| |
| |
| |
De schemeroorlog, 3 september 1939-10 mei 1940
De mobilisatie en het algemene verloop
België had na de ongelukkige mobilisatie van september 1938 een nieuw plan in vijf fasen uitgewerkt. Op 26 augustus 1939 werd gestart met fase A, het op oorlogsvoet brengen van de actieve regimenten (de 1ste tot de 6de Infanteriedivisie, de eerste divisie Ardense Jagers, het Cavaleriecorps en de Grenswielrijders), het vliegwezen, de luchtdoelartillerie en de vestingtroepen. Op 28 augustus volgde fase B, de wederoproeping van de divisies van eerste reserve die in het oosten zouden gekantonneerd worden (de 8ste en 11de Infanteriedivisie en de drie regimenten die de tweede divisie Ardense Jagers zouden vormen). Op 1 september werd fase C afgekondigd. Transporteenheden, de twee lichte regimenten en de andere divisies van eerste reserve werden opgeroepen (de 7de, 9de, 10de en 12de Infanteriedivisie). Fase D, het oproepen van de divisies van tweede reserve werd in vier gesplitst. Op 11 september werd de 14de Infanteriedivisie opgeroepen, de 22ste volgde de 18de, de 25ste de 15de en 16de, de 20ste oktober was het de beurt aan de 13de, op 8 november de 17de Infanteriedivisie en op 13 januari 1940 de Services de l'Arrière. Diezelfde dag werd de Generale Staf omgevormd tot hoofdkwartier. Enkele dagen later werden de laatste maatregelen gedeeltelijk ongedaan gemaakt. De algemene mobilisatie, fase E, zou plaatsvinden op 10 mei 1940.
Op 3 september 1939 nam koning Leopold III het bevel van de troepen op zich en begaf zich naar het Groot Hoofdkwartier in het fort van Breendonk. Dezelfde dag werd de katholiek-liberale regeringscoalitie uitgebreid tot de socialisten. Het kabinet, opnieuw geleid door de Waalse katholiek Hubert Pierlot, kreeg van het Parlement bijzondere machten. Het mocht indien nodig regeren met besluitwetten. De parlementaire mandaten werden verlengd voor de duur van de oorlog. Ook Rex bij monde van Léon Degrelle zelf en het VNV langs Gerard Romsée, legden op 5 september loyaliteitsverklaringen tegenover België af.
De meeste troepen stelden zich op tegenover Duitsland, maar ook naar de Franse grens toe werden nogal wat eenheden geïnstalleerd. In de Waalse publieke opinie gingen echter stemmen op om indien het tot een treffen met Frankrijk kwam, niet te vuren. Eind september, na de veldtocht in Polen werd de dekking tegenover Frankrijk beperkt tot drie divisies.
Vanaf 16 september werd er dag en nacht gewerkt aan een tweede weerstandsstelling, tussen Antwerpen en Namen, over Koningshooikt, Waver, Ottignies, Gembloers en Suarlée, in totaal zo'n 80 km lang. Het geheel zou bestaan uit drie reeksen betonnen bunkers, verbonden door ingegraven telefoonlijnen. Vier à vijf prikkeldraadnetten en een continue antitankhindernis dienden van noord naar zuid te lopen. De anti-tankhindernis zou ofwel een waterloop, ofwel een anti-tankgracht ofwel, aan elkaar en aan de bodem vastgemaakte Cointetelementen zijn. Deze metalen hekkens, een uitvinding van de Franse kolonel Cointet, werden tijdens de Eerste Wereldoorlog uitgetest in Rusland, onder de vorm van houten elementen die de cavaleriecharges dienden te breken. Het belang gehecht aan de anti-tankhindernis was duidelijk ingegeven door de gebeurtenissen in Polen. De Belgische militaire attaché te Berlijn had niet alleen gewezen op de rol van de pantsers, maar ook op de beslissende tussenkomst van de Luftwaffe. Parachutisten bleken echter niet ingezet.
Op 29 september wees de Belgische regering de Britse voorstellen voor het aangaan van geheime stafcontacten af. Aan het westelijk front heerste de ‘Drôle de guerre’, de ‘Phoney War’, de ‘Sitzkrieg’ of de ‘Schemeroorlog’. De Fransen beperkten zich tot de verovering van enkele
| |
| |
Duitse dorpen in het Warndtwald (6-13 september) in de omgeving van Saarbrücken. De Duitsers werkten verder aan de Siegfriedlinie. De Luftwaffe liet zich niet zien. Maar in oktober was ze weer terug (meer dan 500 verkenningsvluchten boven België tussen 1 september 1939 en 10 mei 1940). Op 6 oktober 1939 poogde Hitler Belgen en Nederlanders gerust te stellen. Nu weten we dat hij probeerde ze zand in de ogen te strooien. Op 27 september had hij namelijk al zijn intenties voor een veldtocht in het Westen uiteengezet. Daarin voorzag hij uitdrukkelijk een opmars doorheen België en Nederland in de richting van de kanaalhavens. De aanval diende zo snel mogelijk te geschieden en hing af van de marsvaardigheid van de gemotoriseerde en gepantserde eenheden en van de weersomstandigheden.
