| |
| |
| |
Een vedette leert sjouwen
Toen de talentvolle junior Dick van Dijk nog in de jeugd van het Goudse ONA voetbalde schreef hij een brief naar zijn idool Coen Moulijn om een handtekening, zoals Van Dijk zelf nu dagelijks zulk soort brieven ontvangt.
Een zelfs toen Van Dijk op nog maar net zestienjarige leeftijd een aanbieding kreeg om in de tweede divisieclub SVV te komen voetballen, was hij een van die typische voetbalfanaatjes, voor wie nauwelijks iets anders geldt. ‘Het ging niet om het geld,’ zegt Van Dijk nu, ‘je had bij wijze van spreken geld méégenomen om in het betaald voetbal mee te mogen doen.’
Negen jaar later is Van Dijk een vedette geworden, wiens naam in de hele wereld aanspreekt. Niet alleen omdat hij al seizoenen op rij een van de meest succesvolle schutters van Europa is, maar ook, omdat hij op Wembley de legendarische goal inkopte waarmee Ajax al snel afstand nam van Panathinaikos (toen Van Dijk een maand later met vakantie op Majorca was en ergens in het autochtone Inca een Spaans hapje wilde eten, herkende hem de eigenaar van dat restaurantje als de maker van die prachtige goal). Onder de zo nuchtere profs bij Ajax telt Van Dijk als een van de meest koele voetballers. Negen jaar betaald voetbal hebben het enthousiaste kereltje Van Dijk gerijpt tot een zelfbewuste vakman, die wéét wat hij kan en níet kan, die wéét wat er van hem gevraagd wordt en die tenslotte ook zeer goed weet wat er met al die moeite te verdienen is.
De loopbaan van Dick van Dijk kent een opwindende curve. Elke talentvolle junior bij een amateurclub hoopt ooit ontdekt te worden door de bonzen uit het betaald voetbal: de jonge trainer Hans Croon háálde Van Dijk van ONA naar SVV, waar hij in dat
| |
| |
eerste seizoen meteen topscorer werd en daarmee SVV hielp te promoveren. Elke talentvolle voetballer hoopt op een nationale selectie: Dick van Dijk speelde in het Nederlands jeugdelftal (bijvoorbeeld tegen West Duitsland, dat toen wereldklasse-mensen als Franz Beckenbauer en Berti Vogts kon opstellen), in het Nederlands militair elftal en, tenslotte, in het A-elftal, waarin hij met name twee uitstekende wedstrijden tegen Engeland speelde. Elke prominente voetballer hoopt op de sensatie van Europees bekervoetbal: na een lange aanloop in het toernooi om de Runners Up-beker sloot Van Dijk zijn tweede seizoen bij Ajax af met een flonkerende finale-wedstrijd, waarin hij al zijn critici de mond snoerde.
Die successen zijn niet als vanzelf gekomen. Ook Van Dijk heeft teleurstellingen gekend, hoewel hij niet het type is daarmee te koop te lopen. Van Dijk leek in zijn vierde en laatste seizoen bij SVV te mislukken: een gebrek aan interesse drukten zijn prestaties dusdanig, dat hij door de kenners als een ‘mislukt’ talent werd gekwalificeerd, zoals zoveel goeie voetballers door een of andere oorzaak nooit die top bereikten, die aanvankelijk bereikbaar léék. En bij FC Twente kwam na anderhalf jaar wonderbaarlijk goed voetbal de terugslag, die onvermijdelijk bleek. Van Dijks tweede seizoen bij Ajax, tenslotte, was wellicht het moeilijkste tot dan toe. Juist in die periode werd Van Dijk door zijn gezonde instelling gered - ánderen waren wellicht ten onder gegaan in de maalstroom van complicaties, die het uitvloeisel waren van Michels' bikkelharde regiem.
