| |
| |
| |
De gewapende vrede, 1936-1939
Op Buitenlandse Zaken evolueerden mensen zoals Fernand Van Langenhove sinds enige tijd naar een Onafhankelijkheidspolitiek. De voorstanders van een dergelijke koers werden gesteund door een in maart 1935 gelanceerde luidruchtige campagne van het VOS (Verbond van Vlaamse Oudstrijders). Reeds in januari 1936 was het voor de regering duidelijk dat het Frans-Belgische militair akkoord diende opgezegd te worden, zoniet zouden de Vlaamse parlementariërs de kredieten voor Defensie niet goedkeuren. In februari onderhandelde de Belgische premier, de katholiek Paul Van Zeeland, te Parijs over de opzegging van het Frans-Belgische akkoord. Na veel discussie stemden de Fransen in met een wijziging. Het nieuwe akkoord, dat enkel nog in stafbesprekingen voorzag, werd in éénsluidende brieven op 6 maart door Frankrijk en België erkend. Met de bezetting van het Rijnland vanaf 7 maart 1936 had België voor het eerst sinds 17 jaar een potentiële vijand aan zijn oostgrens. Van Zeeland nam op 10 maart te Parijs deel aan de bespreking van de ondertekenaars van het Locarnoverdrag. Daar was hij wel bereid een protestbrief te ondertekenen, maar hij steunde het Britse standpunt dat de hermilitarisering van het Rijnland geen oorlog waard was. Terug in België werd Van Zeeland geprezen om zijn vredelievende houding. De Frans-Belgische stafbesprekingen werden ondertussen steeds meer op de korrel genomen. Op 25 maart 1936 hield de katholieke voorman Frans Van Cauwelaert een pleidooi voor een neutrale koers. Op 29 april 1936 verdedigde de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, de Brusselse socialist Paul-Henri Spaak, een herziening van ons akkoord met Frankrijk. Ondertussen werd op 25 maart 1936 een Gemengde Militaire Commissie opgericht met als taak
‘de huidige staat van het leger alsmede de noodwendigheden der werkelijke verdediging van het grondgebied te bestuderen en al de door haar gepast geoordeelde reorganisatiemaatregelen voor te schrijven’. Een aanval doorheen Nederlands-Limburg leek het meest waarschijnlijk. De afwerking van het Albertkanaal drong zich op. Het advies voor een langere diensttijd, nodig om de dekking te verzekeren, werd gecompenseerd door een oproep tot een onafhankelijke buitenlandse politiek. In paniekstemming werd de duur van de legerdienst in april opgedreven tot 12 maanden voor de meeste soldaten en 18 maanden voor de cavalerie.
De stafbesprekingen met de Fransen werden voorlopig verder gezet op 15 mei en op 16 en 17 juli 1936. De Fransen zouden de sectoren verkennen waarin ze ingezet zouden worden. De nieuwe militaire inzichten werden in een aangepast plan opgenomen. Het voorzag een dekkingsstelling van Antwerpen tot Aarlen, gesteund op o.m. de kanalen dichtbij de Belgische grens. Daarnaast was er een weerstandsstelling van Antwerpen tot aan de Franse grens. Die werd ondersteund door de nog niet heringerichte Antwerpse forten, het Albertkanaal met langs de oevers opgerichte bunkers, en de Maas met de versterkte fortengordels Luik en Namen, en een sliert bunkers op haar linkeroever. Tenslotte was er een nationaal bolwerk in Vlaanderen, dat via de kusthavens kon geravitailleerd worden. Dit gebied zou verdedigd worden op het kanaal van Terneuzen, een bunkergordel ter dekking van Gent, en de Bovenschelde.
In mei 1936 kwam het Front populaire aan de macht in Frankrijk. Nu keerde ook het traditionele Franstalige establishment zich van Frankrijk af. Devèze moest in juni baan ruimen als minister van Defensie. In het tweede kabinet Van Zeeland werd luitenant-generaal Henri Denis minister van Landsverdediging. In juli
| |
| |
Op 14 oktober 1936, sprak de Koning in de Ministerraad de volgende rede in het Frans uit. De vertaling verscheen kort nadien.
Heeren Ministers,
Wanneer de Belgische Vorsten den grondwettelijken eed afleggen, gaan zij de verbintenis aan 's lands onafhankelijkheid te handhaven en het grondgebled ongeschonden te bewaren.
