‘mooi voetbal’ laten varen. In een top-elftal kunnen de meesters minder dan ooit zonder de knechten. Bij Ajax hebben knechten als Hulshoff, Krol, Suurbier en Neeskens een uitermate belangrijke functie. Dankzij hun instelling kunnen individualisten als Cruijff en Keizer uitblinken. Hún opofferingsgezindheid is bepalend voor de eenheid, die een top-elftal moet vormen. Zij staan niet zoveel in de publiciteit; hun aandeel is minder spectaculair; zij zijn de underdogs, maar in hun nederigheid zijn zij groot.
Barry Hulshoff is een exponent van die lichting. Jarenlang is hij gehoond, meewarig beschouwd als een voetballer met onvoldoende kwaliteiten. Maar steeds duidelijker bewees hij tegenstanders van naam uit te kunnen schakelen. Steeds meer bleek hij in staat belangrijke doelpunten te kunnen maken, ook in Europese bekerwedstrijden, zoals tegen FC Basel en Celtic, nadat hij eerder, tegen Spartak Trnava, zowel uit als thuis, een beslissende rol had gespeeld. Dit seizoen onder Kovacs blijkt vooral Hulshoff degene, die autoriteit in de zo gehavende verdediging brengt. Wie Barry Hulshoff zó ziet spelen ontwaart een overtuigende klasse-voetballer, die niet gemakkelijk uit zijn evenwicht te brengen is.
Dat is wel eens anders geweest. Hulshoff weet: ‘Vooral tussen mijn 20ste en 22ste jaar heb ik het moeilijk gehad. Ik was erg beïnvloedbaar. Ik dacht altijd dat anderen gelijk hadden.’ Die
| |
| |
innerlijke onzekerheid, dat zoeken naar de eigen identiteit is een normaal onderdeel van het proces dat naar volwassenheid leidt. Voor Barry Hulshoff gold dat in het bijzonder. Hij is niet iemand, die zich ‘uit’. Hij vreet al zijn twijfels op, bang als hij is anderen met zaken lastig te vallen, die in zíjn ogen dan wel belangrijk lijken, maar in de ogen van ánderen futiliteiten zouden kunnen zijn. Hulshoff praat vrijwel nooit over zichzelf, maar is bij Ajax wel degene, die als een natuurlijke praatpaal voor anderen fungeert. Hulshoff kan luisteren en van die kwaliteit maken de Ajacieden veelvuldig gebruik: ‘Soms zien de spelers dat iemand met mij een hele tijd aan het praten is. Dan komt er later een ander, die ook begint. Daarom weet ik erg veel van de spelers. Dat maakt me wel 's angstig. Ik ben bang dat ik die kennis een keer zal misbruiken door een opmerking te maken. En dat wil ik niet.’
Hulshoff luistert, maar praat zelf nooit. Hij is wel veel met problemen bezig. Problemen van anderen interesseren hem, niet zelden is hij dagenlang bezig om voor anderen een oplossing te zoeken. Hulshoff is een intelligent gevoelsmens: ‘Soms zet ik de koptelefoon van mijn pick up op en dan ga ik urenlang zitten. Luisteren doe ik niet meer, op het laatst, je zit alleen maar te denken.’ Echtgenote Wilda vertelt over de introverte Hulshoff óók: ‘Soms schrijft-ie sommige dingen op. Dat gebeurt in sommige periodes per jaar. Op díé manier uit hij zich.’
Weinigen merken het op, wanneer Hulshoff met zichzelf worstelt. Ook niet in zijn ‘moeilijke’ periode, toen Hulshoff incidenteel in Ajax-1 speelde, maar van alle kanten te horen kreeg dat hij daar eigenlijk helemaal niet thuishoorde. Er waren de reacties van de fans, die hem nauwelijks zagen ‘staan’, ofwel zich laatdunkend uitlieten in de stijl van: ‘Nou, Barry, dat was zondag weer niet best, hè?’ Bovendien voelde Hulshoff zich niet op zijn gemak, wanneer hij thuis nog eens de wind van voren kreeg: ‘Als ze over een slechte prestatie praatten, brak het angstzweet me uit. Ik wist het zelf ook wel. Maar ik kon op die momenten niets zeggen. Meestal vluchtte ik dan 's zondagsavonds de deur uit. Een keer liet ik mijn vrouw zelfs zo zitten. Daar kon ik niet tegen op.’