Van Dijk herinnert zich nog bijzonder scherp het moment, waarop hij zich voor het eerst zeer duidelijk realiseerde, dat voetballen niet alleen een prettige, maar ook bijzonder lucratieve bezigheid kon zijn. Dat was enkele maanden na zijn entree bij SVV, toen hij opeens werd uitgenodigd deel uit te maken van het Rotterdams elftal, dat de traditionele wedstrijd om de inmiddels verdwenen Onafhankelijkheidsbeker tegen een bondsteam speelde. Het ventje, dat nog niet zo lang ervóór Moulijn aanbad, zat opeens vlak naast hem, in dezelfde kleedkamer, voor dezelfde wedstrijd. Van Dijk weet nog: ‘Het was een vrij drassig veld, dus besloten de spelers van Feijenoord lange noppen onder de schoe- | |
| |
nen te doen. Ik weet nog goed, dat Gerard Meijer, de masseur van Feijenoord, voor de wedstrijd naar ieder van die Feijenoorders een zakje met diverse noppen gooide. Ik wist niet wat ik zag, tóen. Ik had alleen maar korte noppen onder mijn schoenen, maar ik durfde mijn mond niet open te doen.’
‘Ik zat een beetje hulpeloos rond te kijken, in de wetenschap, dat ik met deze noppen onmogelijk een goeie wedstrijd kon spelen, toen Moulijn me in de gaten kreeg en vroeg wat er aan de hand was. Ik zal nooit vergeten, dat Coentje me toen een stel andere noppen gaf en een tang om ze vast te zetten. We speelden 3-3, na strafschoppen wonnen we de beker. Toen gebeurde het: na afloop werd de overwinningspremie uitgereikt. Twee honderd en vijftig gulden, zo in het handje. Ik wist niet wat ik zag of wat me overkwam: zoveel geld voor één wedstrijdje voetbal. Ik denk, dat ik opeens overmoedig werd, want ik vroeg ook nog langs mijn neus weg: “Hoe zit het met mijn reiskosten?” Ik geloof, dat in die tijd een retourtje Gouda-Rotterdam iets meer dan twee gulden kostte, maar gewoon het idee, dat ik van mijn tientje zakgeld die dag ook nog meer dan twee gulden had moeten uitgeven aan de trein, gaf me de moed naar vergoeding te vragen. En ik kréég het nog óók.’
Voor Van Dijk is die gebeurtenis heel lang blijven doorwerken. De prof-in-spé wist opeens waar zijn toekomst lag: niet via de giro, niet via de bank of niet via een cheque, maar zo, cash in het handje, deden hem die 250 harde guldens de schellen van de ogen vallen. Voor hem, Dick van Dijk, lag er een goeie boterham klaar. Met die wetenschap liet hij zich gewillig leiden door de idealistische trainer Hans Croon, voor wie geen moeite te veel was zich uit te sloven voor zijn jonge, succesvolle ploeg (in die periode maakten, behalve Van Dijk, ook rechtsbuiten Eddy Koens en doelman Eddy van de Roer deel uit van de Nederlandse jeugdselectie). Croon begeleidde zijn ‘SVV-baby's’ naar alle evenementen, praatte veel met hen en schaafde aan de mogelijkheden. ‘Ik heb veel van Croon opgestoken’, bekent Van Dijk, ‘ik onderhoud ook nog altijd zeer goeie contacten met hem.’
Bij SVV speelde Van Dijk iets achter de spitsen, zijn favoriete positie. Vooral wanneer hij vleugelgenoot Koens in het spel be- | |
| |
trok ontstonden er voor SVV mogelijkheden. Van Dijks goede techniek, zijn lange trap en ‘oog’ voor de situatie maakten hem tot een voetballer, die te goed was voor de eerste divisie. En dus kwamen er aanbiedingen, uit binnen- en buitenland. SVV wilde Van Dijk behouden, bedong een hoog transferbedrag en dus schrok ook de voornaamste kandidaat, FC Twente, terug. Maar zelfs al verdiende Van Dijk voor SVV's begrippen verschrikkelijk veel, zijn prestaties werden steeds minder. Toen FC Twente een jaar later toch de gok waagde het schijnbaar uitgebluste talent onder contract te nemen was de transfersom tot de helft (70.000 gulden) gedaald - een typerend staaltje van wanbeleid zoals die in het betaald voetbal zo vaak te signaleren is.