Zooals mijn voorgangers stel ik er prijs op deze plechtige belofte na te komen. Daarom heb ik dezen Raad willen voorzitten, die de maatregelen moet vastleggen, welke aan het Parlement zullen voorgelegd worden, ten einde België een militair statuut te schenken, dat bij de omstandigheden zal aangepast zijn.
De Regeering heeft zich sedert meer dan een jaar beziggehouden met het vraagstuk der versteviging van onzen militairen toestand.
Verschillende redenen hebben haar daartoe genoopt:
a.De herbewapening van Duitschland, volgende op de integrale hermilitariseering van Italië en Rusland, heeft, in de meeste andere Staten, geleid tot buitengewone voor-zorgsmaatregelen, zelfs in die Staten die uitgesproken vredelievend zijn, zooals Zwitserland en Nederland;
b.De wijziging van de oorlogsmethodes, onder den invloed van den technischen vooruitgang, namelijk op het gebied van het vliegwezen en van de motoriseering, maakt het mogelijk bij een gewapend conflict aan de inzetoperaties een kracht, een snelheid en een omvang te geven, welke vooral voor landen met een geringe uitgestrektheid, zooals België, bijzonder onrustwekkend zijn;
c.De onverhoedsche wederbezetting van het Rijnland en de verplaatsing, naar onze grens, van de uitgangsbasis van een eventueelen Duitschen inval, hebben onze vrees nog doen toenemen;
d.Wij hebben tevens gezien hoe de grondvesten van de internationale veiligheid aan het wankelen werden gebracht door inbreuken, zelfs op de verbintenissen die in alle vrijheid waren aangegaan, en door de bijna volstrekte onmogelijkheid, in de huidige omstandigheden, de bepalingen van het pact van den Volkenbond toe te passen, ter beteugeling van die inbreuken;
e.Ten slotte dreigen de binnenlandsche oneenigheden in zekere Staten zich te verwikkelen met de twisten nopens politieke en sociale steisels in andere Staten en een strijd te ontketenen, die met nog meer hardnekkigheid zou worden gevoerd en die tot grootere rampen zou leiden dan de strijd, waarvan wij nog immer den weerslag gevoelen.
Ik meen dat het niet nutteloos is hier de verschillende stadia in herinnering te brengen, welke de militaire kwestie in de laatste maanden heeft doorgemaakt.
Uit dat overzicht zal terzelfder tijd blijken dat men den cyclus der instudeering als afgesloten mag beschouwen.
Reeds in de Lente 1935 kon de noodzakelijkheid worden waargenomen, onze militaire macht in verhouding te brengen tot de bultenlandsche gevaren.
Verscheidene ontwerpen werden mij voorgelegd door den Generalen Staf van 't Leger en in November 1935 betuigde ik ten slotte mijn instemming met een programma, waarvan de essentieele grondslagen, mijns inziens, alsdan een minimum uitmaakten.
Dit programma werd onderworpen aan de leden van de Regeering en deze heeft, in haar schoot, een beperkt comite samengesteld dat belast werd met het grondig onderzoek van het vraagstuk onzer veiligheid.
Op 7 Februari 1936 werd de Kabinetsraad het eens over den tekst van een militair wetsontwerp. Dit werd niet goedgekeurd door de Kamerafdeelingen en de Regeering sloot zich aan bij het neerleggen van een amendement, strekkende tot de onmiddellijke toepassing van artikel 53 van de militiewet.
Het aldus gewijzigde ontwerp werd door de Kamer op 6 April goedgekeurd.
Intusschen werd, van 10 Januari af, de gedachte vooruitgezet het vraagstuk in zijn geheel door een gemengde commissie te laten onderzoeken.
Deze gedachte werd gunstig onthaald in de politieke en parlementaire kringen.
De gemengde commissie werd bij koninklijk besluit van 25 Maart 1936 ingesteld.
Na zeven en dertig vergaderingen had de commissie het vraagstuk langs alle zijden onderzocht en eindigde zij haar werkzaamheden met een reeks besluiten. Indien deze verschillen inzake de toepassingsmodaliteiten, getuigen ze anderzijds toch van een volledige eensgezindheid wat de algemeene beginselen betreft en, inzonderheid, wat de noodzakelijkheid aangaat van een bestendige dekking. Haar voornaamste suggesties, die verband houden met den aankoop van materieel, met de verdediging tegen luchtaanvallen, met de inrichting van de versterkte plaatsen, met het inlijvingsstelsel, vergen uiteraard onmiddellijke beslissingen.
