| |
| |
| |
Johan Neeskens (7) heeft gescoord. Barry Hulshoff en Gerrit Mühren zijn daar, al knuffelend, blij om: zelfs profvoetballers denken op die momenten niet om het geld..
| |
| |
| |
Blankenburgs vlucht uit Duitsland
Eigenlijk staat voetballend West-Duitsland ten opzichte van Nederland een beetje in het hemd. In een land dat zó vaak nadrukkelijk bewezen heeft een van 's werelds sterkste nationale elftallen te kunnen opstellen; in een land dat beweert een van de sterkst bezette competities ter wereld (Bundesliga) te laten verspelen, blijkt het voortdurend mogelijk dat een voetballer van internationale klasse niet als zodanig wordt herkend. Een prachtig voorbeeld daarvan is de Wener Franz Hasil, die als topper van Rapid kwam en bij Schalke door de brallerige, als trainer door het leven gaande Rudi Gutendorf binnen een paar maanden volkomen in de vernieling werd geholpen. Eén seizoen later wordt diezelfde Hasil wél op zijn juiste waarde geschat en groeit hij onder de supervisie van Ernst Happel uit tot een van de beste spelers in het Feijenoord-elftal, dat de Europa Cup naar Rotterdam haalt.
Toen Horst Blankenburg in december 1970 naar Ajax kwam stond hij niet bepaald bekend als een directe versterking. Blankenburg was een verdediger van het in de Regionalliga onopvallend figurerende München 1860, dat enkele jaren ervóór onder de kortstondige leiding van Max Merkel een gouden periode had meegemaakt. Het pleit voor héél Ajax dat Horst Blankenburg zich in zijn eerste half jaar bij de club ontpopte als een koelbloedig verdediger, die in veel opzichten ertoe heeft bijgedragen dat het vórig seizoen Ajax' beste ooit geworden is. In tegenstelling tot Hasil, voor wie de Duitse sportpers later een uitgebreide belangstelling aan de dag legde, is het in Duitsland opvallend stil geweest rondom de prestaties van Blankenburg. Terwijl het toch voor Duitse voetballers niet bepaald een gewoonte is dat zij de
| |
| |
Europa Cup winnen: op de voor AC Milan uitkomende Karl Heinz Schnellinger na kan ik me zelfs geen enkele andere Duitse voetballer herinneren die dat ooit gepresteerd heeft.
Duitse kranten hebben wel zóveel gevoel voor eigenwaarde, dat in het buitenland spelende Duitsers op de voet gevolgd worden. Dat is niet alleen zo met Schnellinger, dat is ook het geval met bijvoorbeeld Helmut Haller. Maar voor Blankenburg, nee, daarvoor kunnen zelfs de veelvuldig verschijnende boulevardbladen niet warm worden. Of toch wel, tijdens de vakantie, toen Blankenburg in Duitsland een grote zaak ter opening kwam opluisteren met zijn aanwezigheid en hij geïnterviewd werd. Maar wat er later in de krant kwam te staan had weinig te maken met wat hijzelf verteld had. Sterker nog: zowat alles wat er werd gepubliceerd was van de eerste tot de laatste regel gelogen. Terwijl Blankenburg ook onder Stefan Kovacs een vaste plaats in de topelf heeft veroverd, zoals voor de hand lag, wist een aantal journalisten te melden: ‘Door zijn goede tweede helft op Wembley heeft Blankenburg zijn plaats in de selectie van Ajax voorlopig veilig gesteld. Vlak ervoor wilde Ajax hem nog verkopen.’
Dat laatste is een pertinente leugen: Blankenburg werd destijds door Ajax voor 2½ jaar gecontracteerd en was voorbestemd de opvolger van libero Velibor Vasovic te worden, hoewel Kovacs daarover aanvankelijk geen zekerheid kende. Maar het verhaal in die Duitse krant is typerend voor de manier waarop Blankenburg in Duitsland behandeld werd. De Ajacieden hebben hem leren kennen als een rustige, vriendelijke en hardwerkende collega; sportjournalisten klopten nimmer tevergeefs bij hem aan en ook in wat intiemere kring heeft Blankenburg zich in Amsterdam een aanzienlijke sympatie verworven. Wie hem opzoekt in zijn flat aan de Kruitberg in de Bijlmermeer ontmoet iets van de Zuidduitse, gemoedelijke gastvrijheid. Blankenburg is een hartelijk causeur, voor wie er naast zijn voetbalvak heel wat andere zaken zijn die hem interesseren. In niets verschilt Blankenburg van de doorsnee voetbalprof in Nederland: hij is serieus, spaarzaam en bepaald geen ‘uitgaanstype’.