Toen Dick van Dijk bij FC Twente arriveerde had men in de boezem van de club juist besloten via een nieuw beleid op langere termijn naar successen te streven. Kees Rijvers mocht zich belasten met het cultiveren van het merendeels jonge talent, dat de FC Twente vol verwachting had aangetrokken. Zijn eerste jaar bij FC Twente gebruikte Van Dijk, net als de anderen, als de aanloop naar een betere tijd. Dat lukte: FC Twente's jonge garde kwam in de publiciteit, de verdwenen belangstelling voor het topvoetbal werd in Enschede weer opgewekt en hoewel niemand ook maar iets van de naderende sensatie kón weten, waren de verwachtingen voor dat tweede seizoen aanzienlijk.
Dat tweede seizoen werd FC Twente dé sensatie, maandenlang in de absolute top meedraaiend. FC Twente maakte Enschede en omstreken compleet voetbalgek in een onstuitbare reeks van successen, waarin een overwinning met liefst 5-1 (!) op Ajax het hoogtepunt was. De abnormale spanning, die de heldenrol van het onervaren FC Twente als konsekwentie had, had vrijwel onmerkbaar de kracht van de spectaculaire ploeg ondermijnd. In de groeiende reeks van incidenten speelde Van Dijk een hoofdrol, samen met ex-Hagenaar Henk Houwaart en ex-Amsterdammer Flip Stapper: ‘Wij kregen de naam “lastige jongens uit het Westen” te zijn. Ik ben me daar nooit van bewust geweest. Ik dacht dat het ánders was: wij hadden persoonlijkheid genoeg om te zeggen, dat we het niet overal mee eens waren. Dat stak. Dat kon Rijvers maar moeilijk hebben.’
| |
| |
Zo ontstond de mythe, dat het trio ‘rebellen’ voornamelijk schuldig was aan de plotseling teruglopende prestaties van het over het geheel genomen toch sensationele FC Twente. Van Dijk: ‘Ik ga ervan uit, dat ook een serieuze voetbalprof nu en dan zijn afleiding moet hebben. Voor mij, en toevallig ook voor Houwaart en Stapper, was dat op maandag een lekker hapje eten en een borreltje pakken. Daar steekt toch niets kwaads in? In Amsterdam kijkt niemand daar vreemd van op. Zelfs in een profbedrijf als Ajax is dat een doodnormale zaak. Maar Rijvers vond dat vreselijk. Zelfs op zondag, na de wedstrijd, had hij het liever niet. Michels was anders. Die hield het niet tegen, integendeel: die vond zelfs dat een profvoetballer nu en dan best eens de spanning mag afreageren door eens goed door te zakken.’
De ontlading van al die latente spanning kwam in een trainingskamp in Duitsland, bedoeld om de winter goed door te komen en FC Twente op te laden voor een even grandioos vervolg van de competitie als waarmee de eerste helft afgesloten was: Van Dijk en Rijvers kregen daar een onbeduidende ruzie. De ban was gebroken, de resultaten navenant. De geweldige wedstrijden, die Van Dijk met FC Twente had gespeeld, hadden niet nagelaten overal in den lande diepe indruk te maken. Van Dijks hartewens: een absolute topclub, leek hem wel te realiseren. ‘Vergeleken bij SVV,’ weet hij, ‘was FC Twente een veel beter georganiseerde club. Maar er ontbrak toch nog te veel om het predikaat topclub te verdienen.’