In elk geval moet de nieuwe militiewet aangenomen worden vóór 1 December a.s., op welken datum de inlijving van de jaarklasse 1937 een aanvang neemt.
Anderzijds zou het Land, ten aanzien van de gevaren die uit den internationalen toestand voortvloeien, niet begrijpen dat de Regeering niet dadelijk bij het Parlement de voorstellen zou aanhangig maken, die zich opdringen.
Daarenboven is het gepast de openbare meening nauwkeurig omtrent het vraagstuk voor te lichten.
Onze militaire zooals onze buitenlandsche politiek, welke laatste noodzakelijkerwijze de eerste bepaalt, moet ingesteld zijn, niet op de voorbereiding van een tengevolge van een coalitie min of meer zegevierenden oorlog, maar op de verwijdering van den oorlog van ons grondgebied. De wederbezetting van het Rijnland, waardoor de overeenkomsten van Locarno, zoowel wat den vorm als wat den grond betreft, werden geschonden, heeft ons vrijwel opnieuw in onze vooroorlogsche internationale positie geplaatst.
Door onze aardrijkskundige ligging zijn wij verplicht een militair apparaat te onderhouden, dat sterk genoeg is om
| |
| |
wien ook van onze buren den lust te benemen een anderen Staat over ons grondgebied heen aan te vallen. Door deze taak op zich te nemen, draagt België op merkwaardige wijze bij tot het verzekeren van den vrede in West-Europa en verwerft het ipso facto recht op de eerbied en eventueel op de hulp van alle Staten, die bij dezen vrede belang hebben.
Ik meen dat de Belgische openbare meening het over deze grondslagen eens is.
Doch onze verbintenissen moeten niet verder reiken. Elke eenzijdige politiek zou onzen toestand ten opzichte van het buitenland verzwakken en zou, terecht of ten onrechte, de binnenlandsche verdeeldheid in de hand werken. Een zelfs louter defensief verbond leidt niet naar het doel, want, hoe snel ook de hulp van een bondgenoot zou kunnen zijn, toch zou hij pas ingrijpen na den schok van den invaller, die bliksemsnel zal verloopen. Om dien stoot af te weren, zouden wij in elk geval alleen zijn.
Indien België niet zelf beschikt over een verdedigingsstelsel dat in staat is weerstand te bieden, zou het, van in den beginne reeds, over een groote diepte bezet en onmiddellijk verwoest worden. Eens dit stadium voorbij, zou de tusschenkomst onzer vrienden ongetwijfeld de eindoverwinning verzekeren, maar de strijd zou het land in rampen storten, waarvan die van 1914-1918 slechts een flauw beeld geven.
Daarom moeten wij, zoals de Minister van Buitenlandsche Zaken het onlangs betoogde, een ‘uitsluitend en integraal Belgische’ politiek nastreven. Deze politiek moet er vastberaden op gericht zijn, ons te houden buiten de conflicten van onze buren. Zij beantwoordt aan ons nationaal ideaal.
Zij kan uitgevoerd worden door middel van een redelijke militaire en financieele inspanning en zij zal de goedkeuring bekomen van de Belgen, die boven alles hartstochtelijk naar vrede hunkeren.
Dat degenen die zouden twijfelen aan de mogelijkheid van een dergelijke buitenlandsche politiek, het fier en vastbesloten voorbeeld van Nederland en Zwitserland overwegen.
Dat zij zich ook herinneren hoe de stipte naleving, door België, van zijn neutraliteitsstatuut, van beslissende beteekenis is geweest, te onzen gunste en ten gunste van de Geallieerden, gedurende gansch den oorlog en gedurende de afrekening welke nadien is gevolgd.
Indien de invaller een argument had kunnen vinden in een verbond, onzerzijds, met een van zijn tegenstanders, dan was onze moreele toestand onvergelijkelijk zwakker geweest in binnenlandsch opzicht en de wereld had ons niet dezelfde sympathie betuigd.
Ik herhaal dus dat ons militair steisel slechts moet dienen om ons tegen den oorlog, van waar hij ook komen moge, te vrijwaren en het is van belang dat de openbare meening hiervan ook de besliste verzekering krijgt.
Ons militair statuut, dat gesproten is uit de militiewet van 1929, die in verscheidene opzichten uitstekend is, beantwoordt niet meer aan de nieuwe mogelijkheden van een plotselinge overrompeling. Het verzekert noch de bestendige verdediging van onze grenzen, noch de veiligheid van de mobilisatie, noch die van de legerconcentratie. Een min of meer onverhoedsche inval zou, in enkele uren, kostbare panden in de macht van den vijand kunnen brengen, alsmede het gros van onze legermacht onherstelbaar verlammen.
