| |
| |
| |
Cruijff & Coster
Toen Johan Cruijff zijn latere vrouw Danny Coster leerde kennen, was ie al een ster bij Ajax, een international, een wonderkind, een enfant terrible en een in het buitenland bekend exponent van het snel stijgend Nederlands voetbal. En toen Cruijff later voor de receptie na zijn huwelijk de duurste suite van het Hilton Hotel uitkoos (er was een zware bewakingsdienst ingezet, zonder een speciale uitnodiging werd geen toegang tot de rechtervleugel van het Hilton-hotel verkregen; zelfs Ajaxfan -kenner en journalist Nico Scheepmaker, een van de bekendste Amsterdammers toch, moest ‘zeuren’ om binnen te komen), toen meende de buitenwereld getuige te zijn van een sprookjeshuwelijk. De ontroerend-jeugdig ogende supervoetballer Johan Cruijff naast mooie, blonde Danny, een kindvrouwtje zélf nog.
Terugkijkend naar dat evenement zegt Cor Coster, Danny's vader en uiteraard schoonvader van Cruijff: ‘Toen Johan trouwde had ie geen rooie cent. Sterker nog: hij moest schulden maken om in een behoorlijk huis te kunnen wonen.’
Het leven van Cruijff heeft behalve in het teken van voetbal, vooral ook in het teken van geld gestaan. Dat was al zo, voor hij Coster ooit ontmoette, alleen met de restrictie, dat Coster hem wat meer het verschil tussen bruto en netto leerde. Cruijff hield bijvoorbeeld weinig rekening met fiscale konsekwenties. Als zijn banksaldo 50.000 gulden aanwees, leek dat heel wat, maar als later blijkt dat er een belastingpost van 35.000 gulden tegenover staat, dan wordt zijn kapitaal al meteen een stuk minder. Als Cruijff wordt uitgenodigd om in Groningen een zaak op feestelijke wijze te openen en hij toucheert daarvoor 150 gulden, dan lijkt dat meegenomen, maar Coster becijferde dat anders: ‘Daar
| |
| |
ben je een hele dag voor onderweg, daar gaan je benzinekosten van af en daar moet je op zijn minst onderweg een happie van eten. Dan hou je nog geen vijf tientjes over.’
Het lijdt geen twijfel, dat Coster een grote invloed heeft gehad op zijn toekomstige schoonzoon, dat wil dus zeggen in de periode vóór Cruijffs huwelijk. Hoewel anderen daarover vaak ánders weten blijkt Cruijff zich in het poeniger milieu van de groothandelaar in horloges (Coster) zeer wel thuis te voelen. Was hij daarvóór tevreden in het ouderlijk huis, dat hij in de Weidestraat deelde met moeder Nel en twee jaar oudere broer Henny, de verandering van het eerder burgerlijke woon- en leefklimaat naar dat van de Herman Heijermansstraat gaat Cruijff gemakkelijk af. Coster heeft daar een kast van een huis, waaronder zijn zakelijk hoofdkantoor gevestigd is. Cruijff luistert aandachtig naar Coster en heeft, kien als hij is op geld, de grootste bewondering voor het financieel gogme van Coster, die zich via een spreekwoordelijke handigheid van marktkoopman tot een welgestelde zakenman heeft opgewerkt.
Ook in ander opzicht ondergaat Cruijff een radicale verandering. Modebewuste Danny maakt in recordtijd van het als een lagere scholier ogende kereltje Cruijff een uiterst modern geknipt en gekleed prototype van de late jaren zestig. Weet Coster: ‘Toen ik hem voor het eerst zag, dacht-ie alleen maar aan voetbal en geld. Hij droeg een broek, waarvoor jij en ik je zouden schamen. Als je naar zijn haar keek, begon je te lachen. Danny heeft dat allemaal veranderd. En ik geloof, dat het vooral dat lange haar geweest is, dat hem bij de jeugd populair heeft gemaakt. Een jaar of vier terug was er nogal wat weerstand tegen lang haar. Maar Johan was de jeugd als het ware tot steun door het zélf te dragen.’
En zó begon het, de samenwerking tussen Cruyff en Coster, later wat spottend de Cruijff-Coster NV genoemd. Toegegeven: Cor Coster hééft in zijn onwetendheid fouten gemaakt. Hij verpakte zijn bedoelingen niet altijd even slim en gaf daardoor tegenstanders de kans hem (en daarmee Cruijff) in een kwaad daglicht te stellen. Een gebrek aan tact had voor Coster bovendien het nadeel, dat hij de mensen al snel tegen zich innam. Ik herin- | |
| |
ner me nog goed, dat ik voor het eerst met hem te maken kreeg in de kwaliteit, waarin hij zichzelf langzaam aan gemanoeuvreerd had, namelijk in die van Cruijffs manager. Het ging over een boek, dat ik over Cruijff zou maken. Bij dat gesprek was Cruijff-zelf niet aanwezig, maar na vijf minuten had ik me al zo kwaad gemaakt over de blufferige en doorzichtige manier van praten, dat ik in Coster en het boek weinig trek meer had. Coster deed het voorkomen, alsof ik de uitverkorene was, die het boek van Held-Cruijff mocht gaan schrijven - dat was op zich al zo'n eer, dat ik over het geld maar niet eens meer mocht praten. In die dagen zag Coster zijn beroemde schoonzoon Cruijff als een afgod, vergeleken bij wie ieder ander maar een ‘piepeltje’ was. Hoezeer hij zijn eigen mogelijkheden óver- en die van anderen ónderschatte, blijkt wel uit reacties van geïnteresseerde uitgeverijen, die uiteindelijk de onderhandelingen over een Cruijff-boek afbraken ‘omdat de approach van de heer Coster niet de onze is’.
Zo was er wel meer. Coster introduceerde het ‘interview-tegen-betaling’, een nieuwigheidje in de Nederlandse sportjournalistiek wat de voetballerij betrof. Het maakte Cruijff bij de journalisten en fotografen niet getapter. Bovendien zorgde Rinus Michels er hoogstpersoonlijk voor, dat Coster in de ogen van sportminnend Nederland persona non grata werd, door vlak vóór de Europese bekerfinale tegen AC Milan (mei '69) de journalist Pierre Huyskens toe te laten tot het hotel, waar Ajax zich voorbereidde. Huyskens kreeg alle inside-information, die maar mogelijk was, en schreef in ruil daarvoor onder het pseudoniem Olympus een aantal briljante columns in het onder de Ajax-aanhang veel gelezen dagblad De Tijd, die zonder uitzondering de kwaadaardigheid van Coster en de ongerustheid van de Ajax-leiding tot onderwerp hadden. Toen Ajax ook nog met 4-1 verloor kon Coster wel inpakken. Zijn imago was voorgoed verpest. Ajax weigerde later zelfs met hem te onderhandelen, als hij namens Cruijff naar het bestuursverblijf toog. Er werd Coster gevraagd wie hij was, of hij Cruijffs advocaat was, zo niet, wat kwam hij dan doen? Coster, kortom, had zichzelf onmogelijk gemaakt, vooral ook na een interview met Joop Niezen in het voet- | |
| |
balweekblad ‘Voetbal International’ (waarvan hij later overigens nooit de juistheid van het weergegeven woord heeft betwist - een karaktertrek, die hem bij intimi veel waardering heeft opgeleverd).