| |
| |
Ook de sportpers heeft Hulshoff lange tijd onderschat: Hulshoff was vrijwel altijd de zondebok. Hij trok zich dat aan: ‘Als er in de kranten stond dat ik slecht gespeeld had, dan liep ik de wedstrijd erop eerder tegen mezelf dan tegen de tegenstander te voetballen. Ik werd er steeds onzekerder van.’ Daaraan werkte eigenlijk ook Rinus Michels mee. Jaren achtereen deed Michels met Hulshoff zo op het oog de vreemdste dingen, hoewel Michels vaak met opzet een maatregel nam om Hulshoff te prikkelen: Het mag bekend worden verondersteld, dat Michels niet bang was zichzelf minder populair te maken als de prestaties maar omhoog gingen. Niettemin was er tussen Hulshoff en Michels weinig contact: ‘Ik heb nooit een gesprek gehad dat langer dan drie minuten duurde. En dan ging het verzoek altijd van Michels uit.’
De afknapper tussen Michels en Hulshoff vond zijn oorzaak, volgens Hulshoff, in een gesprek aan de vooravond van een competitie-wedstrijd tegen GVAV, een week voor het kampioensduel tegen Fortuna '54. Hulshoff: ‘Michels riep me voor die wedstrijd tegen GVAV bij zich en vertelde me toen dat ik tegen GVAV wel en tegen Fortuna '54 niet zou meespelen. Toen ik vroeg “waarom” zei hij zoiets van “dat het zo het beste was.” Dat gevoel had ik altijd als ik met Michels sprak: hij vertelde nooit de ware reden. Dat is Michels in optima forma. Er was altijd wel een of ander mooi cliché. Toen hij gezegd had: “Ik acht 't beter” klapte ik helemaal dicht. Ik heb 'm geloof ik twee à drie minuten niet begrijpend zitten aan te staren. Toen vroeg Michels: “Heb je nog wat te vragen?” Ik zei vervolgens: “Nee” en liep de deur uit.’
Vanaf dát moment had Hulshoff geen enkele behoefte aan gesprekken: ‘Als ik om opheldering zou vragen, zou ik toch niets wijzer worden. Michels zei nooit echt waarom hij iets deed. En het was gek, maar ik merkte aan alles als hij van plan was iets te doen waarvan ik de dupe zou worden.’ Michels zou later opnieuw een dergelijke maatregel nemen, toen hij in mei '70 Hulshoff (samen met Bals en Mühren) niet opstelde voor de kampioenswedstrijd tegen SVV. Toen is Hulshoff bijzonder kwaad geweest: ‘Ik heb dat nooit kunnen begrijpen. Als het een manier was om
| |
| |
mij te prikkelen, dan was het wel een hele gevaarlijke manier. Als ik gekund had was ik weggegaan. Maar ik stond nog onder contract.’
Michels prikkelde Hulshoff ook nog op een andere manier. Tot drie keer toe kleedde hij het tactische praatje voor een belangrijke wedstrijd zó in, dat het zwaartepunt kwam te liggen op Hulshoff. Met als voornaamste thema: zou Hulshoff in staat zijn de directe tegenstander volkomen aan banden te leggen, ten koste van alles? Michels keek dan langs Hulshoff naar Vasovic, de vrije verdediger, die vaak áchter Hulshoff speelde. ‘Vasco,’ sprak Michels dan, ‘ik zou je deze wedstrijd wel iets meer aanvallend willen laten spelen, maar dat kan nou eenmaal niet. Want als Barry één-tegen-één komt te staan is hij in staat zijn man te laten lopen. Dan zal hij hem niet koste-wat-het-kost afstoppen. Dat is zijn natuur nu eenmaal niet. Dat weet je.’ Zo'n opmerking van Michels had tot doel Hulshoff tot een optimale prestatie te prikkelen. En dat lukte.
Maar Hulshoff relativeert in dat opzicht: ‘Ik wist verrekte goed wat Michels bedoelde. Het interesseerde me niet wat híj zei. Ik deed het voor de jongens. Ik dacht: Ik zal de andere jongens laten zien dat ze op mij wel kunnen vertrouwen. Ik voelde me verantwoordelijk voor de andere spelers op zulke ogenblikken’ (wat volgens mij inhoudt, dat die prikkels van Michels wel degelijk effectief bleken; al deed Hulshoff het dan niet voor Michels, hij deed toch maar wat van hem verlangd werd). Vooral dat laatste incident, na SVV, brak merkwaardigerwijs het laatste restje onzekerheid in Hulshoff. Terwijl Michels Suurendonk de opengevallen plaats van Hulshoff beloofde moest Hulshoff zich schikken in de ondankbare rol van ‘stoorzender’ in de spits van de aanval. Michels wilde op die verrassende manier het gemis van Cruijff opvangen. En opnieuw ging Hulshoff door de hel. Met het shirt met rugnummer negen spelend werd hij prompt vergeleken met Cruijff, wat een voor hem (Hulshoff) zeer pijnlijke golf van kritiek tot gevolg had.