Deze gebrekkige organisatie dient onverwijid verholpen en het is om de middelen daartoe te bepalen, dat ik U heb bijeen geroepen. Als vertegenwoordigers van de drie groote partijen, dat is van de overgroote meederheid der Belgen, zult gij, naar ik hoop, het ontwerp van den minister van Landsverdediging goedkeuren.
Door het militair vraagstuk op te lossen in eendracht en met een verheven vaderlandsch begrip, zult gij het land de ten aanzien van de buitenlandsche gebeurtenissen noodzakelijke gerustheid van geest terugschenken, alsmede de atmosteer van veiligheid, welke voor den openbaren voorspoed onontbeerlijk is.
Eens te meer zult gij het land aldus bewezen hebben dat de voornaamste bezorgdheid van de Regeering van nationale eendracht er in bestaat, het hooger belang van België boven alles te plaatsen.
1936 stippelde de regering van nationale unie o.l.v. Paul Van Zeeland de nieuwe Belgische Onafhankelijkheidspolitiek uit. In een verklaring voor de buitenlandse pers formuleerde minister van Buitenlandse Zaken Spaak op 20 juli 1936 een politiek die ‘exclusivement et intégralement belge’ zou zijn. Het was geen terugkeer naar de vroegere neutraliteitspolitiek maar ‘nous la plaçons sous 1e signe de l'indépendance’. België zou zich onafhankelijk maar niet afzijdig houden tegenover de dreigende internationale toestand. Het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog op 17 juli 1936, verdeelde zowel de publieke opinie als de regering. De regering kon alleen overleven door de officiële non-interventiepolitiek van de Volkenbond te volgen en zich dus te hoeden voor elke vorm van stellingname. De regeringsleider sprak zich op 9 september in een radioboodschap uit voor de Onafhankelijkheidspolitiek. De rede die Leopold III op 14 oktober 1936 in het Frans hield voor de ministerraad in het Paleis te Brussel, bevestigde de politiek van ‘les mains libres’ door te zeggen dat ‘ons militair stelsel alleen moet dienen om ons te vrijwaren tegen de oorlog, vanwaar hij ook kome’. Op vraag van Emile Vandervelde, de ‘patron’ van de BWP, en mits het akkoord van de ministers werd die re- | |
| |
devoering in beide landstalen gepubliceerd. Na een pleidooi van Spaak werd die politiek in de Kamer op 28 oktober 1936 goedgekeurd met 126 stemmen voor en 42 tegen. In december keurde het Parlement een wet goed die de duur van de legerdienst vastlegde op 12 maanden, mits de mogelijkheid een verlenging van 5 maanden op te leggen voor één zoon per gezin van de klassen 1937 tot 1941. Deze
wet, naast het voluntariaat, diende er voor te zorgen dat er gedurende het ganse jaar voldoende troepen waren om de dekking langs de grens te verwezenlijken. Op oorlogsvoet konden 25 klassen opgeroepen worden. Ook stemde het parlement de nodige kredieten voor de verdere motorisering van de cavalerie, nieuw materieel...
De nieuwe Belgische Onafhankelijkheidspolitiek was in Duitsland in goede aarde gevallen. Op 30 januari 1937 verklaarde Hitler dat hij België's onafhankelijkheid zou respecteren. In een gezamenlijke verklaring van 24 april 1937 aanvaardden Fransen en Britten schoorvoetend de nieuwe Belgische politiek en beloofden militaire hulp in geval van agressie. Duitsland legde op 13 oktober 1937 een gelijkaardige verklaring af. (Na de oorlog zouden uit het Hossbach-memorandum van 5 november 1937 de agressieve bedoelingen van Duitsland blijken.) Meteen was ons land ontslagen van de Locarno-verplichtingen en was het dus niet langer garant, maar enkel gegarandeerde. In februari 1938 vroeg de koning aan de minister van Landsverdediging, generaal Denis, om ook een verdedigingslinie tegenover het zuiden op te richten. Deze stelling tegen Frankrijk zou de nieuwe politiek geloofwaardiger maken. De aanleg ervan werd voltooid in de loop van de winter 1938-1939.