Het pleit óók voor Coster, dat hij zich nooit heeft laten afbluffen, hoe handig Ajax de publiciteitsmedia ook bespeelde en hoezeer hij zich in de ogen van de fans ook bespot wist. Toen vlak na Madrid Ajax Dick van Dijk aantrok, spitsten zich opnieuw de oren van Coster. Hem kwam ter ore, dat Van Dijk meer zou gaan verdienen dan zijn eigen Maëstro Cruijff. Een aantal telefoontjes (onder andere met FC Twente's bestuurslid Henk Olijve, die verantwoordelijk was geweest voor de transactie van Van Dijk naar Ajax; Olijve is bovendien al jarenlang een goede bekende van Cruijff) bevestigde, wat Coster betreft, dat bange vermoeden en vanaf dat moment ontketende Coster een actie met het doel het salaris van Cruijff aan te passen aan dat van Van Dijk. (Cruijffs vaste jaarsalaris werd toen opgetrokken van 35.000 naar 50.000 gulden, een bedrag waarop Van Dijk recht had, omdat in het profvoetbal het salaris gekoppeld wordt aan het transferbedrag, dat ongeveer een half miljoen bedroeg). Terzijde: de latere verhouding tussen Cruijff en Van Dijk heeft onder deze actie niet geleden. Van Dijk woont zelfs enkele huizen verder in de Waterhoenlaan van Vinkeveen.
Het laat zich indenken, dat Cor Coster zich niet erg getapt wist bij Ajax' leiders. Het was iets nieuws, dat een ervaren onderhandelaar zich inzette voor voetballers. In andere landen, met name in Engeland, is het gemeengoed, dat een prominente voetbalprof zijn zaken door een ‘manager’ laat waarnemen, in het onervaren milieu van het betaald voetbal in Nederland was dit een unicum (later, in de figuur van ex-voetballer en econoom Drs. Martin Snoeck, heeft Costers voorbeeld een gesublimeerd vervolg gekregen). Voetballers waren, ook krachtens de reglementen, onmondig en zij hadden zich tegenover de club en bondsleiders ook maar zo te gedragen. Coster was eigenlijk de eerste, die zich in deze ongelijke strijd ten voordele van de underdog mengde. Cruijff vond het allang goed: ‘Ik hoef alleen maar te voetballen, mijn schoonvader doet de zaken. En dat kan hij beter
| |
| |
dan ik. Hij heeft al meer dan dertig jaar ervaring.’
Wat eigenlijk bezielde Cor Coster zich zo nadrukkelijk voor zijn schoonzoon in te zetten? Was het de hang naar publiciteit, die zo vaak de drijfveer is voor ijdeltuiten, die in ruil een functie in een of ander bestuur ambiëren? Was het de kans een bepaald percentage te slaan uit de verdiensten van het fenomeen-Cruijff? Ik geloof, dat de reden voor Costers activiteiten eenvoudiger is. Hij wilde zich op de manier, die hem wel ligt voor zijn aanstaande schoonzoon inzetten. Hij zegt: ‘Ik vond, dat iemand, die zo goed kan voetballen en zoveel mensen aangenaam verstrooit, daarvoor in ruil ook vorstelijk gehonoreerd moet worden. En ik heb mezelf bezworen, dat Johan Cruijff van zijn voetbalcapaciteiten miljonair moest worden. Al had ik daarvoor desnoods een of andere oliesjeik uit Perzië of Turkije moeten charteren. Ik vond, dat Johan zich te veel in de maling had laten nemen. Ik dacht: ik móet het voor hem regelen, want als ík er straks niet meer ben, dan komt me daar een stel haviken op hem af van heb ik jou daar. En omdat Johan nogal beïnvloedbaar is, zag ik daarin een gevaar. Toen ik eenmaal die taak op me genomen had, heb ik maar steeds gedacht: ik ga dóór, ten koste van alles.’
Er zijn buitenstaanders geweest, die Cruijffs houding gelaakt hebben. Zij verweten hem een verregaande ondergeschiktheid aan zijn schoonvader, een gebrek aan gezonde inspraak. Dat verwijt is onjuist. Cruijff besliste altijd zelf, uiteindelijk. En als hij het ergens volstrekt mee oneens was, weigerde hij pertinent, zonder dat de verhouding Cruijff-Coster daaronder leed. Want zij zijn bijzonder op elkaar gesteld. Coster zegt, in het ras-Amsterdams van de geboren Jordanees: ‘Johan is een hele fijne kerel. Een in en in goed jochie. Hij is eigenlijk te goed. Als er 's nachts om twee uur ergens twee wagens op elkaar botsen, dan kijk ik hoogstens even het raam uit. Als ik dan zie, dat er andere mensen omheen staan, dan duik ik rap mijn bed weer in. Johan niet, die zou gaan helpen. Als hij op een terrasje zit en het is bloedwarm, dan laat ie zijn drankje voor wat het is en helpt iemand zijn wagen aanduwen als die niet start. Dat is Johan op en top. Al vriest het twintig graden, hij komt zijn huis uit om een wildvreemde te helpen.’