Op 9 oktober verwittigde majoor Gijsbertus Sas, de Nederlandse militaire attaché, de Belgische ambassadeur, burggraaf Jacques Davignon, dat een opmars doorheen België ter studie was bij de stafchef van de landmacht (OKH: Oberkommando des Heeres), generaal Franz Halder. Nederland zou gespaard blijven. De Belgische militaire attaché, kolonel Georges Goethals, en de ambassadeur verwittigden daarop Brussel, maar wezen erop dat het misschien een tegenaanval betrof in geval van een Franse opmars doorheen België. Vermits men nog niet wist wie de informant van Sas was, geloofde men in Brussel niet echt in een Duitse aanval. Deze informant zou in de volgende maanden de voornaamste bron van inlichtingen zijn voor de Nederlanders. Dankzij de goede betrekkingen tussen Sas en Goethals zouden ook de Belgen van die bron genieten. De informant was niemand minder dan de artilleriekolonel Hans Oster die werkte voor de Abwehr. Al was hij niet in de echte contraspionage betrokken, toch behoorde hij vanuit zijn administratieve functie tot degenen die zijdelings heel wat vernamen. Oster had Sas leren kennen toen deze laatste de colleges aan de Kriegsakademie volgde. Hun vriendschap was zo hecht dat niemand Oster echt verdacht. Als officier van een land dat neutraal was gebleven in 1914-1918 en dat bovendien politiek asiel aan de keizer had gegeven, stond Sas in hoog aanzien. Oster van zijn kant haatte zijn nieuwe meesters. Hij vreesde dat ze Duitsland ten gronde zouden richten.
Op 13 oktober deelde Goethals mee dat de Duitse boekhandels hun stadsplannen en wegenkaarten van Frankrijk, België en Nederland dienden op te sturen naar de depots in Munster en Wiesbaden. Een verslag van 6 november 1939 meldde dat er 85 divisies, waarvan 30 tussen Kleef en Trier, geïdentificeerd waren. De pantserdivisies stonden in het westen, de opeisingen waren volop bezig, de verloven en vergunningen werden ingetrokken... Van Sas vernam Goethals dat de aanval gepland was voor de nacht van 11 op 12 november of op 15 november 1939. De Britten bevestigden dit.
Op uitnodiging van koningin Wilhelmina reisde Leopold III, vergezeld van zijn minister van Buitenlandse Zaken Spaak en van zijn vleugeladjudant Van Overstraeten, naar Den Haag. Op 7 november stuurden de vorsten van Nederland en België een telegram naar Hitler, koning George VI van het Verenigd Koninkrijk en de Franse president Paul Lebrun, waarin zij hun diensten als bemiddelaars aanboden. Er kwam geen reactie.
Op 9 november droeg Van Overstraeten kolonel Maurice Delvoie, onze militaire attaché te Parijs, op de volgende vraag aan de Franse generalissimus te stellen: ‘Si la Belgique faisait appel à l'aide alliée, que nous amèneriez-vous en renfort sur 1e canal Albert endéans les 48 heures? et endéans les quatre jours?’ Het Franse antwoord was ontwijkend, termijnen en hoeveelheden werden niet gegeven. Maar het was duidelijk dat ze niet verder zouden oprukken dan de lijn Antwerpen, Namen, Givet.
Op diezelfde 9de november werden twee agenten van de Britse geheime dienst te Venlo ontvoerd. De Nederlandse luitenant Dirk Klop, die de Britten vergezelde, werd gedood. Toch bleven de Nederlanders twijfelen aan de ernst van de toestand. Sas werd wanhopig.
In de nacht van 10 op 11 november 1939 werd alarm geblazen langsheen het Belgische front. Op 11 november bezocht koning Leopold III, in gezelschap van Van Overstraeten, de commandanten van de meest bedreigde corpsen. Alles bleef rustig. Hitler had de aanval uitgesteld wegens het slechte weer en de moeilijkheden met het spoor. Op 15 november eindigde de alarmtoestand.
Het gemobiliseerde leger begon zich te organiseren voor het lange wachten. Karweien en
| |
| |
wacht kloppen, graven en, af en toe, oefeningen losten elkaar af. De divisies gingen om beurten naar Leopoldsburg en Casteau, de artilleristen naar Helchteren, Brasschaat en een enkele keer ook naar Elsenborn. Om de combativiteit op te voeren werd op voorstel van Van Overstraeten een Challenge royal de l'Infanterie georganiseerd. De divisies voerden slechts zelden marches uit. De publieke opinie aanzag dat als pesterij. Bovendien moest er veel gegraven worden.