Naast de onrust die door het buitenlands fascisme veroorzaakt werd, roerde ook het binnenlands fascisme zich. Rex, de Franstalige fascistische partij, had bij de verkiezingen van mei 1936, 21 kamerleden en 12 senatoren gekregen. De actie van de regering, de drie traditionele partijen en kardinaal Joseph Van Roey en het onbesuisde gedrag van de leider Léon Degrelle brachten de partij reeds in 1937 de genadeslag toe. Heel wat officieren die in 1936 voor Rex gestemd hadden, aangetrokken als ze waren door een zekere rechtlijnigheid, hadden zich ondertussen reeds afgekeerd van de roekeloze leider. Het Vlaams Nationaal Verbond, dat sinds enkele jaren ook de fascistische weg was opgegaan, bood beter weerstand, daar het wortelde in de blijvende taalongelijkheid.
Ondertussen bleef de taalwetgeving, en vooral de gebrekkige naleving ervan, in het leger voor problemen zorgen. Opnieuw zouden de Vlaamse katholieken de pogingen om de militieduur op te drijven aangrijpen om iets uit de brand te slepen. De taalwet van 30 juli 1938 bracht heel wat wijzigingen. Grondige kennis van de eerste en effectieve kennis van de tweede taal werden verplicht voor de toelating tot de graad van actief onderluitenant. Het eindexamen aan de Koninklijke Militaire School omvatte een proef over de kennis van de tweede taal. Het examen voor de bevordering tot majoor voorzag eveneens een proef omtrent de kennis van de tweede taal. Docenten en examinatoren dienden een grondige kennis te bezitten van de taal waarin ze college gaven of examen afnamen. De eentalige compagnies konden in taaleenheden tot en met de divisie worden gegroepeerd. Er werd concreet bepaald welke regimenten eentalig zouden zijn. Binnen zulke eenheden waren niet alleen de opleiding, maar ook het commando, de administratieve- en de dienstbetrekkingen in het Nederlands. Voor hospitalen en depots werd de taal van de streek voorgeschreven. In de Militaire School en de andere opleidingsinstituten werd een Franstalige en een Nederlandstalige sectie opgericht. In principe voorzag men dat het aantal kandidaat-officieren afhankelijk was van de vereisten van het Nederlandse en Franse kader. De taalwet van 1938 is tot op vandaag in gebruik bij de krijgsmacht.
Op 2 februari 1938 werd Oostenrijk onder Duitse druk verplicht het ministerie van Binnenlandse Zaken aan een Nazi, Arthur Seys-Inquart, over te dragen. Meteen werd de politie door de Nazi's gecontroleerd. Op 21 februari 1938 verklaarde het Verenigd Koninkrijk dat het geen garantie aan Oostenrijk had gegeven. Op 13 maart 1938 werd de Anschluss van Oostenrijk bij het Duitse Reich onder de naam Ostmark een feit.
In België werd in mei 1938 voor het eerst een socialist regeringsleider. Die eer viel te beurt aan Spaak. Maar al onmiddellijk werd hij geconfronteerd met de eerste ernstige crisis rond de Sudeten-Duitsers in Tsjechoslovakije. Bij de gemeenteraadsverkiezingen behaalde de Sude- | |
| |
ten Deutsche Partei van Nazileider Konrad Henlein 91% van de stemmen. De Duitse propaganda speelde handig in op het echte en vermeende onrecht tegenover de 3,5 miljoen Duitstaligen in Tsjechoslovakije. Op 28 mei 1938 kondigde Hitler de bouw aan van een verdedigingsstelling in het westen, de Westwall of Siegfriedlinie. Tsjechische en Britse geheimagenten voorspelden een Duitse invasie in Tsjechoslovakije. Troepenbewegingen wezen eveneens in die richting. Een Duitse oefenmobilisatie in augustus leek niets goeds te voorspellen.
Na Britse bemiddeling verklaarde de Tsjechische regering zich op 5 september 1938 bereid de staat om te vormen in federatieve zin. Op 12 september, tijdens een massameeting te Neurenberg, verklaarde Hitler dat autonomie niet meer volstond. Daarop spoedde de Britse premier, Neville Chamberlain, zich naar Berchtesgaden. Daar eiste Hitler de aanhechting van Sudetenland. Hij voegde eraan toe dat het zijn laatste territoriale eis in Europa zou zijn. Chamberlain ging er persoonlijk mee akkoord, maar wees erop dat hij zijn regering en Frankrijk diende te consulteren. De Franse en Britse kabinetten aanvaardden, na enige discussie, het voorstel. Een Frans-Britse conferentie op 18 september te Londen gehouden redigeerde het ‘ultimatum’ voor Praag. Tsjechoslovakije diende alle arrondissementen met meer dan 50% Duitssprekenden af te staan. Praag gaf toe.