| |
| |
Die affectie voor de mens-Cruijff vertederde de als ‘keihard’ te boek staande Coster. Voor Cruijff deed hij alles. En zelfs toen hij de ene klap op zijn kop na de andere kreeg, gaf hij niet op. Hij werkte onverstoorbaar aan het financieel welzijn van Cruijff, hoewel hij nu zijn activiteiten verstandiger aanpakte en stilaan een wat meer geaccepteerde figuur geworden was. Coster verdiende ‘geen drie centen’ aan die moeite. Integendeel: terwijl hij zijn eigen bedrijf vaak verwaarloosde was geen vergadering, onderhandeling of telefoongesprek hem te veel, als het om Cruijff ging. Terwijl Cruijff zich in alle rust ontspande in Vinkeveen, liep zijn schoonvader zich de schoenen stuk om hem te laten verdienen. En het lukte! Cruijffs inkomsten uit publiciteitsstuntjes, reclame en andere nevenberoepen groeiden gestaag. Cruijff verkocht zijn naam bijvoorbeeld aan het dagblad De Telegraaf voor een zogenoemde ‘column’. Na de wedstrijden van Ajax moet hij dan een paar vragen van Telegraaf-verslaggevers beantwoorden, die uit zijn antwoorden een stukkie brouwen. Voor die minimale activiteiten streek Cruijff, aldus Coster, een kleine 20.000 gulden per seizoen op, alle faciliteiten inbegrepen. Cruijff opende niet langer voor een habbekrats winkels; voor uitgebreide interviews vroeg en kreeg hij geld; zijn huis kon hij fraai inrichten, omdat hij de leveranciers het recht verleende een of twee keer zijn naam te gebruiken. Cruijff sloeg op alle mogelijke manieren geld uit zijn naam, waarbij zelfs speciale Cruijff-ballen en -posters op de markt verschenen, alsmede een grammofoonplaatje. Coster: ‘Ik heb nooit in de krant gewild. Daar was het me niet om te doen. Toen ik eenmaal rondgekomen was met het contract met Ajax, wilde elke TV-omroep me wel hebben. Maar ik had geen trek. Ik was alleen maar verschrikkelijk blij, dat Johan voor de rest van zijn leven onder dak was. Geld? Ik kreeg rekeningen van vooraanstaande advocaten, voor die
bedragen kun je een mooi autootje kopen. Maar ik heb dat nooit aan Johan verteld, dat zou ik niet eens kúnnen. En tenslotte hadden de fiscale adviezen van die advocaten veel geld opgebracht.’
Dat contract, dat Cruijff voor zeven jaar nog weer aan Ajax verbond, was de bekroning op Costers werk. Maar vraag niet hoeveel moeite hem dat gekost heeft. Weinigen hebben een idee,
| |
| |
hoe zenuwslopend het gevecht geweest is, dat Coster aanging tegen de voetbalwereld. Een maandenlange zenuwoorlog, waarbij clubs als Barcelona, Feijenoord, FC Basel en Ajax belangrijke rollen speelden. Coster wist, dat Cruijff in zijn hart het liefst bij Ajax bleef, de club waar hij als klein jochie gekomen was. Maar Cruijff bleek ook niet ongenegen te zijn naar het buitenland te vertrekken. Het jaar ervoor al, toen Ajax via een speciale overeenkomst had toegestemd in een eventueel eerder vertrek naar het buitenland tegen de som van 1,2 miljoen gulden, had Cruijff interessante contacten gehad met Barcelona, waar de vroegere Ajax-trainer Vic Buckingham werkte.
In het diepste geheim werkte Coster al die contacten af (met Feijenoord waren de eerste serieuze onderhandelingen al vanaf december 1970; in de week vóór Cruijff met Ajax rond kwam, was er nog een laatste bespreking met Feijenoord, dat Cruijff een prachtig bod deed - in een persoonlijk gesprek met de toen al demissionaire Michels raadde Michels Cruijff en Coster aan vooral niet naar Feijenoord te gaan. Michels vreesde een nationale opstand, wat feitelijk ook de reden was, dat Feijenoord zo lang aarzelde de knoop door te hakken). Steeds weer pratend, afwijzend, argumenterend, bluffend, wanhopend, zag Coster het op een gegeven moment niet meer zo scherp zitten: ‘Ik kreeg het er benauwd van. Als ik een zaak verknoei, dan is dat mijn eigen schuld, dan pak ikzelf de konsekwenties. Maar in dit geval waren de konsekwenties niet alleen voor mij, maar ook voor mijn dochter en schoonzoon. Die verantwoording ging zwaar wegen. Soms, als ik er geen gat meer inzag, dan zocht ik het zelfs in de drank. Mijn vrouw heeft dat goed voor me opgevangen. Ze had gelijk: ik kon me niet verstoppen achter de alcohol.’
Waar anderen allang de onmenselijk zware strijd om Het Grote Contract zouden hebben opgegeven, zette Coster door. Ondanks zijn eigen twijfels: ‘Het was in het begin net een grote brede weg, met veel zijstraten en veel verlichting. Maar het leek wel of op het laatst die weg almaar smaller werd. Er waren geen zijstraten meer, de verlichting werd minder. Ik dacht: doe ik er nou wel goed aan, zo lang te wachten? Ik werd er bang van.’ Uiteindelijk bleek Coster over de langste adem te beschik- | |
| |
ken, nadat het bestuur van Ajax intern onder zware druk was geplaatst en de merkwaardige bemiddelingspoging van Ajax-supporter Jack de Vries het proces dusdanig versnelde, dat de beslissing zelfs nog sneller viel dan mocht worden verwacht. Maar de dans om de cijfers had Coster wel uitgeput. Hij gaf toe ‘er gek van te worden,’ maar zelfs de meest fanatieke aanhangers bij Ajax prezen Costers doorzettingsvermogen. Coster: ‘Toen het eenmaal vaststond, dat Johan bij Ajax zou blijven was ik de Grote Piet. Maar als hij naar Feijenoord was gegaan, had ik beter meteen mijn huis kunnen verkopen. Dan was ik in Amsterdam niet veilig meer geweest.’
Ik heb allengs grote bewondering voor Coster gekregen. Voor de manier, waarop hij voor de rechten van Cruijff opkwam; voor zijn geestelijke conditie, die een voorwaarde is voor langdurig en moeizaam onderhandelen; voor de handigheid, waarmee hij zijn troeven uitspeelde en voor de onbaatzuchtigheid, waarmee hij de belangen van Cruijff verdedigde. Ondanks de kritiek, ondanks de tegenwerking, ondanks de twijfels. Coster was méér dan Cruijffs schoonvader - hij had, zo veronderstelt hij zelf, de plaats van ‘Ome Manus’ Cruijff ingenomen; ‘Ome Manus’, de populaire vader van Johan, eigenaar van een groentezaak in de Akkerstraat, Amsterdam Oost (Betondorp), overleden toen Johan zelf 12 jaar was.
Die gebeurtenis heeft waarschijnlijk het ventje-Cruijff voor de rest van zijn leven bepaald. Hoewel zijn moeder op bewonderenswaardige manier geprobeerd heeft het verlies van de zorgzame vader op te vangen, heeft Cruijff zich het overlijden van zijn vader sterk aangetrokken. Hij veronderstelt zelf ‘dat hij daardoor al vrij jong een sterk eigen mening kreeg’, psychologisch lijkt het meer verantwoord te geloven, dat Cruijff er vooral op uit geweest is zichzelf en zijn gezin voor later veilig te stellen. Hij zocht, geschokt door de mentale klap, een zekerheid en meende die in geld te moeten zoeken. Hij zegt dan: ‘Ik ben niet eens zo gek op geld. Maar het blijkt, dat je in je leven niets kunt doen zonder geld.’ Men kan zich afvragen of Cruijffs hang naar financiële waarborgen ooit verzadigd raakt, of er niet op een andere manier moet worden gezocht naar evenwicht. Over die wijze van bena- | |
| |
deren is bij Ajax nóóit gesproken. Geld is niet altijd een compensatie voor een mentale schok.