Vanwaar dan die niet zo vriendelijke houding? Blankenburg kent de redenen wel. Het begon eigenlijk allemaal met een auto-on- | |
| |
geluk, waarbij hij ernstiger gewond leek dan hij in werkelijkheid was. Blankenburg maakte toen de stap van prominente amateur (op zijn zestiende was hij al een topper in de VFL Heidenheim, de plaatselijke vereniging tussen Ulm en Stuttgart), moest krachtens de reglementen drie maanden wachten en trainde in die tussentijd eerst bij München 1860 en vervolgens, op verzoek van Max Merkel, bij het tegen de onafwendbaar lijkende degradatie knokkende FC Neurenberg. Merkel haalde de krachttoer uit FC Neurenberg te redden en na de daartoe beslissende overwinning op SC Karlsruhe werd er uiteraard een feestje gevierd, waaraan ook door de aanstaande contractspeler Horst Blankenburg werd deelgenomen. Omdat Blankenburg nog wat privé-spullen moest ophalen reed hij die nacht de 160 kilometer tussen Neurenberg en Heidenheim, moest uitwijken voor een tegenligger en reed de Volkswagen 1300 total loss.
Op slag was toen de vriendelijke houding van Merkel verdwenen. Blankenburg herkende die typische rancune, die ook anderen Merkel vaak verweten hebben: ‘Als die man vindt dat je iets fout gedaan hebt, dan kun je op je hoofd gaan staan, hij zal je dat nooit kunnen vergeven.’ Toen ook startte een deel van de Duitse sportpers, aan de lippen van Merkel hangend, de campagne tegen Blankenburg. Het toeval wilde dat driemaal nadien Blankenburgs auto total loss gereden werd: eenmaal zat hijzelf aan het stuur, eenmaal zat hij in de auto bij een vriend, eenmaal had hij zijn wagen uitgeleend aan die vriend. Maar tot driemaal toe heette het dat Blankenburg in wéér een dollemansbui het verkeer in gevaar gebracht had. ‘Der Autokiller’ werd hij zelfs weinig vleiend genoemd, wat vrij vertaald de ‘brokkenmaker’ heet.
Zó ontstond, ook in München, waar Blankenburg later tóch bij München 1860 terechtkwam, het imago dat van Blankenburg een uitgesproken herrieschopper moest maken. Blankenburg: ‘Je moet je voorstellen, in een wereldstad als München, als een jonge kerel van 20, 21 jaar, dan mocht je, zelfs op maandag, niet eens naar de bioscoop. Die begon om half negen en eindigde om half elf. En om tien uur moest je thuis zijn. Als je dat tóch deed werd er geschreven: Blankenburg is de hele nacht niet thuis geweest en was stomdronken. Dat werd trouwens ook gezegd als je
| |
| |
twee colaatjes dronk.’ Blankenburg is niet het type dat de verantwoordelijke journalisten achterna gaat lopen, ook al herinnert hij zich: ‘Mijn vrouw heeft me later bekend dat zij vóór ze me leerde kennen de indruk had, dat ik de meest onhandelbare figuur in West-Duitsland was.’