Op 22 september 1938 had te Bad Godesberg een tweede gesprek Hitler-Chamberlain plaats. Het Duitse plan voorzag de aanhechting van een uitgestrekter gebied en volksraadplegingen in aangrenzende territoria. Bepaalde arrondissementen met etnische Hongaren en Polen dienden ook van staat te veranderen. Tsjechoslovakije mobiliseerde. Hitler dreigde met mobilisatie tegen 28 september. Frankrijk en Nederland gingen over tot gedeeltelijke mobilisatie. Groot-Brittannië bracht zijn vloot in staat van paraatheid. De USSR verklaarde dat het zijn verplichtingen zou nakomen. Maar Moskou wees erop dat die aan de Franse gekoppeld waren. Polen maakte duidelijk dat het geen doortocht zou verlenen aan de Russen. De belofte dat het Teschen mocht inpikken had het van kamp doen veranderen. Op 28 september 1938 suggereerde Chamberlain een bijeenkomst van Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en Italië. Mussolini aanvaardde enthousiast. Hitler liet zich maar al te graag overhalen.
Op 29 september 1938 kwamen de vier regeringsleiders Chamberlain, Daladier, Hitler en Mussolini te München samen. De 30ste om 1 uur 's nachts kwam het tot een akkoord. Duitsland kreeg zijn zin, 3.600.000 inwoners van Tsjechoslovakije en 28.600 km2, in november opgedreven tot 29.000 km2, met daarin alle vestingen, werden Duits. Tsjechisch- en Slovaakssprekende inwoners dienden dit territorium te verlaten. Op 30 september 1938 ondertekenden Hitler en Chamberlain een niet-aanvalspact, op 6 december sloten de Fransen zich daarbij aan. Voorwaar een mooi St-Niklaasgeschenk voor de Führer.
Waarom stelden Fransen en Britten zich zo zwak op? Beiden overschatten de mogelijkheden van het Duitse leger. Duitsland beschikte over slechts 36 infanteriedivisies en vier pantserdivisies, terwijl Tsjechoslovakije, naast een indrukwekkend vestingstelsel, 26 divisies had. Polen had er 30 en Frankrijk 34. Duitsland had in het westen tegenover Frankrijk zes onvolledige divisies en tegenover België drie divisies in oprichting. De Westerse democratieën dachten dat de tijd in hun voordeel zou werken. Naar buiten toe lieten zij uitschijnen dat er nu voor lange tijd vrede zou heersen. Maar langs hun inlichtingsdiensten wisten zij wel beter. Trouwens, Tsjechoslovakije viel niet te redden. Wat moet een kleine staat doen, wanneer een vierde van de bevolking, op een duidelijk territorium, wil aansluiten bij een grote staat? Voor de democratieën, Frankrijk, Groot-Brittannië en Tsjechoslovakije zelf, is het erg moeilijk een dergelijke beweging tegen te gaan. Wat er ook van zij, de Westerse democratieën en vooral Frankrijk leden gezichtsverlies. Centraal Europa kwam in de greep van Duitsland. Het niet betrekken van de USSR bij de gebeurtenissen was bij Stalin niet in goede aarde gevallen.
Nog vooraleer de oorlog in Europa uitbrak, is het akkoord van München de geschiedenis ingegaan als een controverse. Een vrede zonder schande of een schande zonder vrede? Een jaar gewonnen of een jaar verloren? Staatsmanskunst of cynisch verraad? Het is in elk geval een ‘begrip’ geworden, dat telkens opnieuw gehanteerd werd, wanneer in de publieke opinie
| |
| |
het traumatisch gevoel leefde, dat er niet krachtdadig genoeg tegen een dreigende agressie werd opgetreden.