De drang naar geborgenheid heeft Johan Cruijff tot een eerder ‘burgerlijke’ huisvader gemaakt. In tegenstelling tot zijn hippe outfit, zijn opvallende sportauto en zijn ster-zijn houdt Cruijff ervan thuis te zitten, een plaatje te draaien, wat TV te kijken of wat te lezen. Vreemd genoeg wil ook Danny niets anders. Coster verklaart de houding van zijn dochter als volgt: ‘Toen Danny twee was zat ze al in de cockpit van een vliegtuig. Ik heb haar altijd erg verwend. Ze had zowat alles al gezien toen ze nog maar een jaar of zestien was. Ze was uitgekeken op al die mooie jongetjes met die dure kleren en pronkende auto's. Ze wilde alleen maar rust. Daarom paste ze zo goed bij Johan. Het is een ideaal huwelijk. Ze heeft altijd tegen iedereen, ook tegen mij, beweerd, dat ze graag met Johan mee naar Spanje zou gaan. Maar in haar hart wilde ze veel liever in Amsterdam blijven, bij ons in de buurt. Dat heeft ze tegen een tante gezegd, die dat later aan mij heeft doorverteld. De waarheid was, dat ze de loopbaan van Johan niet in de weg wilde staan.’
Gevoegd bij Cruijffs neiging tot ‘gierigheid’ is het verklaarbaar, dat het echtpaar nauwelijks in het centrum van Amsterdam wordt gesignaleerd. Cruijff voelt zich wèl bij deze rustige manier van leven en kan zich bovendien volledig concentreren op zijn vak, dat van voetballer. Coster weer: ‘Er zijn twee soorten Johan Cruijffs. Een mét en een zónder bal. Als ie eenmaal een bal ziet of hoort wordt hij een ander mens. Ik heb eens met hem zitten praten over vrij belangrijke dingen. Op een gegeven moment ziet hij achterin de kamer drie jongens op de TV, die proberen een bal hoog te houden. Dan is ie verkocht. Dan kun je een uur tegen 'm aanpraten of schreeuwen, hij hoort je niet meer.’ Behalve zijn hoofdvak, dat van voetballer, is Cruijff ook zakenman. Samen met broer Henny is hij eigenaar van de sportzaak Smit-Cruijff aan de Elandsgracht, bovendien bezit hij een luxe schoenenboutique in de Kinkerstraat.
Maar Johan Cruijff is toch voornamelijk voetballer. En wat voor een! Hij is al van alles genoemd en met iedereen vergeleken, maar een van de knapste beschrijvingen is van de Engelse jour- | |
| |
nalist Geoffry Green, die na de uitwedstrijd tegen Liverpool (december '66, uitslag 2-2) over Cruijff schreef: ‘Hij is als een inbreker, die zijn vak perfect verstaat. Hij gaat eerst enkele malen de kluis bestuderen, voor hij aan het werkelijke kraken toekomt. Maar als hij dan aan de kluis begint, kan hij niet meer missen. Of, om in voetbaltermen te spreken, dan is het een goal.’ Cruijff is inderdaad een van de beste voetballers ter wereld. Niet alleen om zijn gevoel voor het moment, om zijn slimmigheden of om zijn techniek. Cruijff is vooral zo'n grote, omdat hij zo moedig is.
Coster herinnert zich een gesprekje met Michels tijdens de opening van een of andere dancing, waarbij zij naast elkaar over Cruijff te praat kwamen. Op Costers vraag hoe Michels eigenlijk over Cruijff dacht antwoordde Michels, naar het tindunne kereltje wijzend: ‘Moet je 'm zien staan... Zó dik is ie, maar in het veld is ie voor de duivel nog niet bang. Ik bewonder Cruijff, ja. Hij is van wereldklasse.’ Die ijskoude moed van Cruijff, die is onvoorstelbaar. Toen Ajax tegen Liverpool geloot had, gaf niemand de Ajacieden ook maar een schijn van een kans. Bij aankomst op Schiphol gedroeg het gezelschap zich, onder leiding van de brallerige trainer Bill Shankly, ook uitermate arrogant. Op mijn vraag of Ron Yeats, de stopper van Liverpool, wel eens van het jonge talent Johan Cruijff gehoord had, antwoordde Yeats: ‘Ik ken hem niet. Maar hij zal toch óók wel één hoofd, twee benen en twee armen hebben, zoals ieder ander? Ik maak me geen zorgen.’
Men weet het: Ajax won die historische wedstrijd, in de dichte mist, met 5-1 en Cruijff was in dat feest een van de hoofdpersonen. En de trotse Ron Yeats probeerde in de return op zeer duidelijke manier het kereltje Cruijff op een minder nette manier uit te schakelen. Maar Cruyff, voor de duivel nog niet bang, meed de maaiende benen van de twee koppen grote Yeats, en was tweemaal op het goede moment voor de goal om identieke acties van Keizer af te ronden. Later, buiten de sjieke kleedkamers van dat stadion, zag ik Yeats terug. Hij leek opeens minder lang, minder groot, zoals hij daar stond. In ieder geval had hij veel van de arrogantie verloren, waarmee hij zich ruim twee weken ervoor ge- | |
| |
presenteerd had, toen hij verzuchtte: ‘Cruijff? Die ken ik nu, ja.’
Als junior al beschikte Cruijff over het instinctieve vermogen zelfs de grofste charges te ontwijken. Als hij de bal heeft wácht hij op de tegenstander, pas als die tegenstander iets doet handelt Cruijff: snel, zeker, dodelijk effectief. Han Hoopman, schoonvader van Piet Keizer, eigenaar van bijvoorbeeld de Oester Bar en de naar hem genoemde Bodega op het Leidseplein herinnert zich Johan Cruijff nog goed als kereltje van zeventien jaar, die zijn debuut maakte: ‘Het was in de tijd, dat Michels op het punt stond Buckingham te vervangen. In een uitwedstrijd tegen DOS stond Johan reserve. Ik zat vlak bij Michels, toen die naar Cruijff wees en zei: Die zetten we er in als het hard wordt...’ Een week later reisde Ajax naar GVAV in Groningen. Ajax-fan Hoopman, zeer goed bevriend met Michels, reisde mee: ‘Daar speelde Cruijff voor het eerst mee. Het werd voor Ajax een complete afgang, we verloren met 3-1. Maar wat ik een plezier gehad heb met die Kleine... Hij was zo dun als een spijker, maar hij ging nog niet voor drie van die Groningers opzij...’