Terug naar Heidenheim, voorlopig, waar Blankenburg als junior furore maakte en uiteindelijk in het Zuidduitse jeugdelftal gekozen werd naast latere Bundesliga-sterren als Bründl, Bechtold, Matthes en Köppel, de international voor wie Feijenoord zo veel belangstelling had. Natuurlijk zwaaiden de profclubs in Duitsland met de portefeuilles. Aanvankelijk leek München 1860 het te winnen, maar uiteindelijk haalde Merkel Blankenburg over naar Neurenberg te komen. Merkel beschouwde Blankenburg, vóór hij zes weken later dat auto-ongeluk zou krijgen, als zijn persoonlijke protégé. Blankenburg sliep bij Merkel, at bij Merkel en kreeg wijze raad van Merkel. Behalve de latere bedenkingen van Merkel ten opzichte van Blankenburg was er in zijn eerste seizoen als prof nóg een voor hem minder gunstige ontwikkeling: FC Neurenberg draaide zó goed dat Merkel weinig behoefte had de vertrouwde formatie te veranderen.
En dus zat het jeugdig talent Blankenburg als vaste reserve elke week op de bank náást de hypernerveuze Merkel, zonder dat hij een echte kans kreeg, omdat FC Neurenberg zonder enige moeite aanzienlijke afstand nam van de concurrenten (nog geen drie maanden nadat diezelfde ploeg maar juist van degradatie was gevrijwaard). Blankenburg kreeg tegen routiniers als Wenauer, Popp, Leupold, Strehl, Volkerts, Brungs, Cebinac en de beide Müllers geen kans. Niettemin zegt hij: ‘Merkel is een trainer die nooit langer dan één seizoen bij een club kan blijven, dan is hij uitgeraasd. Maar ik heb toch bewondering voor hem. Hij maakte geen onderscheid tussen de vedetten en de minder bekende spelers, dat was punt één. En zijn trainingen waren altijd erg gevarieerd. Keihard, maar plezierig. Maar het belangrijkste was wel: hij bracht je de echte profmentaliteit bij. Hij maakte een broodvoetballer van je. Daar had ik als kereltje dat net kwam kijken veel aan. Ik speelde niet, durfde ook nog niet veel te zeggen, maar besefte wel dat het eerste jaar in het topvoetbal voor mij later
| |
| |
heel belangrijk zou kunnen zijn. En dat is uitgekomen.’
Voor zijn ontwikkeling tot beroepsvoetballer was het bijvoorbeeld ook belangrijk dat hij veel optrok met Lüggi Müller, de international die later als verdediger bij Borussia Mönchengladbach meehielp aan twee landskampioenschappen op een rij. Blankenburg sliep samen met Müller bij dezelfde ‘pleegouders’. Terwijl een seizoen later niets er op wees dat Blankenburg FC Neurenberg zou verlaten, werd hij bij terugkeer van het 14 dagen durend trainingskamp ter voorbereiding op bijvoorbeeld de Europa Cupwedstrijden verrast door de mededeling dat er vanuit Oostenrijk belangstelling van hem was. Via een vriend van Merkel (zelf, zoals bekend, een Wener. Bij Rapid was hij de eeuwige reserve in de periode dat Happel er zijn grootste triomfen vierde) was de zaak toen snel rond: Blankenburg werd getransfereerd van FC Neurenberg naar de Wiener Sportklub.
Daar trok Blankenburg voor het eerst profijt van zijn harde leerschool van het stempel-Merkel. Temidden van de wat gemakkelijk gestemde Weense semi-vedetten stelde zijn professionele Duitse mentaliteit hem in staat al snel uit te groeien tot een wekelijks uitblinkende libero. Achter de verdediging, met een groot gemak en een aanzienlijke autoriteit voetballend werd hij door de Oostenrijkse sportpers ten slotte ná dat seizoen uitverkoren tot de op één na beste verdediger van het Oostenrijkse voetbal. Zelfs werd hem het voorstel gedaan tot Oostenrijker genaturaliseerd te worden; door een versnelde procedure was het aldus theoretisch mogelijk voor het Oostenrijkse nationale elftal uit te komen, dat in die dagen kwalificatie-wedstrijden voor Mexico moest spelen tegen de Duitse Mannschaft. Blankenburg erkent in Wenen een fantastische tijd te hebben gehad: de mentaliteit van de Zuidduitser en die van de Wener kwamen goed overeen.