Maar dit keer stond Hulshoff, inmiddels getrouwd, sterker in de schoenen. Ver weg van de kritiek van fans en bekenden, in zijn gezellige huis in een van Zaandams nieuwbouwwijken, wist hij
| |
| |
waaraan hij toe was. De kritiek in de kranten deed hem niet zoveel meer: ‘Ik was er wel achter gekomen dat journalisten twee categorieën onderscheidden. De ene categorie wordt als volgt behandeld: goed of niet noemen; de andere categorie heet: niet noemen of slecht.’ In die redenering steekt veel waars: voetballers werden vaak in een bepaald hokje geplaatst en zijn gedoemd daarin gedurende hun hele loopbaan te blijven. Hulshoffs onzekerheid maakte plaats voor zekerheid: ‘Dacht ik vroeger: misschien hebben ze wel gelijk, nadat ik er heel goed had over nagedacht dacht ik: het interesseert me eigenlijk weinig wat anderen zeggen.’
Toen Hulshoff het na enige wedstrijden weer op de stopperplaats mocht proberen, stond het voor hem vast dat hij op zijn eigen manier wilde spelen: ‘Ik had niets te verliezen. Als ik deed zoals Michels het almaar zei, dan stond ik er toch iedere keer weer naast. Toen dacht ik: waarom ga je dan niet spelen zoals je zèlf wilt? Toen ik dat deed heb ik eigenlijk nooit moeilijkheden meer gehad. Misschien merkte Michels wel dat ik mijn eigen gang ging. Of vond hij de voordelen van mijn spel voldoende tegen de nadelen opwegen.’
Hulshoff heeft tot taak de spitsspeler van de tegenpartij af te stoppen. Sinds Michels verzot raakte op de meedogenloze manier waarop met name Italiaanse verdedigers hun tegenstanders konsekwent uitschakelden, eiste hij alles van zijn eigen verdedigers. Die mandekking is een slopend werk. Ook als de bal er niet is, als een verdediger van de tegenstander met de bal aan de voet opkomt, moet Hulshoff met een naar de hoeken van het veld sprintende spits mee. Terwijl de bal er vaak niet eens komt. Nooit mag Hulshoff zijn directe tegenstander ook maar een meter vrijheid gunnen of een seconde uit het oog verliezen. In het topvoetbal maken die metertjes en die onderdelen van een seconde vaak het verschil tussen verlies en winst uit, wat soms een verlies of winst van vele duizenden guldens kan impliceren. Negentig minuten lang moet Hulshoff zich op die ene man concentreren - mee voetballen is er voor hem niet bij (corners en vrije trappen uitgezonderd, omdat Hulshoff dan vooral zijn lengte zeer knap uitbuit): een vaak onderschatte, maar slopende taak.
| |
| |
Het is vreemd dat de zo gevoelige en clevere Hulshoff die beulstaak kan volbrengen. Want over het algemeen posteren trainers op die plaats een meedogenloze beul, voor wie voetbalwetten er zijn om ze te overtreden. Hulshoff zal zelden over de schreef gaan. Hoogstens trekt hij een tegenstander aan het shirt terug of is hij in sommige wedstrijden genadeloos hard in de persoonlijke duels: ‘Als ik mijn plaats alleen maar zou kunnen behouden door een tegenstander almaar beuken te geven, dan vroeg ik bij Ajax om een shirt met het rugnummer vier, hing dat boven in mijn slaapkamer op en leverde mijn contract in.’
Tóch hamerde Michels almaar op die hardheid van Hulshoff. Niet dat hij Hulshoff tot schoppen naar de tegenstanders wilde verleiden, maar hij verwachtte van Hulshoff een brok onverzettelijkheid, een oneindig vermogen de trucs en provocaties te incasseren en een nooit te verslappen concentratie. Juist omdat de spelers die met de mandekking belast worden zo'n grote verantwoordelijkheid hebben. Hún man mag niet vrijkomen - als één van de verdedigers zich niet aan zijn taak houdt is het concept op slag waardeloos. Dus gaat het erom dat Hulshoff zijn directe man te allen tijde in bedwang houdt. Of dat nou een klein, handig kereltje als Kowalik is, een giftige sneltrein als Kindvall of een inktvis als de Griek Antoniadis, Hulshoff moet onbuigzaam zijn. Hoe? Dat was Michels een zorg. Als het maar gebeurde. ‘Daar,’ zegt Hulshoff, ‘begon de narigheid. Als Michels me zei: zó en zó moet je spelen, ging het vaak fout. Elke wedstrijd ben je anders. Voor elke wedstrijd is de geestelijke en lichamelijke situatie verschillend en afhankelijk van veel factoren. Zo speel je ook: eigenlijk elke week anders. Dat deed ik op het laatst ook.’