Juist wanneer de moed de spitsspeler Cruijff verlaat is hij een teleurstellende voetballer. Zo heeft Cruijff een uitgesproken angst voor verdedigers als Theo Laseroms en Rinus Israel, in mindere mate voor Kees Kornelis (NEC). In die wedstrijden blinkt Cruijff vrijwel nooit uit, te beducht als hij is voor een ernstige blessure. Dat heeft trouwens ook te maken met zijn positie. Een aanvaller staat in negen van de tien gevallen met zijn rug naar de tegenstander als hij een bal aanneemt; daardoor is hij aanzienlijk kwetsbaarder dan een verdediger, die altijd de tegenstander ziet ‘komen’. In oefenpartijtjes is Cruijff een superieure verdediger, die zelfs een perfecte sliding kan maken. Een tijdlang oefende Ajax vrij intensief op het een-tegen-een spelen. Met een doelman erachter moet één verdediger door één aanvaller omspeeld worden, waarna die aanvaller eventueel zijn poging moet afronden. Wanneer Cruijff verdedigt heeft de doelman een ‘makkie’.
Ook in het buitenland is eerder die angstfactor dan zijn eigen klasse doorslaggevend geweest voor Cruijffs prestaties. In de wedstrijd tegen Polen bijvoorbeeld speelde Cruijff een werkelijk meesterlijke eerste helft, maar hij werd vervolgens op een dusda- | |
| |
nige wijze toegetakeld door een of twee Polen dat hij zich op de linkervleugel maar wat terugtrok. Sterker nog: de mentaal zo sterke Cruijff werd er de inleiding tot het winnende doelpunt van de Polen. Bij een uitgooi van Jan van Beveren reageerde hij schrikachtig, waardoor een Poolse verdediger aan de bal kon komen en de aanval inleiden, waaruit Lubanski het winnende doelpunt (2-1) maakte. Dit tot grote woede van zijn medespelers, die achteraf mopperden over de angst van de Grote Cruijff. Zo speelde Cruijff minder goed tegen bijvoorbeeld de Schotse schopper Jim Brogan, maar niet vergeten mag worden, dat zijn benen vaak inderdáád gevaar lopen. Zoals in de uitwedstrijd tegen Spartak Trnava, toen hij binnen tien minuten door de Tsjech Majernik werd uitgeschakeld. En ook na menige competitie-wedstrijd ziet Cruijff er toegetakeld uit. Hij zegt daarover: ‘Soms, als ik 's avonds na de wedstrijd tien minuten in dezelfde houding zit, kan ik niet eens meer opstaan. Als je me dan de trap ziet oplopen ben ik net een ouwe kerel. Dan kun je je niet voorstellen, dat ik diezelfde middag in de Eredivisie heb lopen voetballen.’
Wat ik ook in de voetballer Cruijff bewonder is zijn eenvoud. Zelden heb ik Cruijff in het openbaar over zijn prestaties horen opscheppen. Nooit zal hij later nog eens uitgebreid vertellen over hoe hij die solo maakte of dat doelpunt voorbereidde. Ook in interviews praat Cruijff het liefst niet over zichzelf, wél over het vak van voetballer in het algemeen. In dat opzicht heeft de praatgrage Cruijff veel baanbrekend werk verricht. Met een aangeboren gevoel voor rechtvaardigheid als basis protesteerde hij tegen de vele heilige huisjes, die ons voetbal rijk is. Met name rond het Nederlands elftal heeft hij de organisatie helpen verbeteren, bijvoorbeeld ten aanzien van de strafwetgeving, de verzekeringen, het premiestelsel en de sponsering.
Nare eigenschappen heeft Cruijff weinig. ‘Hij is makkelijk te beïnvloeden en hij kan wel eens liegen als het hem uitkomt. Maar wie van ons is volmaakt?’ weet Coster. Als voetballer heeft Cruijff zich te vaak schuldig gemaakt aan een overdreven egoïsme. Met Cruijff voetballen is geen gemakkelijke zaak. Hij combineert namelijk vrijwel nooit. Als een speler hem de bal aan- | |
| |
speelt en zelf snel doorgaat, dan zal Cruijff hem de bal zelden terugspelen. Hij maakt dan gebruik van de opkomende speler door de tegenstander in de waan te laten, dat hij die richting op gaat spelen, maar kiest de andere richting voor een spectaculaire manier van passeren. Het gevolg is, dat Cruijffs collega's tenslotte gaan volstaan met het plichtmatig de bal in zijn voeten spelen, wat zijn taak aanzienlijk verzwaart. Bovendien probeert Cruijff al te vaak zelf een doelpunt te maken, wanneer anderen in een gunstiger positie staan: hij kan zijn medespelers negeren. Dick van Dijk heeft daar last van gehad, diens voorganger Inge Danielssen klaagde steen en been en in het Nederlands elftal waren bijvoorbeeld Jan Mulder, Willy Lippens en Coen Moulijn juist over die houding van Cruijff teleurgesteld.
Ook opvallend aan Cruijff is zijn voortdurend roepen naar medespelers. Cruijff ziet nu eenmaal meer dan het gros van hen, heeft ook vaak de bedoeling hen uit een moeilijke situatie te helpen. Maar anderszijds doodt hij ook vaak de zin tot avontuur van sommige spelers. Gerrit Mühren met name heeft daarvan in het begin bij Ajax veel last gehad. De aanmoedigingen van bijvoorbeeld Piet Keizer zijn nodig geweest om de schroom uit Mührens spel te halen. Mühren moest leren, als vele anderen, zich op bepaalde momenten ‘niets van Cruijffs roepen aan te trekken’.
Ik ben ervan overtuigd, dat Cruijff in de toekomst anders zal gaan spelen. Nu hij het begeerde contract binnen heeft, hoeft hij zich minder te ‘verkopen’, zoals hij dat bijvoorbeeld tegen Atletico in Madrid zo nadrukkelijk probeerde. Cruijff zal veel meer in dienst van het elftal gaan spelen en daardoor een nog grotere voetballer worden dan hij al is. De sociale zekerheid zal hem precies dat evenwicht bezorgen, dat elke voetballer nodig heeft om tot optimale prestaties te komen. Cruijff mag dan in het verleden voortdurend voor relletjes en pressie op het bestuur van Ajax hebben gezorgd, hij en Coster hebben ook afgesproken, dat die periode voorbij is. Met de kwalificatie-wedstrijden voor Duitsland '74 (het wereldtoernooi) voor ons, lijkt me dat een bijzonder prettige gedachte.