Wat gebeurde er in België in september 1938? Op 27 september 1938 om 14u werd de PPR (Pied de Paix Renforcé) afgekondigd. Meteen werden vijf klassen opgeroepen om met de klasse onder de wapens de zes actieve infanteriedivisies en de zes infanteriedivisies van eerste reserve te vormen, evenals twee divisies Ardense Jagers, twee cavaleriedivisies, een gemotoriseerde brigade, de vestingtroepen en de artillerie van het leger. In de praktijk kwam het hier op neer dat uit het kader van een compagnie, drie compagnies werden gevormd. De 28ste 's avonds hadden bijna alle wederopgeroepenen de rangen vervoegd. Het kader van reserveofficieren was voltallig. Er was echter een tekort aan onderofficieren; sommige eenheden hadden maar een derde van het voorziene aantal. Na de opeising bleek dat er ongeveer 50% paarden te weinig waren. Er ontbrak nogal wat materieel. Het tekort aan onderofficieren kwam de tucht niet ten goede, maar de herbergen deden gouden zaken. De 29ste om 14u vertrokken de eenheden naar hun stellingen. Vooral die in het zuiden werden goed bemand. Zo hoopte men een Franse doortocht te ontraden. De 30ste om 10u werd de munitie bij de stukken opgesteld. Op zaterdag 1 oktober 1938, begon de demobilisatie. Op 2 oktober besloot de regering alle wederopgeroepenen onmiddellijk naar huis te sturen. Waren de daaruit voortvloeiende verliezen niet goedkoper dan een dag langer onder de wapens? De wanorde, bevolen door de hoogste instanties, nam groteske vormen aan. Overal slingerde militair materieel rond.
Ondertussen ging de Tsjechische tragedie verder. Op 30 september stuurde Polen een ultimatum, waarbij het industriële Teschen en enkele andere territoria opgeëist werden. De nieuwe Pools-Tsjechische grens leverde voor Polen een gebiedswinst van 1.700 km2 met 228.000 inwoners op. Ook Hongarije wilde zijn deel van het zieltogende Tsjechoslovakije. Door de arbitrage van Wenen op 2 november 1938 kenden de ministers van Buitenlandse Zaken van Italië en Duitsland, respectievelijk Galeazzo Ciano en Joachim von Ribbentrop, Hongarije een territorium toe van 11.830 km2 met 826.000 inwoners. In november 1938 bekwamen de Slovaken en Roethenen autonomie, binnen een federale Tsjechoslovaakse staat. In maart 1939 werd de Slovaakse regering van monseigneur Josef Tiso door de centrale overheid ontslagen. Daarop riep Tiso Hitler ter hulp. Hitler verplichtte Tsjechoslovakije het Slovaakse Parlement bijeen te roepen, dat meteen de onafhankelijkheid van Slovakije uitriep. Op 14 maart 1939 werd het land van de Tsjechen, Bohemen en Moravië een Duits protectoraat. Op 15 maart deden Duitse troepen hun intrede in Praag. Slovakije werd op 16 maart een onafhankelijke, door Duitsland beschermde, staat. Roethenië werd door Hongarije ingelijfd. Op 22 maart 1939 bezetten Duitse troepen het overwegend Duitstalige Memel (85.000 op 145.000 inwoners) dat sinds 1924 tot Litouwen behoorde. Op 7 april 1939 viel Italië zijn satelliet Albanië binnen!
De aanhechting van Bohemen-Moravië bij Duitsland overtuigde de Britse publieke opinie ervan dat Hitlers appetijt onverzadigbaar was. Het ging hier immers om niet-Duitstalige gebieden. De duidelijke schending van het Akkoord van München zetten het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk ertoe aan de territoriale integriteit van België, Nederland en Zwitserland op 23 maart 1939 te garanderen. Op 31 maart volgden garanties voor Polen, op 13 april voor Roemenië en Griekenland. Als gevolg van de gebeurtenissen in Tsjechoslovakije werden de contacten tussen de Belgische en Franse staven op discrete wijze hersteld. Zo vernamen de Belgen dat de Fransen niet verder zouden oprukken dan de Dijle. Daarom maakte de Generale Staf op 27 april 1939 zijn voorstellen bekend in verband met de organisatie van de positie Antwerpen-Namen (de KW-linie genoemd aangezien Koningshooikt en Waver aan deze stelling lagen). Zo zou in geval van tegenspoed het leger na ontruiming van de Albertkanaal-Maasstelling op deze nieuwe linie kunnen terugvallen. Op 29 augustus 1939 belastte de koning de Generale Staf met de taak een plan op te stellen om de regio Antwerpen-Waver in de diepte te versterken.