Zo geviel het dat de slimme Van Dijk in de maanden van FC Twente's langzame verval eigenlijk nog maar één wedstrijd ouderwets vlamde: dat was in De Meer, tegen Ajax, in de wedstrijd waarin Eddy Achterberg zijn later beruchte misser liet aantekenen. Van Dijk heeft zich toen lopen ‘verkopen’, zoals hijzelf ronduit erkent. Maar juist, omdat nóg weer later zijn prestaties steeds meer wegzakten en bij FC Twente bekend werd, dat Ajax de onderhandelingen met Van Dijk al had aangeknoopt, terwijl de competitie nog in volle gang was, werd Van Dijk het etiket van de ‘Oostelijke verrader’ opgeplakt, temeer omdat zijn nuchtere instelling een deel van de fans eerder had tegengestaan. Later zijn die plooien voor een goed deel gladgestreken: de ver- | |
| |
houding tussen Van Dijk en FC Twente is tot normale proporties teruggebracht. Niet ontkend kan worden, dat de tientallen doelpunten, die Van Dijk voor FC Twente gemaakt heeft de club nationale en internationale bekendheid hebben helpen verkrijgen (in het Franse voetbalweekblad France Football werd een grote reportage aan Van Dijk gewijd, omdat hij in het Adidas-klassement van de Europese topschutters steeds voorin te vinden was; Olympique Marseille, nu de Franse kampioen, had veel belangstelling voor hem). Bovendien bracht een speler als Van Dijk net dat beetje persoonlijkheid in de ploeg, die later zou ontbreken. De wederzijdse bewondering tussen Van Dijk en Rijvers is later ook duidelijk gebleken. Van Dijk zegt bijvoorbeeld: ‘Bij FC Twente was ik de vedette, die niet hoefde te werken, dat werd voor mij door anderen opgeknapt. Een jongen als Jan Jeuring was voor mij toen goud waard. Omdat er als het ware waterdragers voor me bezig waren hoefde ik alleen maar te wachten tot er een kans kwam. En dan prikte ík ze er wel in.’
‘Rijvers zag de ontwikkeling van het voetbal toen al heel sterk. Op een gegeven ogenblik zei hij tegen me: “Als zo'n centrale verdediger opkomt, moet je hem wel 's proberen af te stoppen.” Toen heb ik maar een beetje gelachen. Ik, Van Dijk, achter een mannetje aanrennen? Dat was toch te gek om los te lopen? Ik stond liever een beetje bruin te worden in de zon. Later, bij Ajax, heb ik vaak aan de woorden van Rijvers moeten denken. Die man was op dat gebied zijn tijd gewoon vooruit.’ Rijvers was sportief genoeg om de moeite te nemen Van Dijk in zijn huis in Vinkeveen op te bellen na zijn wedstrijd op Wembley. Toen het hem niet lukte stuurde hij de dag erop een hartelijk gelukstelegram, met welke geste Van Dijk bijzonder blij geweest is.
En toen kwam Ajax, de topclub die Van Dijk geambieerd had. Wat Rijvers had voorspeld (‘Dicky zal het moeilijk krijgen’) zou worden bewaarheid. Bij FC Twente was Dick van Dijk de uitgesproken vedette, bij Ajax was hij niet meer dan één van de zestien geselecteerden, en dan nog een peperdure ook, omdat met zijn transfer meer dan een half miljoen gulden gemoeid was. Van Dijk had veel tegen: de fans hadden verrukt geconstateerd, dat hij bij FC Twente gemiddeld zo'n 30 doelpunten per seizoen
| |
| |
gemaakt had en ‘dat zouden er naast Cruijff en Keizer op zijn minst zo'n veertig tot vijftig worden.’ Maar dat pakte even anders uit. Voor Michels was Van Dijk gewoon één van de zestien; voor zijn collega's was Van Dijk een prof, die nog heel veel moest leren; door de sportpers werd hij al snel herkend als een...ándere, minder spectaculaire Van Dijk.
De man, die bij Ajax alle records op topscorersgebied zou gaan breken, werd omgeturnd tot een noeste arbeider. Wat Jan Jeuring voor hem had opgeknapt moest Van Dijk nu zelf opknappen. Het was úit met het luie leventje, úit met de rol van vedette, úit met de bewondering van het publiek. Van Dijk leerde het laatste stapje nemen op de ladder, die naar het totale profschap leidde. Hij zegt: ‘Ik had de neiging bijvoorbeeld een bal onder mijn voet terug te halen. Ik durf gerust te zeggen, dat dat mijn specialiteit was. Meestal kreeg ik na zo'n beweging de kans een lange pass te geven of op doel te schieten. Ik zat al een tijd bij Ajax, toen ik tijdens de training twee keer in één actie een tegenstander kwijtraakte door de bal terug te halen. Ik vond mezelf net een hele Piet, toen het fluitje van Michels klonk, het spel werd stopgezet en ik verschrikkelijk op mijn donder kreeg door dit soort trucs uit te halen. Wat ik zelf als een van mijn favoriete wapens beschouwde werd me zomaar ontnomen.’