Samen met bijvoorbeeld een andere Duitser, Gayer (later een sterke kracht bij Hertha BSC), injecteerde hij de Wiener SK, dat bijvoorbeeld in de internationals Buzek en de gebroeders Hof (vooral de jongste, Norbert, heeft zich later ontwikkeld tot een van Oostenrijks beste spelers) uitblinkers had. Een tweede plaats in de competitie, achter Austria, en een finaleplaats in het bekertoernooi, tegen Rapid, waren de beloningen van een seizoen
| |
| |
waarin Blankenburg zijn belofte volledig waarmaakte. Zó goed speelde de voordien tamelijk onbekende Blankenburg, dat de voor ongeveer drie keer zo veel geld gekochte Deense international Finn Laudrup op de reservebank bleef (in Oostenrijk is het wel mogelijk meerdere buitenlanders onder contract te hebben, van hen mogen er slechts twee worden opgesteld).
Dat Blankenburg na dat succesvolle seizoen in Wenen toch weer vertrok had alleen een financiële oorzaak: de meeste Oostenrijkse voetballers zoeken dat Grote Geld in het buitenland, omdat de mogelijkheid in het de laatste jaren verziekte Oostenrijkse voetbal veel te verdienen uitermate klein is.
Zo belandde Blankenburg uiteindelijk toch in München, bij 1860, de club die zich ook het eerst aandiende als kandidaat toen Blankenburg nog bij Heidenheim voetbalde. Van het grote München was toen al lang niet zoveel meer over: onder leiding van Fritz Langner, de trainer, moesten ervaren mensen als Radenkovic, Wagner, Zeiser en Perusic proberen het verblijf in de Bundesliga met tenminste één seizoen te verlengen. Zij werden daarbij gesteund door de jonge talenten Fischer (later bij Schalke '04 een van de grootste ontdekkingen van het Duitse voetbal) en Blankenburg. Niettemin voorspelden de kenners vrijwel unaniem dat het in verval geraakte München 1860 een zekere kandidaat voor de degradatie was. Aanvankelijk leek het daar niet op: met Blankenburg als een intensief pendelende middenvelder haalde München 1860 bij Aachen een punt en vervolgens werden zelfs de thuiswedstrijden tegen Hertha BSC Berlijn en FC Köln gewonnen. Vooral tegen FC Köln speelde Blankenburg, een nieuweling eigenlijk in de Bundesliga, een opvallende wedstrijd.
Terwijl Blankenburg en passant gekozen werd in het Duitse elftal onder de 23, dat in Roemenië met 2-1 verloor, ging het met München opeens bergafwaarts. Langner werd ziek, diens assistent Pilz slaagde er niet in verbetering aan te brengen, zodat München 1860 het trieste record vestigde 12 wedstrijden op een rij te verliezen. Toen kwam, vlak voor de eerste helft van de competitie was afgesloten, vanuit Wenen Bimbo Binder op de post van trainer. Binder kende Blankenburg nog zeer wel en zijn eerste verandering was Blankenburg van het middenveld te halen en
| |
| |
hem op zijn vertrouwde positie van ausputzer neer te zetten. De eerste wedstrijd werd Braunschweig met 1-0 geklopt en dat was de aanzet tot een zeldzaam spannende finale, waarin het populaire 1860 nog bijna het onmogelijke mogelijk maakte vóór het uiteindelijk capituleerde en naar de Regionalliga verbannen werd.
Het is in Duitsland gewoonte de club die uit de Bundesliga verdwijnt leeg te ‘plunderen’. Voor Blankenburg waren er kandidaten genoeg: Werder Bremen, Schalke '04 en VFB Stuttgart deden hem aantrekkelijke aanbiedingen. Maar Blankenburg zelf voelde het meest voor FC Köln, in Duitsland nog altijd een topploeg. In de beide wedstrijden tegen FC Köln had Blankenburg dermate goed gespeeld, dat bij het verlaten van het speelveld Overath naar hem toekwam en hem vroeg: ‘Weet je al wat je volgend seizoen gaat doen?’ Het toeval wil, dat Blankenburg niet de Münchener libero Franz Beckenbauer tot voorbeeld heeft gehad, maar de schakelspeler Overath: ‘Ik bewonder hem om het gemak waarmee hij speelt, de zuiverheid van zijn lange trappen en zijn persoonlijkheid op het veld.’