Voor een buitenstaander lijkt het werk, zoals Hulshoff dat elke wedstrijd moet opknappen, weinig interessant: het voortdurend schaduwen van een bepaalde man lijkt weinig met topsport van doen te hebben. Maar door de tactische ontwikkeling is Hulshoffs taak wel heel erg belangrijk. En daarin schuilt voor Hulshoff ook de voldoening: ‘Mijn taak moet vervuld worden. Het hangt er voor een gedeelte van af hoe ík het doe, of Ajax goed of slecht, gemakkelijk of moeilijk voetbalt. Tegenover mijn medespelers voel ik me erg verantwoordelijk.’
| |
| |
Eigenlijk is Hulshoff toevallig op de stopperplaats terecht gekomen. En als met zoveel anderen (Suurbier, Van Duivenbode bijvoorbeeld) was het trainer Jany van der Veen, die Hulshoff plotseling op een ándere plaats posteerde, waarna er een fraaie loopbaan klaar lag. Toen Hulshoff weggedeemsterd was in de A-4, een omstandigheid die Hulshoff weinig dééd, werd er door een groot aantal blessures een proef met hem genomen als stopper. En in hetzelfde seizoen waarin hij van de A-1 naar de A-4 zakte, maakte hij in vijf weken tijd de sprong omhoog tot naar het regionale jeugdelftal als stopper: ‘Ik weet niet hoe het komt, misschien is het aanleg, misschien is het een psychische zaak, maar achterin voel ik me veel meer op mijn gemak dan voorin. Misschien door het idee dat er voorin een beslissing moest worden genomen in bepaalde situaties. Ik heb er vaak over nagedacht, maar ik ben er niet uitgekomen.’
In dat regionale jeugdelftal (waarin bijvoorbeeld ook Cruijff en Suurbier uitkwamen) speelde Hulshoff voor het eerst tegen Volendammer Gerrit Mühren, met wie hij later bij Ajax een hechte vriendschap zou opbouwen. Hulshoff en Mühren komen door hun bescheidenheid in karakter erg goed overeen. Toen er bij de familie Mühren achter een plaatsje moest worden gebouwd heeft Hulshoff de hele middag lopen meesjouwen, net zo lang stenen aandragend tot de job gedaan was. Hulshoff is zo bescheiden dat hij ook zakelijk niet het onderste uit de kan wil halen: in de regionaal bekende krant De Typhoon schrijft Hulshoff zelf geregeld stukkies tegen een uniek honorarium: Hij krijgt in ruil daarvoor een gratis abonnement.
In zijn tweede jaar als Ajacied speelde topjunior Hulshoff zo voortreffelijk, dat hij uiteindelijk gekozen werd als aanvoerder van het Nederlands jeugdelftal, dat in die tijd (Georg Kessler maakte zijn debuut als assistent-bondscoach) bijzonder sterk was en dat in spelers als Johan Cruijff, Willy van der Kuijlen en Wim Jansen een uniek binnentrio had. Hulshoff speelde niet slecht, maar als aanvoerder voelde hij zich geen succes: ‘Ik was er nog niet rijp voor. Ik kan nou eenmaal niet tegen iemand zeggen: “Zo en zo moet het en daarmee uit.” Bovendien had ik vaak de indruk, dat Kessler de sfeer bij de jongens niet aanvoelde.
| |
| |
De man was te autoritair. Dat hoefde helemaal niet, want er heerste onder die jongens toen een fantastische stemming. Kessler had alleen maar hoeven zeggen: “We kunnen 't maken” of zoiets. Hij wilde dat ik bepaalde dingen deed als aanvoerder, maar ik was het daar niet mee eens, omdat de sfeer zich voor bepaalde opdrachten niet leende.’
Die sfeer was er wel in het militaire elftal, waar Hulshoff, zoals vrijwel alle voetballers, een heerlijke tijd had, samen met de drie koppen kleinere Aty Graaumans het centrum van de verdediging bezettend. Daarvóór had semi-prof Hulshoff nog een jaartje op kantoor gewerkt. ‘In dat militaire elftal was er precies de entourage die ik nodig had. De sfeer was enorm, je stond niet zo onder druk en misschien daarom was je wel bereid je leeg te vechten. Als er een doelpunt viel, dan had je niet het idee, zoals bij Ajax, dat de hele wereld in elkaar stortte. Integendeel: je zei een keer godverdomme, zette je schrap en probeerde werkelijk van alles. Door dat militaire elftal is mijn zelfvertrouwen groter geworden. Dat kwam me bij Ajax goed van pas, want daar wist je nooit waar je aan toe was.’