In veel opzichten is de gemakkelijk over ‘tonnen’ pratende zakenman Cruijff nog een speels manneke. Een dag voor de uit- | |
| |
Uitgerekend tegen Feyenoord, in het Feyenoord-stadion, tegen Wim van Hanegem (midden) maakte Horst Blankenburg in december '70 zijn debuut in Ajax-1. Blankenburg (rechts) is in de buurt als Stuy een voorzet gaat pakken. Links Mühren.
| |
| |
De klasse van Cruijff. Zelfs Ton Thie, de doelman van FC Den Haag, is kansloos als Cruijff om hem heen draait. Links Theo van der Burch (FC Den Haag) en Johan Neeskens.
| |
| |
De moed van spitsspeler Cruijff. Na een charge van Rodri, de doelman van Atletico Madrid, is hij aan zijn oor geblesseerd geraakt. Duizelig van de pijn laat hij zich door clubarts John Rolink behandelen. Cruijff speelde de wedstrijd uit, hoewel zelfs voor een hersenschudding werd gevreesd.
| |
| |
De kwetsbaarheid van Cruijff. Mikpunt van tackles, duwen en schoppen. Soms is dat ook voor Cruijff te veel. Als hij het veld moet verlaten blijft zijn aandacht bij de wedstrijd.
| |
| |
Cruijff na afloop. Zó vanonder de douche vandaan. Een sigaretje in de mond om de spanningen af te reageren staat hij verslaggevers te woord. Het smalle koppie lijkt nóg smaller dan normaal.
| |
| |
Twee seizoenen speelde Dick van Dijk in FC Twente mét Willem de Vries (rechts). Toen Van Dijk zich Ajacied mocht noemen werd diezelfde De Vries een van de felste tegenstanders van Van Dijk. Let op de 'handjes', specialiteit van vooral Van Dijk.
| |
| |
Lief zijn voor een scheidsrechter: Van Dijk verwent Arie van Gemert tijdens een oponthoud op een hete avond.
| |
| |
Schoolmeester Arie Haan weet nu wat bij wil aan de top komen FC Twente's Eddy Achterberg (links) ondervindt wat dát betekent Blankenburg ziet toe.
| |
| |
wedstrijd tegen Napoli, in het Runners Uptoernooi, was er op een nogal modderig terrein een training gepland. Vooraf, het was nogal frisjes die morgen, konden enkele van mijn collega's de verleiding niet weerstaan een balletje te trappen en ik sloot me bij hen aan. Het was een geanimeerd partijtje, dat werd afgebroken, toen de vedetten-zélf het veld opkwamen. Cruijff kwam, in trainingspak, op me af en nodigde me uit ‘hem te passeren’. Wat doe je dan als journalist, die altijd zo nodig rotstukkies over die voetballers moet schrijven? Je kunt moeilijk zeggen: ‘Dat kan ik niet,’ want dan roept zo'n voetballer meteen terug: ‘Maar je kunt het wel altijd zo mooi schrijven, he?’. Ik nam dus de uitdaging aan, toverde een van de meest ingewikkelde schijnbewegingen uit mijn trucendoos en, warempel, het lukte, ik liep Cruijff nog gemakkelijker voorbij dan ik had durven dromen. Triomfantelijk wilde ik al achterom kijken, hoe de rest van de zeer geïnteresseerde spelers mijn capaciteiten wel zou beoordelen of ik ontwaarde Cruijff vlak achter me, kennelijk met de bedoeling me de bal alsnog af te pakken. Ik zette me schrap, maar het was al te laat. Cruijff ondernam een tackle, die ‘per ongeluk’ wel de bal, maar niet mijn benen miste.
En daar lag ik dan, met mijn goeie pak in de modder, uitgelachen door de hele horde. Dat is nu óók typisch Cruijff. In zijn voortreffelijk portret, dat Cherry Duijns in de Haagse Post over Cruijff maakte, schrijft hij bijvoorbeeld over de grappen en grollen, die Cruijff bij voorkeur met Piet Keizer uithaalde: ‘Er werden babymuisjes verstopt in de petjes van medespelers, zodat dezen zich constant op het hoofd krabden, er werden pillen in de douches verstopt, zodat collegae zich besproeid wisten door oranje of bruin water, er werd met slagroomtaarten gegooid en er werden verslaggevers gefopt,’ en over de typisch Amsterdamse eigenschap mensen te ‘voeren’ weet Duijns: Op de lagere school dient zich een karaktertrek aan, die veel Amsterdammers eigen is: het voeren van mensen, het zogenaamde dollen. Vooral bij de catechisatie. Hij stelde de leerkracht lastige vragen: ‘Ja meester, ik begrijp iets niet, want, ehhhh, Adam en Eva hadden twee kinderen. Kaïn en Abel, de een sloeg de ander dood. Waar komen nou die andere kinderen vandaan? Dat kan nooit. Ja zei die, d'r
| |
| |
waren nog meer kinderen. Nou, zei ik, waarom zegt u dat dan niet.’
Cruijff heeft humor, dat staat vast. Hij was ook degene, die 's morgens altijd met een of andere smoes (meestal om zijn portemonnee af te geven) naar het aparte kamertje van Michels ging. Doel: het peilen van de 's morgens doorgaans minder te spreken trainer, onder de spelers ‘De Bul’ genoemd. Cruijff kwam dan terug met een feilloos oordeel, zodat de spelers zich op een milde, normale of strenge Michels konden instellen. Maar heel weinigen kunnen op Cruijff boos worden. Zijn jongensachtige flair komt hem vooral van pas, als iemand op het punt staat hem uit te foeteren. Op een van de eerste centrale trainingen, die Georg Kessler op Zeist hield, liep ook Cruijff tussen de geselecteerden. Kessler, in die dagen nog de onvervalste Pruis, liet de spelers op een gegeven ogenblik schietoefeningen doen. ‘Féúer,’ riep hij over het sportcentrum heen, als hij ‘schíéten’ bedoelde. Stopt opeens de tengere gestalte van Cruijff abrupt, draait zich om en schreeuwt heel hard terug: ‘Wat zegt u nou steeds? Ik versta u niet...’