Het pleit voor Van Dijk, dat hij het omschakelen leerde. De mentaliteit van de selectieploeg, het vakmanschap van Michels brachten Van Dijk tot het besef, dat een profvoetballer tot doel had een karwei te klaren: ‘Net als in een meubelfabriek. Iedereen doet wat, maar uiteindelijk moet dat meubel netjes afgewerkt en op tijd worden afgeleverd. Zo wilde Michels ook voetballen. Er moest keihard gewerkt worden en als dat met succes gedaan was, dan wachtte er op het eind van de maand een knap bedrag als de prijs voor de genomen moeite. Die bedragen waren zo hoog, dat ik het waard vond concessies te doen ten aanzien van mijn eigen spel. Op het laatst vond ik het inderdáád gewoon fijn als ik veertig meter achter een opkomende back had aangelopen en hem had afgestopt. Dat gaf me het gevoel, dat ik wat voor de ploeg had gedaan.’
De Van Dijk, zoals die als een onderdeel van Ajax' machine
| |
| |
functioneerde, verschilde hemelsbreed met de verwende top-scorer uit zijn Twente-tijd. Hoewel hij intern (Michels, collega's bij Ajax) waardering oogstte, stond hij naar buiten bloot aan kritiek, vooral in zijn tweede seizoen, toen hij zelfs zijn vaste plaats kwijtraakte en alleen incidenteel werd ingezet. De kritiek werd vooral in de publiciteitsmedia geventileerd, wat een negatieve reactie van het publiek als secundaire bijkomstigheid tot gevolg had. Van Dijk leerde met die anti-houding leven, nadat hij voor zichzelf de oorzaken had bepaald. De nuchterheid van Van Dijk hielp hem door die periode heen. Intussen voltooide hij zijn evolutie in technisch en tactisch opzicht: ‘Ik werd door Michels constant gewezen op mijn taak: storen, de diepte ingaan, bij elk duel de lucht ingaan, de tegenstander uitputten. Bij FC Twente was het partijtje, na de training, een ontspanning. Dan kon je je uitleven door tussen de benen te spelen, balletje terug te halen en andere dingen te doen. Bij Ajax was het partijtje functioneel. Dat was een zwaar onderdeel van de training. Bij die partijtjes werd je voortdurend uitgefoeterd.’
De bezwaren, die er aan het spel van Van Dijk kleefden (te weinig moed in de duels, te gemakkelijk in zijn keuze van afspeelmogelijkheden, gebrek aan initiatief) haalde Michels er systematisch uit. Daarom speelde er afgelopen seizoen een totaal onherkenbare Van Dijk in de spits. Niettemin verloor hij na de uitwedstrijd tegen Basel zijn vaste plaats, omdat Michels voornamelijk koos voor Swart op de vleugel en Mühren op het middenveld. Van Dijk: ‘Ik wist niet, waaróm Michels dat deed. Ik heb er lang over nagedacht, maar ik kwam er niet uit, behalve dan dat ik het soms om tactische redenen wel kon begrijpen.’ Van Dijk had naar Michels toe kunnen stappen, hem naar de werkelijke redenen vragen, maar zijn trotse allure hield hem tegen: ‘Ik ging ervan uit, dat Michels degene was, die mij ernaast zette. Omdat híj het initiatief genomen had, vond ik dat híj mij maar het hoe en het waarom moest uitleggen.’