Die bewondering was kennelijk wederzijds, want prompt nam FC Köln contact met hem op. De zaken werden snel en zeer goed geregeld: Blankenburg tekende een contract bij FC Köln, dat officieel ‘later’ gedateerd was dan de overeenkomst gesloten was: in Duitsland mag pas na 1 mei worden onderhandeld. Blankenburg: ‘Bij FC Köln loopt een stel voetballers van zeer grote klasse. Bovendien vond ik het plezierig dat juist Overath alles had aangewend om me naar Keulen te laten komen. De invloed van Overath is ook in het Duitse elftal zeer groot. Omdat ik al vóór Mexico geselecteerd was bij de laatste veertig, meende ik dat bij FC Köln ook de kansen op het Duitse elftal groter zouden worden.’
Niets scheen de verdere opmars van Blankenburg in de weg te staan. Totdat het bestuur van München 1860 zich ging roeren. De degradatie van het ooit zo machtige elftal had de club in rep en roer gebracht. Zo snel mogelijk moest München 1860 zien terug te komen. In het kader van die plannen paste het niet dat een steunpilaar als Blankenburg zou vertrekken. Er kwam een
| |
| |
gesprek, waarbij één van Münchens rijkste supporters aanwezig was: ‘De club beloofde me een goed salaris, goede premies en wat het belangrijkste was: van die supporter zou ik een zaak in textiel krijgen. Dat was erg aantrekkelijk. Ik ben aan mijn ouders gehecht. Omdat mijn vader twee hartinfarcten heeft gehad en dus eigenlijk arbeidsongeschikt is leek me die zaak een mooie gelegenheid om mijn toekomst veilig te stellen. Bovendien konden mijn ouders de zaak runnen als ik er niet was.’
Vóór Blankenburg de kans kreeg te twijfelen werd er in feite al voor hem beslist. Via een soort wisseltruc kwam München 1860 in het bezit van het concept-contract met FC Köln, waaruit bleek dat er al ‘verhandeld’ was, voor de officiële termijn was ingegaan. En wat erger was: het bleek dat FC Köln bereid was Blankenburg aanzienlijk méér te betalen dan de door de Duitse voetbalbond toegestane salarissen. Opnieuw was er een rel rond ‘Autokiller’ Blankenburg. Hij werd samen met het bestuur van FC Köln voor de strafcommissie van de DFB gedaagd (net als bijvoorbeeld met de mensen uit het gigantisch omkoopschandaal 1971 gebeurde dat te Frankfurt). Het contract Blankenburg-FC Köln werd nietig verklaard: FC Köln kreeg een boete van 12.000 Mark, Blankenburg van 1500 Mark.
Dé troost voor Blankenburg was de zaak, die hem zo vast beloofd werd. Hij was, onder leiding van de nieuwe trainer en exdoelman van het nationale elftal, Hans Tilkowski, vast van plan terug te komen. Al voor de competitie begon sloeg de pech toe: Blankenburg, de nieuwe aanvoerder, raakte ernstig aan de enkel geblesseerd en moest drie weken het gips in. Nadien bereikte hij niet meer de hoogte van het seizoen ervóór: de affaire-Köln had hem niet onberoerd gelaten, bovendien kreeg hij almaar geen zekerheid over de textielwinkel, hoe vaak hij er ook naar vroeg. Daardoor verslechterde ook de relatie met Tilkowski: ‘Ik wil buiten de voetballerij ook wel over iets anders praten en iets anders doen. Dat kon niet bij Tilkowski. Die dacht alleen aan voetbal, elke seconde van de dag. Hij was vreselijk eerzuchtig. Het was de typische botsing tussen de Pruisische Duitser en de Zuidduitser. En misschien was ik ook wel een beetje dwarsig door de niet nagekomen beloften.’