Diezelfde Kessler was onderwerp van Cruijffs grote woede in de rel, die voorafging aan de belangrijke interland tegen Bulgarije, in Rotterdam, waar Oranje de laatste kans op Mexico zou behouden door een overwinning. Om twaalf uur zou de selectie zich voor die wedstrijd in een hotel in Holten melden. Iedereen verscheen, behalve Cruijff - de zoveelste nationale rel was een feit. Cruijff werd opnieuw een lakse houding ten opzichte van het nationale elftal verweten, toen bleek dat hij diezelfde dag op Schiphol arriveerde in het gezelschap van zijn vrouw. ‘We hebben,’ zo gaf Cruijff desgevraagd als commentaar, ‘voor onze schoenenzaak een aantal inkopen gedaan.’ Wat weinigen wisten was, dat Cruijff op verzoek van een aantal artsen zijn vrouw ter afleiding naar Italië had meegenomen. Hij had vooraf Kessler van die noodzakelijke ‘revalidatie’ ten aanzien van zijn vrouw op de hoogte gesteld en aangeboden zich wat later die dag alsnog bij de groep te melden. Toen puntje bij paaltje kwam reageerde Kessler zeer formeel, door ‘de secretaris-penningmeester van de KNVB, de heer Burgwal, van het niet-verschijnen van Cruijff op
| |
| |
de hoogte te stellen.’ Die houding heeft bij Cruijff véél kwaad bloed gezet, temeer omdat zijn verhouding met Kessler tot dan toe zonder meer goed te noemen was. Zelfs al was Cruijff in een van zijn eerste interlands van het veld gestuurd door de Oostduitse scheidsrechter Rudy Glöckner, die meende door Cruijff geslagen te zijn in de wedstrijd tegen Tsjecho Slowakije. Cruijff was in die ontmoeting geïrriteerd geraakt door de voortdurende overtredingen van de kalende stopper Jan Popluhar. Later, in een vriendschappelijke wedstrijd tegen Slovan Bratislava, nam Cruijff revanche door diezelfde Popluhar onophoudelijk en op alle manieren voor aap te zetten.
Cruijff kan namelijk merkwaardig koel acteren. Hij vertelde me eens van een of ander baantje, dat hij zonder veel succes had uitgeoefend in de periode, dat hij nog alleen maar een ‘veelbelovende jeugdspeler’ was. Door oudere collega's werd Cruijff toen wat hautain behandeld. Hij werd op onprettige manier gecorrigeerd bij het minste geringste foutje en op allerlei manieren gekleineerd. Cruijff stapte daar vlot op en herinnert zich nu: ‘Een paar jaar later wilde iedereen zo nodig met me optrekken. Ik was met Danny in een dancing, toen we een paar jongens en meisjes zagen, die we kenden. We gingen aan de bar zitten en plotseling kwamen er ook die vroegere collega's van me bijzitten. Erg joviaal, en zo. Zo van, ha die Johan, hoe is het nou? Ik bestelde een rondje, maar zei er wel bij: de hele groep die hier zit, behalve die twee daar met hun meisjes. Ik geloof, dat er altijd een kans komt om iemand terug te pakken, zonder dat je het zoekt of dat je rancuneus hoeft te worden. Ze melden zichzelf wel.’
Cruijff is niet bíjzonder intelligent, het is eerder een zakelijke slimheid, die hem leidt. Op een zaterdagmiddag waren we samen naar Haarlem gereden waar Ajax B tegen de reserves van Haarlem speelde. Er waren zo'n 2500 toeschouwers, die vooral rond de overdekte tribune zaten. Een man, die met ‘koffie, limonade en gevulde koeken’ rondliep ontdekte opeens Cruijff en gooide hem twee repen chocola toe. ‘Dat is voor jou, Johan,’ riep hij ‘als je maar goed speelt in Madrid’ (het was vóór de uitwedstrijd tegen Real, in '67). Cruijff pakte de repen aan, brak ze in stukken
| |
| |
en deelde ze uit aan tientallen jongetjes, die opeens overal vandaan kwamen. Het publiek genóót, de wedstrijd vergetend. Later gaf Cruijff toe opzettelijk gehandeld te hebben, wetend, dat dit soort handelingen de best denkbare vorm van public relations vormt.
Ik heb me altijd afgevraagd, hoe Cruijff het heeft klaargespeeld redelijk zichzelf te blijven onder de tot waanzin opgeschroefde reacties van het publiek. Hij heeft zichzelf leren pantseren en is daardoor voor veel van die loftuitingen of dreigementen immuun geworden. Zich normaal bewegen, zonder te worden lastig gevallen in het openbaar, is voor Cruijff al heel lang een praktische onmogelijkheid. Die publieke bezitsvorming heeft op bepaalde momenten tot enorme spanningen geleid, maar steeds weer overwon Cruijff de handicap. Hij leerde afstand te nemen, zich op te stellen in interviews voor radio, TV, dag- en weekbladen. Hele reeksen van cliché's heeft hij ter beschikking. Maar ook dient toegegeven, dat Cruijff zelden zeurt over onjuiste berichtgeving ten aanzien van hem. Cruijff beschouwt minder prettige uitvloeisels van de publiciteit rond hem heen als een minder prettig randverschijnsel - slechts heel zelden zal hij reageren, laat staan om een correctie verzoeken.
Hoewel de schijn soms anders deed vermoeden is de verhouding tussen Michels en Cruijff altijd bijzonder goed geweest. Cruijff had oprechte bewondering voor het vakmanschap van Michels en accepteerde de afstandelijke houding van de coach, ‘omdat dat juist bij Ajax wel eens de enig goeie houding kon zijn.’ Cruijff en Michels hebben elkaar door de jaren heen wederzijds bewonderd, al was Michels soms teleurgesteld in de houding van Cruijff op kritieke momenten. Michels wilde van elke speler zoveel mogelijk zekerheid omtrent een prestatie hebben, de risicofactor tot een minimum beperkend. Maar Cruijff is een avontuurlijke voetballer, die het risico niet mijdt, zoals zoveel anderen. Wat inhield, dat Cruijff soms aanzienlijk minder was dan mocht worden verwacht. En dat verdroot Michels dan, zoals hij ook weinig waardering kon opbrengen voor de voortdurende rellen over het financieel aspect van Cruijffs manier van voetballen. Michels, zelf puur zakelijk ingesteld, besefte overigens
| |
| |
zeer wel, dat de fout in deze financiële aangelegenheid niet alleen bij Cruijff alswel bij de gebrekkige zakelijke vorm van begeleiding gezocht moest worden.
Terwijl aan de ene kant Michels ooit Cruijff naar het bijveld verbande, om er voor straf ‘alleen te trainen,’ had hij aan de andere kant bewondering voor zijn spitsspeler. Niet zelden koos hij bij conflicten de kant van zijn speler. Bij diverse knooppunten tijdens de vele besprekingen tussen het duo Cruijff/Coster enerzijds en het bestuur van Ajax anderzijds was de aanwezige Michels de man, die, nuchter denkend en altijd de grote lijn volgend, vaak uitstekende oplossingen aan de hand deed. Michels, zelf een voortreffelijk zakenman, had waardering voor de zakenman Coster en de zakelijk ingestelde, maar ook ijskoude profvoetballer Cruijff. Waarschijnlijk heeft Michels het bovendien aan dit duo te danken, dat hij bij Barcelona terecht is gekomen. Bij een van de gesprekken met het bestuur van Barcelona werd Cruijff op de man af gevraagd, wie hij een betere trainer vond: Buckingham of Michels. Het was voor Cruijff moeilijk te antwoorden, want hij was tenslotte door Barcelona's toenmalige trainer Buckingham aanbevolen. Niettemin heeft hij toen zonder aarzelen de naam van Michels genoemd. Het laat zich indenken, dat er voor Michels nauwelijks een betere entree in Spanje te bedenken valt.