Van Dijk prefereerde daarmee het onzekere bestaan van de wisselspeler: soms mocht hij een korte periode voor iemand invallen, soms mocht hij een hele wedstrijd spelen. Het heette, dat Van Dijk uit vorm geraakt was, maar hij wist voor zichzelf wel | |
| |
beter: ‘Ik heb nooit aan mezelf getwijfeld. Als ik werd opgesteld, speelde ik goed en, wat belangrijk was, maakte ik goals. Ik heb zelfs nog even bovenaan de lijst gestaan, al speelde ik lang niet altijd mee. Ik wist dat 't niet aan mijn vorm lag. Trouwens: wat is vorm? Ik dacht, dat vorm je het gevoel geeft, dat je een bal steeds goed kunt behandelen. Nou, dat gevoel hád ik. Ik bleef dus mentaal overeind, ook al prikte het, dat ik sommige grote wedstrijden niet kon meespelen. Als je dan na het inschieten niet, zoals de anderen, je trainingspak mocht uittrekken, maar terug kon stappen naar die bank, ja dan vond ik het wel erg. Als ik 65.000 mensen zie, dan heb ik het gevoel, dat ik niet kán falen. Dan wil ik als het ware iets laten zien. Toon Hermans kan ook niet falen als Carré vol zit, misschien wel in een halfbezet achterafzaaltje. Als ik wíst dat ik iets zou kunnen laten zien en ik kreeg de gelegenheid niet, omdat je maar reserve was, dan had ik de pest in. Anders niet.’
Zonder dat daarover contact geweest was onderkende Michels de geestelijke evenwichtigheid bij Van Dijk, anders had hij hem nooit de kans gegeven op Wembley te voetballen. Van Dijk herinnert zich dat nog zeer wel: ‘In alle belangrijke wedstrijden daarvoor had ik ernaast gestaan. Ik had dus geen idee, dat ik mee zou doen. Maar toch, als bij de tactische bespreking de opstelling bekend wordt gemaakt, is er spanning. Altijd weer telt de onzekerheid: wie speelt? Toen Michels de namen op een bord schreef, vanaf een papiertje, zoals altijd, meende ik D.v.D. te zien staan, maar ik geloofde het niet. Tot Sjakie Swart, die verderop zat, opeens naar me zat te gebaren. Ook híj had het gezien: ik zou spelen. Ik wachtte nog tot ik de naam van Blankenburg hoorde: als Blankenburg stond opgesteld betekende dat in zulke wedstrijden steeds, dat ik ernaast stond. Toen ik niets over Horst hoorde wist ik het helemaal zeker. Ook toen ben ik niet onzeker geweest. Ik dacht: nu gaat het gewoon gebéuren.’
Op Wembley scoorde Van Dijk, nog wel met het hoofd: de frequente koptraining had op een essentieel moment vruchten afgeworpen. Van Dijk: ‘Koppen kon ik nooit. Toen ik nog bij FC Twente speelde verloor ik een kopduel van een van de broertjes-Dullens, die was precies 1.56 lang. Toen dacht ik al: er moet iets
| |
| |
gebeuren.’ Ook bij Ajax scoort Van Dijk zeer regelmatig. Opvallend aan hem is de rust, die op belangrijke momenten van hem uitstraalt. Van Dijk wordt koeler, naarmate hij dichter bij het doel komt. Sommigen menen, dat zijn doelpunten vaak gelukkig tot stand komen, wanneer hij de bal als het ware ónder de vallende doelman door schuift. Maar die laconieke voetbewegingen zijn doordachter dan het lijkt. Het oog van de klinische kansenbenutter Van Dijk meet haarscherp de komende reactie van de doelman. Anders dan Cruijff, wiens inzetten soms te gehaast volgen, wacht Van Dijk op een actie, om vervolgens te reageren. Ik herinner me zijn eerste interland, tegen Luxemburg, toen hij bij een trekbal van rechts een goeie kans kreeg, maar tóch nog wachtte om vervolgens de bal met een achterwaarts hakje over de lijn te werken. Dát kunnen alleen de koele meesters. En bij FC Twente geviel het ooit, dat Van Dijk een voorzet op zijn gemak behandelde, drie tegenstanders de gelegenheid gaf in te komen om tenslotte toch bedaard in te kogelen. Van Dijk: ‘Ik ben gevoelig voor reacties van het publiek. Ik hoor alles. Toen ik wachtte met die bal, klonk er vanaf de tribunes al gefluit. Maar ik wist wat ik deed. Toen die bal er inging begon het publiek opeens te juichen. Ik heb dat altijd onderkend, die reacties. Misschien vóélde het publiek wel, dat ik er doorheen keek.’