| |
| |
Terwijl de prestaties van München 1860 in de Regionalliga bijzonder tegenvielen, en Blankenburg bijvoorbeeld door Tilkowski bij wijze van straf werd thuisgelaten toen de ploeg vriendschappelijk bij Feijenoord speelde (en er met 2-0 verloor), schreven de plaatselijke kranten hem kapot. Blankenburg, de vedette, moest het ontgelden dat zijn club niet naar wens draaide. En Blankenburg, die juist in die periode trouwde, had het niet naar de zin. Juist toen kreeg Blankenburg het seintje dat, behalve Fortuna Keulen, ook het beroemde Ajax in hem was geïnteresseerd: ‘Ik hoorde dat mensen uit Nederland naar me zouden komen kijken. We speelden tegen VFR Mannheim en wonnen met 5-0. Ik speelde heel goed en had een aandeel in drie doelpunten. Toen ik van het veld kwam tikte er iemand in de tunnel op mijn rug en zei: Ik kom van Ajax. Ik wou je feliciteren met de goede wedstrijd.’
Die man was Nol Boerkoel, leider van Ajax' B-elftal, die samen met assistent-trainer Bobby Haarms tot de conclusie kwam dat deze Horst Blankenburg de kwaliteiten had ooit tot Ajax' topelf door te dringen. De formaliteiten werden snel geregeld en op 14 december arriveerde Blankenburg in Amsterdam voor de eerste training. Daarvoor had clubarts John Rolink Blankenburg goed onderzocht (met name zijn enkel, wat bewijst dat Ajax ook in dat opzicht de zaken goed aanpakt) en was Blankenburg verrast dat allerlei praktische zaken als verhuizing, huis en vergunning zo soepel werden geregeld. Op zaterdag 19 december al speelde Blankenburg zijn eerste wedstrijd met het B-elftal van Ajax. Na rust viel hij tegen Feijenoords reserves in, schakelde 25 minuten lang Maiwald gemakkelijk uit en werd door Grijzenhout, de trainer van het B-elftal, prompt weer uit het veld gehaald. Michels, op de tribune aanwezig, had genoeg gezien. Hij nam Blankenburg meteen mee naar het trainingskamp in Noordwijk, waar de uitwedstrijd tegen Feijenoord werd voorbereid. Na de taktische bespreking nam Michels hem apart en zei in het Duits: ‘De mogelijkheid bestaat dat je de tweede helft tegen Van Hanegem moet spelen. En ik weet niet of je hem kent, maar die is niet gemakkelijk.’
Blankenburg volgde in de rust Johan Neeskens op als schaduw
| |
| |
van Van Hanegem. Het ging goed, de niet snel complimenterende Van Hanegem noemde Blankenburg zelfs ‘een jongen die er wat van kan’, wat als een pittige kwalificatie mag worden uitgelegd. Een moeilijker entree had Blankenburg zich niet kunnen voorstellen, maar hij is er achteraf blij mee: ‘Dat begin is het moeilijkste, zeker bij een nieuwe club. Toen het in het begin tegen Van Hanegem redelijk goed ging kreeg ik wat meer zelfvertrouwen. Al moet ik bekennen dat ik Van Hanegem een fantastische voetballer vind.’
Blankenburg was meteen over de eerste nervositeit heen. De grootste moeilijkheid was het taalverschil: ‘Michels zei nooit iets in het Duits. Dus moest ik alles aan de spelers gaan vragen. Vaak deed ik dat aan Barry Hulshoff, die spreekt goed Duits. En ook als er grapjes werden gemaakt begreep ik het niet altijd. Dat was lastig, ja. Maar ik moet zeggen dat het ongelooflijk is, zoals de spelers bij Ajax mij meteen hebben geaccepteerd.’ Blankenburg merkte óók dat de bikkelharde conditie-slagen, zoals die in Duitsland in vrijwel elke wedstrijd worden uitgevochten, er in ieder geval voor gezorgd hadden dat zijn conditie in overeenstemming was met het peil dat Michels eiste. Niettemin kreeg Blankenburg géén vaste plaats. In bekerwedstrijden mocht hij meespelen, soms viel hij in competitie-wedstrijden zowat op alle plaatsen in, behalve op de plaats waarvoor hij door Ajax eigenlijk was voorbestemd. Want met het aantrekken van Blankenburg streefde het bestuur van Ajax nóg een doel na, behalve dan het kwalitatief uitbreiden van de selectie. De dreiging van ausputzer Blankenburg moest de oude, wat in slaap gevallen leeuw Velibor Vasovic tot een grotere activiteit dwingen. Het zal altijd wel een moeilijk te bewijzen zaak zijn, maar ik geloof dat Ajax in die opzet zeker is geslaagd: naarmate de competitie vorderde ging Vasovic in zijn laatste seizoen beter spelen.