Cruijff verbergt bijvoorbeeld ook zijn twijfels goed. Het valt niet mee elke week weer voor een topprestatie te moeten zorgen, ook al beschikt hij nu eenmaal over een opmerkelijke aanleg. Voor die topprestaties (vaak speelt Ajax drie wedstrijden in één week) is het noodzakelijk, dat een beroepsvoetballer als een monnik leeft. Cruijff kán dat. Hoewel hij het liefst níet over voetbal praat als hij thuis is, leest hij wel veel over zijn vak. Bovendien concentreert hij zich uiterst zorgvuldig, zelfs voor wedstrijden tegen minder spectaculaire tegenstanders. Want wanneer hij even verslapt in de dagen voor zo'n duel is hij in veel gevallen al geklopt. Vooral in uitwedstrijden is er altijd wel iemand, die een week lang wakker heeft gelegen van de idee Johan Cruijff te moeten uitschakelen. En dat uitschakelen gaat vaak lang niet zachtzinnig. | |
| |
Juist wanneer een speler als Cruijff zich niet vooraf al met de idee vertrouwd heeft gemaakt, dat hij het wel weer zwaar te verduren zal krijgen tegen zo'n overgeconcentreerde ‘schaduw’, zal hij in een wedstrijd geïrriteerd reageren, ingaan op provocaties of opmerkingen. Cruijff doet dat meestal niet. Zijn antwoord bestaat voornamelijk uit goede acties, waarover hij nooit veel ophef maakt, zoals hij ook nooit uitbundig feest als hij scoort, wat per seizoen zo'n 30 keer het geval is, gemiddeld. De man aan de top, in welk vak ook, is vaak eenzaam. Cruijff weet beter dan wie ook, dat wanneer Ajax of het Nederlands elftal faalt, het vooral zíjn schuld is.
Cruijff heeft veel kritiek moeten incasseren, de afgelopen jaren. Daarvan heeft hij uiterlijk nooit veel last gehad. Maar ook híj heeft zijn momenten van vertwijfeling gehad. Bijvoorbeeld in de periode van zijn geheimzinnige blessure, waarin hij maanden achtereen niet kon meespelen (tot aan de uitwedstrijd tegen FC Basel toe), toen hij eens ontboden werd bij clubarts Rolink, die hem toevoegde: ‘Ik geloof maar, dat ik je invalide zal laten verklaren’. Die klap is voor de toen nog in het ‘onzekere’ stadium verkerende Cruijff heel, heel hard aangekomen. Of de maatregel, die Michels in Madrid nam door Cruijff tien minuten voor tijd uit het veld te halen - een unicum in de periode Cruijff-Michels. Ooit heeft Cruijff zich tegen mogelijke represailles van de zijde van Michels verweerd door tegen hem te zeggen: ‘Als je mij er drie wedstrijden naast zet, in wedstrijden, waarin je denkt dat dat wel kan, bijvoorbeeld om mij disciplinair aan te pakken, dan kruis ik er óók drie aan, geloof dat van mij.’
Zo ver is het nooit gekomen. Maar altijd bleef Cruijff de angst door een of andere reden uit vorm of geblesseerd te raken. Altijd bleef er het gevaar, dat hij in marktwaarde daalde. Zoals die benefiet-wedstrijd in Lissabon, ter gelegenheid van het afscheid van Benfica's sympathieke aanvoerder Mario Coluna. Voor buitenstaanders lijkt het heel wat, zo'n selectie in een ‘Europees elftal’. Maar de werkelijkheid valt zwaar tegen. Cruijff werd door een chauffeur van het vliegveld gehaald en in een eenvoudig hotel gestopt, waar het merendeel van de spelers al groepjes had gevormd, omdat het contact, voornamelijk door taalmoeilijkhe- | |
| |
den, maar uitermate moeilijk tot stand kwam. Behalve met Uwe Seeler sprak Cruijff met vrijwel niemand; bovendien liet de coach van de selectie, de Spanjaard Ladislao Kubala, zeer duidelijk zijn voorkeur voor de Spaanse voetballers merken. Cruijff, als rechtsbuiten opgesteld terwijl hij links veruit prefereert, werd er al binnen een half uur uitgehaald.
Ik heb hem later gesproken. Hij bood me aan in de spelersbus mee te gaan naar het hotel, vroeg vervolgens of hij niet mee kon naar míjn hotel en bood tenslotte aan of hij mij moest introduceren op het grootse banket die avond, dat in de dure badplaats Estoril gehouden werd. Op die dag was Cruijff gewoon verschrikkelijk alléén. Zocht hij steun in een wereldje, waarin hij zich toch niet helemaal thuis voelde. Toen al bleek ook zijn innerlijke hang naar Ajax en Amsterdam, waar hij zich geborgen weet.
Als voetballer zal hij zijn loopbaan bij Ajax afsluiten, de man die vroeger niet eens een corner voor het doel kon krijgen, maar ze nu met het linker- en rechterbeen plaatst waar hij ze maar hebben wil. Cruijff, de slimme straatvoetballer, zal de komende jaren ongetwijfeld voor nieuwe hoogtepunten zorgen, zowel bij Ajax als het Nederlands elftal, dat hij nog altijd een en ander verschuldigd is. Want ook Cruijff heeft de handicap, die te veel topvoetballers in Nederland hebben: zij zijn zich te weinig bewust van hun verantwoordelijkheid ten opzichte van de voetballerij. De Cruijff-types zijn de katalysators van het voetbal. Hun voorbeeld doet wonderen. Voetbal in Nederland zou een geweldige stimulans krijgen, wanneer het nationale elftal eindelijk eens prestaties zou leveren in het toernooi om het wereldkampioenschap. Zakelijk gezien zouden de Nederlandse vedetten er aanzienlijk op vooruit gaan. Er is het buitenlandse voorbeeld (Engeland, West Duitsland, Italië en Brazilië) om dat aan te tonen.
Voor de goede orde tenslotte dit: toen Cruijff zijn eerste contract bij Ajax tekende (diezelfde middag brak hij een been) verdiende hij drie tientjes per week. Maar dat was vóór hij Cor Coster had leren kennen.
|
|