Pas na het drama bij Dukla (maart '67), nadat Hulshoff tot veler verrassing al een uitstekende partij had gevoetbald in de uitwedstrijd tegen Liverpool, kreeg Hulshoff een min of meer vaste plaats naast Velibor Vasovic, de man van wie hij zo veel heeft geleerd: ‘Ik ben nog nooit bij hem op visite geweest en hij niet bij mij. Maar we begrepen elkaar volkomen, zonder dat we veel hoefden te zeggen. Ook in het veld: als ik het moeilijk had bleef Vasco in mijn rug ter bescherming, als ik goed draaide wist Vasco dat ook, dan nam hij meer risico's dan anders. Maar dat kón dan ook.’ Niettemin verloor Hulshoff incidenteel weer zijn plaatsje naast en voor Vasovic. Die politiek leidde er toe dat Hulshoff voortdurend op de transferlijst verscheen. Niet omdat hij zijn marktwaarde wilde vastgesteld zien, maar gewoon omdat hij genoeg had gekregen van alle voor hemzelf onbegrijpelijke manipulaties. Over Michels als coach zegt Hulshoff: ‘Vooropgesteld dat de man zijn vak als geen ander verstond en erg intelligent was, maar hij had twee gezichten, dat zei-ie tenminste altijd zélf. Er was een trainer Michels en er was een mens Michels. De | |
| |
mens heb ik pas in het laatste jaar een klein beetje leren kennen, tijdens feestjes. De trainer Michels heb ik veel intensiever meegemaakt. Ik had soms wel 'ns het idee dat-ie bepaalde beslissingen alleen maar nam om te bewijzen hoe hard hij wel was.’ (Michels deed dat inderdaad: altijd op de momenten dat hij meende dat de groep een injectie nodig had, omdat verslapping dreigde. Dat enkele spelers in die groep zo'n maatregel niet ‘nodig hadden’ calculeerde Michels in. Een speler als Hulshoff is te serieus en te zelfstandig om voortdurend gecorrigeerd te hoeven worden. Michels liet dan het groepsbelang, zijn stokpaardje, prevaleren boven het individuele).
Hulshoff signaleert ook het duidelijke verschil tussen Michels en Kovacs kernachtig: ‘Michels ging uit van een bepaald elftal, dat volgens strakke lijnen voetbalde. En iedereen moest zich daaraan ondergeschikt maken. Kovacs gaat uit van het beschikbare spelersmateriaal en gaat daarmee de mogelijkheden na. Dat vind ik redelijker.’
Barry Hulshoff is een profvoetballer-moderne-stijl. Hij laat zijn haar lang groeien als hij daar zin in heeft, hij kleedt en gedraagt zich privé zoals hij dat wil en gaat er vanuit, dat weinig dingen belangrijker zijn dan zijn vrouw, zijn dochtertje en zijn verrukkelijke Duitse dog ‘Boeddha’, die zich op zijn eigen stretcher in al zijn grootheid aan den volke toont. Hulshoff gaat ervan uit dat hij, zolang hij voetbalt, zakelijk maar weinig kan ondernemen: ‘Je kunt maar één ding tegelijk doen. Twee dingen doen kan falikant mis gaan. Ik vind het leven als profvoetballer wel prettig zo.’ Hulshoff, die een enorme hoeveelheid langspeelplaten uit het superpopwezen heeft, inventariseerde zijn in de loop der jaren opgedane mensenkennis ten aanzien van de Ajacieden als volgt, door zijn medespelers in 't kort te karakteriseren:
Heinz Stuij: ‘Hij probeert 't nog steeds’ |
Wim Suurbier: ‘Impulsief’ |
Velibor Vasovic: ‘Denker’ |
Ruud Krol: ‘Harde prater’ |
Johan Neeskens: ‘Nog een jonge jongen’ |
Gerrit Mühren: ‘De Barry Hulshoff uit een klein dorp’ |
Sjaak Swart: ‘Andere generatie’ (Hulshoff heeft jarenlang aan
|
| |
| |
de overkant bij Swart gewoond) |
Johan Cruijff: ‘Bluf’ |
Piet Keizer: ‘Tóch voor 't elftal’ |
Horst Blankenburg: ‘Storm in een glas water’ |
Arie Haan: ‘Tóch wel een Klaas Nuninga’ |
Ruud Suurendonk: ‘Eenling’ |
|
|