Blankenburg tilde ogenschijnlijk niet zo zwaar aan zijn rol als pinchhitter: ‘Ik had niet anders verwacht. Ajax was een goed ingespeeld elftal. Maar soms viel het niet mee de wedstrijd daarop te worden vervangen, als je goed gespeeld had.’ Michels had zó veel vertrouwen in Blankenburg dat hij hem zelfs, tot ieders verrassing, opstelde in de zware uitwedstrijd tegen Celtic, waar Blan- | |
| |
kenburg met het air van de routinier speelde. Ik herinner me nog goed dat ik Michels toen zei: ‘Blankenburg speelt een beetje met kapsones, vind je niet?’, waarop Michels antwoordde: ‘Ja, wat dat betreft is hij geen vreemde eend in de bijt...’
Ik hou persoonlijk wel van voetballers met dat beetje ‘kapsones’: zij stralen een bepaalde autoriteit uit, dwingen bij de tegenstander respect af en zijn niet nerveus als ze in moeilijke situaties terechtkomen. Maar Michels had daarover ándere opvattingen. Hij bewonderde in zijn hart die stijl wel, maar als superrekenaar kende hij ook de risico's die aan dat soort voetbal verbonden zijn. Wanneer een verdediger probeert zich zo uit een moeilijke situatie te redden en het lúkt, dan is dat prachtig; maar wanneer het misgaat kost dat niet zelden een doelpunt. Daarom verzette Michels zich destijds niet tegen het vertrek van voortreffelijke voetballers als Theo van Duivenbode en Ton Pronk: hij wilde de risico-factor tot een minimum terugbrengen en sneed daarom de franje uit de verdediging.
Dát was ook de reden waarom Michels Blankenburg na enkele maanden bij zich riep en voor de tweede maal deed hij dat in het Duits. Blankenburg: ‘Hij zei dat hij tevreden was, maar dat ik er begrip voor moest opbrengen dat hij mij moeilijk in een elftal kon opstellen waarvan de spelers elkaar blindelings kenden. En hij waarschuwde mij dat ik niet te lichtzinnig moest gaan voetballen. Als ik iemand een bal had afgepakt, dan moest ik er voor zorgen dat ik ook in het afspelen zuiver was. Michels vond dat ik nog wel eens te gemakkelijk speelde.’ Dát nu is typisch-Michels. Onder zijn opvolger Kovacs, zo is gebleken, is er meer ruimte voor pure schoonheid in het spel, al zijn de spelers zélf zo ‘gehersenspoeld’ door Michels' regiem dat zij in hun spel toch altijd een direct soort nuchterheid handhaven.
Blankenburg kreeg in de zware laatste maand van het seizoen veel kansen, voornamelijk omdat Ruud Krol in de bekerwedstrijd tegen NEC het kuitbeen brak (een blessure die tot in het nieuwe seizoen zou doorwerken). Daarmee werd de onverstoorbare Blankenburg gepromoveerd tot vleugelverdediger, voor wie het op links tóch al onwennig was, omdat hij bij voorkeur rechts trapt. Het ging aanvankelijk goed, bijvoorbeeld tegen PSV's | |
| |
Eefke Mulders, toch niet de gemakkelijkste. Uiteindelijk viel Blankenburg in de belangrijke wedstrijden tegen Sparta en Feijenoord, beide in het Olympisch Stadion, wat tegen: ‘Nol Heijerman en Henk Wery zijn uitgekookte voetballers, die gewend zijn aan de rechtsbuitenplaats. Ik was dat spelen als back niet gewend en dan kom je automatisch in moeilijkheden. Je kunt drie, vier wedstrijden op een vreemde positie goed spelen, daarna gaat het gebrek aan ervaring zich wreken. Bovendien sloot het achterin niet zo best. Vasovic liep meer voorin dan achterin, waardoor je ook nog rugdekking moest geven en je eigen man moest loslaten.’