Het probleem van de Poolse corridor en Danzig werd acuut vanaf maart 1939. Maar eigenlijk ging het hier om een oud zeer. Na incidenten had Ribbentrop in oktober 1938 voorgesteld om de vrijstad Danzig in te lijven bij het Rijk en
| |
| |
doorheen de strook Pools gebied een extraterritoriale toegang te verkrijgen. Ook de Polen zouden de havenfaciliteiten van Danzig mogen gebruiken. Het non-agressiepact uit 1934 zou zo kunnen verlengd worden voor 10 à 20 jaar. Polen gaf niet toe, en Duitsland drong niet aan.
Einde maart 1939 eiste Hitler dat Polen zou toetreden tot het Anti-Kominternpact en dat het zou instemmen met de annexatie van Danzig door Duitsland. Op 31 maart 1939 namen Groot-Brittannië en Frankrijk Polen in bescherming. Op 6 april volgde een Pools-Brits verdrag van wederzijdse bijstand. Het Verenigd Koninkrijk verwittigde het Derde Rijk bovendien dat het zijn belofte tegenover Polen zou houden. Op 13 april 1939 werd de Pools-Franse alliantie nieuw leven ingeblazen. Een preventief vredesinitiatief van president Franklin Roosevelt, waarbij deze Hitler een billijke verdeling van de grondstoffen voorstelde, werd afgewezen. Op 28 april 1939 zegde Hitler het Duits-Poolse verdrag uit 1934 op. Op 22 mei 1939 kwam het Stalen Pact tussen Duitsland en Italië tot stand. Dit pact voorzag wederzijdse militaire steun vanaf 1942.
Met het oog op een schijnbaar onafwendbaar conflict zochten het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk toenadering tot de Sovjetunie. Maar de fel anti-Russische Polen lagen voortdurend dwars. In de USSR werd de pro-westerse jood Maxim Litvinov afgedankt als minister van Buitenlandse Zaken. Op 3 mei 1939 werd hij vervangen door Vjatsjeslav Michajlovitsj Molotov. Dit was meteen het begin van een bocht in de buitenlandse politiek van Moskou, dat ontgoocheld was over de zwakte en wisselvalligheid van de westerse grootmachten. Het BritsTurkse verdrag van 12 mei 1939, dat betrekking had op de zo begeerde zeeëngten, de Bosporus en de Dardanellen, had bovendien heel wat kwaad bloed gezet in het Kremlin. Op laag echelon sleepten de sinds 11 augustus gestarte onderhandelingen met het Westen aan. De geallieerde militaire missies poogden uit te leggen dat in geval van oorlog de Russen Duitsland dienden aan te vallen zonder door Polen te trekken. Die onderhandelingen vormden voor de Sovjets een chantagemiddel tegenover Hitler. Ze kregen dan ook van Duitsland de vrije hand in de Baltische staten, met uitzondering van het zuidelijk deel van Litouwen, het deel van Polen ten oosten van de Curzonlinie, en Bessarabië. Op 23 augustus 1939 sloten Molotov en von Ribbentrop te Moskou het weldra beruchte niet-aanvalspact. Japan, Duitslands bondgenoot in het Verre Oosten, zou dankzij bemiddeling van Berlijn op 15 september een vredesverdrag tekenen met de Sovjetunie, waarmee het in oorlog was.
Op 8 augustus had koning Leopold III zich tot de andere kleine staten van West-Europa gericht om samen het schijnbaar onafwendbare, de oorlog, tegen te houden. Nederland en de Skandinavische landen aanvaardden het voorstel. Op die fatale 23ste augustus kwamen ze te Brussel samen. Aan het einde van de bijeenkomst deed Leopold III in naam van de zogenaamde Oslo-groep een plechtige oproep de vrede te bewaren. Op 26 augustus 1939 bevestigde de Duitse ambassadeur de Belgische regering dat het Rijk de neutraliteit in geval van een gewapend conflict zou respecteren. Op 27 en 28 augustus legden de Britse en Franse ambassadeurs gelijkaardige verklaringen af.
Op 30 augustus kondigden Polen en Nederland de algemene mobilisatie af. België had sinds 28 augustus een beperkt aantal reservisten opgeroepen.
Met in Poolse uniformen geklede gevangenen van gemeen recht ensceneerden de Duitsers in de nacht van 31 augustus op 1 september 1939 een aanval op hun radiozender te Gleiwitz. Meteen was het voorwendsel gevonden om op 1 september Polen aan te vallen. Na het verstrijken van een Brits en een Frans ultimatum waren ook deze landen vanaf 3 september in oorlog met Duitsland. De Tweede Wereldoorlog was begonnen. |
|