Van Dijk gebruikt die rust aan de bal ook, als hij in moeilijke situaties terechtkomt: hij is zeer goed als het er op aankomt in balbezit te blijven: ‘Bij die kansen neem je een onderdeel van een seconde de tijd. Dat is risico, soms gaat het fout. Maar de voordelen wegen daar ruim tegen op. Je moet tijd durven nemen op momenten, dat het lijkt alsof je geen tijd meer hébt.’ Zo is Van Dijk buiten het veld ook. Hij gaat gemakkelijk met mensen om (hij is eerder gemakzuchtig dan werkelijk kritisch), is zeer flexibel, past zich daardoor altijd gemakkelijk aan en relativeert sterk: ‘Ik ben geboren om te sterven. Dat is de enige zekerheid, die ik heb. Ik ga er dan van uit, dat ik de tijd, die ik leef zo prettig mogelijk voor mij, mijn vrouw en mijn dochtertje moet zien door te komen. Dat betekent, dat ik op zijn tijd een etentje wil, op zijn tijd een borreltje en op zijn tijd mijn rust. Ik ben dan bereid me volledig in te zetten voor mijn vak van voetballer.’
| |
| |
In die vrije tijd is Van Dijk vaak te vinden bij paardekoersen - hij heeft een manie ontwikkeld de ‘toto te spelen’. De levensgenieter Van Dijk is privé een weinig opvallende speler, in ieder geval niet iemand, die zich op de borst slaat, dat hij Ajacied is. Dat past ook niet bij Ajax, waar voetbal tot een strikt zakelijke bezigheid verheven is. Van Dijk maakte eens een zeer belangrijke goal in de thuiswedstrijd tegen ADO. In die zeldzame spannende slotfase was er Ajax alles aan gelegen dat belangrijke punt te pakken, maar de stand bleef 1-1. In die laatste minuut ontstond de ene spannende situatie na de andere, maar steeds was er wel een Hagenaar, die met heldenmoed tussenbeide kwam. Toen de bal met een verre trap werd uitverdedigd, leek ADO erin geslaagd Ajax op eigen veld te hebben bedwongen. Terwijl de scheidsrechter voor de zoveelste maal op zijn horloge en naar zijn grensrechters keek plofte de bal nog één keer in de buurt van het ADO-doel. Dick van Dijk schoot in, tegen een been; opnieuw kwam de bal voor de voeten van Van Dijk en toen was het wél raak (er zou niet eens meer worden afgetrapt). Van Dijk: ‘Ik was zo blij als een kind, ik maakte een koprol van vreugde. De jongens hebben me daar later mee gedold. Die zeiden: “Luister eens, Dicky, je speelt hier bij Ajax en hier doen we niet zo vreemd na een doelpunt.” Als je een jongen als René van de Kerkhof ziet, als die heeft gescoord, dan vinden ze dat bij Ajax maar heel vreemd.’
Die zakelijkheid in het voetbal heeft vooral Michels gepropageerd en Van Dijk heeft zich daaraan aangepast. Maar niet zodra was bekend dat de voor een goede techniek gevoelige Stefan Kovacs de opvolger van Michels zou worden of Van Dijk zocht de weg, die terug naar de techniek leidde, omdat ook voor hem speelvreugde wel degelijk telt. Hij zegt: ‘Ik ben bij Ajax dan wel nog nuchterder en zakelijker geworden, aan de andere kant ben ik ook weer niet zo gesteld op geld. Als ik het maar naar mijn zin heb. Op Majorca had ik een gesprek met de trainer van Majorca, dat in de tweede divisie in Spanje speelt. Daar zou ik best willen voetballen. Als zíj mij een fijn huis bezorgen en zorgen, dat ik een goed salarisje per maand heb, dan zou ik me verder op dat eiland helemaal gelukkig voelen. Is dat zakelijk?’
|
|