Juist in die moeilijke wedstrijden leek ook voor Blankenburg de reactie te komen, zoals dat bij de nog jongere Neeskens het geval was. Hoe dan ook: Blankenburg had in enkele maanden de stap moeten maken van libero van een Regionalliga-club naar internationaal topvoetbal, en het was niet onlogisch dat scherp observerende kenners een terugval meenden te constateren. Blankenburg zelf is het daarmee niet eens: ‘Er waren speltechnische en -tactische redenen aan te wijzen. Ik geloof niet dat je mij kunt vergelijken met Johan Neeskens. Toen ik bij FC Neurenberg kwam was ik óók 18 jaar. Maar toen heb ik nauwelijks gespeeld. Daarna ben ik naar het buitenland geweest en heb een jaar Bundesliga-ervaring kunnen opdoen. Ik was dus wel geroutineerder dan Johan. Toen het even minder ging lag ik er niet wakker van. En ik hield er rekening mee dat ik op Wembley niet zou spelen. Het was niet onlogisch dat Michels met vier spitsen zou gaan spelen.’
Uiteindelijk moest Blankenburg de taak van Nico Rijnders overnemen, omdat clubarts Rolink het onverantwoord vond dat de over borstpijn klagende Rijnders ook de tweede helft tegen de Griekse spielmacher Domasos zou spelen. Blankenburg deed dat zeer bekwaam en voetbalde ook in die Europese beker-finale met een air alsof hij nooit anders gedaan had. ‘Je voelt je wel sterker als je dit soort wedstrijden, zoals tegen Celtic, Atletico en Panathinaikos, hebt gespeeld. Je krijgt meer zelfvertrouwen. Je wéét dat je het kunt. Kijk, elke voetballer kan door wat voor oorzaken ook uit het ritme raken. Dat kan komen omdat je kind ziek is, om- | |
| |
dat je vrouw zich niet goed voelt of omdat er financiële problemen zijn. Maar als je dit een keer hebt meegemaakt kun je je twijfels sneller wegbannen dan vroeger. Geen publiek ter wereld kan je dan nog kapotfluiten. Dat is een verschrikkelijk voordeel.’
Horst Blankenburg voelt zich in Amsterdam bijzonder op zijn gemak, vooral ook na alle nare ervaringen in München: ‘Er was daar een journalist, die probeerde het voor me op te nemen en te schrijven wat er werkelijk aan de hand was. Die heeft het geweten. Die man van die textielzaken is naar de betreffende krant gegaan, heeft gedreigd geen enkele advertentie meer te plaatsen en prompt kreeg die journalist maandenlang niets anders te doen dan achter zijn bureau te zitten. Zo gaat dat in Duitsland. Toen ik op het laatst bij München 1860 niet meer zo goed
speelde, was er geen journalist die zich afvroeg waarom dat het geval was. Nee, ik dacht te veel aan die textielzaak en te weinig aan voetballen’. Alsof dat mijn schuld was. Toen ik na het seizoen even in München terugwas en de journalisten me opzochten heb ik niet veel gezegd. Maar er stond een dag later wel zwart op wit dat ik op de vraag: ‘wat ga je nu doen met het verdiende geld bij Ajax?’ geantwoord zou hebben: ‘Een textielzaak beginnen.’
In Amsterdam gedraagt Blankenburg zich onopvallend, gelukkig met zijn vrouw en zijn pasgeboren dochtertje. Hij heeft veel contact met Barry Hulshoff en Gerrit Mühren, daarvóór ook met de vertrokken Nico Rijnders, die, net als hij, in de Bijlmer woonde. Zijn contract met Ajax loopt tot '73, maar als het aan hem ligt wil hij graag langer blijven. Het is theoretisch niet onmogelijk dat Blankenburg in 1974 met het Duitse elftal het wereldtoernooi ingaat. Maar dat zal niet gestimuleerd worden door de Duitse sportpers. Want: eens een Auto-killer, altíjd een Auto-killer, nietwaar?
|
|