Bij elke mars werd vastgesteld dat de stiksels van de schoenen het begaven en dat het leder barstte. Dat had er natuurlijk veel mee te maken dat ze gedurende jaren gestockeerd waren. De soldaten aten goed. Er werd zelfs een studie gemaakt over de beste frietketel. Aanvankelijk werden de soldaten in bioskopen, parochiezalen, scholen en dergelijke geïnstalleerd. Weldra werden ook barakken in de omgeving van de stellingen opgetrokken. Voeding en stalling van de vele paarden zorgden voor nogal wat moeilijkheden. Paternalisme en allerlei onhandigheden van een psychologisch niet-gevormd kader kwamen de spirit van de troepen zeker niet ten goede. De regionale rekrutering was er oorzaak van dat vooral op het platteland gerekruteerde eenheden het dienden te stellen met een minderwaardig reservekader. De vorming van dit kader in de eenheden zelf was nefast voor de discipline. In een divisie van tweede reserve, gerekruteerd in het Antwerpse, en gelegerd op slechts enkele kilometers van de metropool, was het onbegonnen werk de soldaten te beletten om thuis te gaan slapen. Er braken nogal wat ongeregeldheden uit: op 23 september 1939 een muiterij bij de verbindingstroepen in het kamp van Beverlo, op 10 oktober 1939 werd te Kasterlee een gestrafte uit het cachot gehaald door soldaten van het vervoerkorps van de 9de Infanteriedivisie, op 16 oktober 1939 een muiterij bij het 41ste Linieregiment, op 19 oktober 1939 een muiterij te Brasschaat bij o.a. het 37ste Linieregiment. De Franstalige soldaten van een compagnie van het 4de Cyclisten stuurden op 29 oktober een petitie aan de minister van Defensie waarin ze zich bekloegen over hun stationering in het Vlaamse landsgedeelte. Op 1 november 1939 haalden soldaten van het 13de Artillerieregiment een gestrafte uit het cachot. In
de nacht van 29 op 30 november 1939 ontstond een samenscholing voor het bureau van een batterijcommandant van het 1ste Artillerieregiment. Een soldaat loste enkele schoten in de lucht. Op 30 november 1939 ontstond een muiterij in het kamp van Beverlo bij het 1ste Jagers te Voet. Soldaten weigerden de bevelen uit te voeren en zowat vijfhonderd man poogde te betogen tegen de schorsing van de verloven. Mensen van het VNV en communisten uit Mechelen hadden voor heibel gezorgd bij het 15de Linie op 19 januari 1940. Op 21 april 1940 ontstond er oproer onder de soldaten van het 3de Linieregiment, dat te Hasselt gelegen was. Na een drinkgelag kloegen de soldaten de vele straffen aan, het schorsen van de verloven en de hachelijke financiële toestand van de gezinnen.... Het was nodig om in een omzendbrief van 11 april 1940 een strenge controle op verloven en vergunningen voor te schrijven. Talrijke militairen verlieten immers zonder toelating of mits een valse verlofbrief hun kantonnement. Op 4 maart 1940 sprak koning Leopold III de divisiecommandanten toe in de Krijgsschool met het oog op het herstel van de tucht. Langs het Werk koningin Elisabeth, waar de socialistische voorman reservekapitein-commandant Hendrik de Man een belangrijke rol in speelde, poogde men de soldaten op te beuren met toneel, cabaret, zang, het soldatenuurtje op de radio, colli's, .... Zo werden tot 10.000 colli's per maand verstuurd. Op aanvraag kregen de soldaten, net zoals in de Eerste Wereldoorlog, een meter.
Per maand kregen de soldaten vijf dagen vergunning. Tot 25% van de manschappen mocht afwezig zijn. Dronken en slordig geklede soldaten maakten weldra deel uit van het straatbeeld. Maar het bleef niet bij vergunningen, weldra werden allerlei beroepsgroepen onder druk van pers en politici naar huis gestuurd. De mijnwerkers in oktober, de vaders van drie kinderen, de artsen, de leraars, de ambtenaren ... ca. 50.000 man in totaal, werden met onbepaald beroepsverlof gestuurd. De zonen van landbouwers waren natuurlijk ook nodig tijdens de oogst. De opgeëiste paarden werden heel dikwijls eveneens naar huis gestuurd! De vele vrijstellingen leidden tot desorganisatie, ontmoediging, naijver.... Terwijl de vrijgestelden een normaal loon ontvingen, dienden de opgeroepen soldaten rond te komen met 30 centiem per
| |
| |
dag en na enige tijd 1 frank, d.w.z. de prijs van een pilsje! Ook de kleine vergoeding voor de echtgenote loste het probleem niet echt op.
Naast de hulp aan Duitsland - spionage (43 arrestaties van 1 september 1939 tot 10 maart 1940) en sabotage - van Duitstaligen uit de streek van Eupen-Malmédy waren er ook de ideologische collaborateurs. De Tweede Wereldoorlog was immers vooral een ideologisch conflict. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat een aantal mensen de ideologie verkozen boven het vaderland. Het is bewezen dat de communistische partij in Frankrijk zich schuldig gemaakt heeft aan sabotage. Was Moskou immers geen bondgenoot van Berlijn? Maar voor België wijst niets in de richting van sabotage. Wel heeft de communistische partij van België door propaganda de oorlogsinspanning van het kapitalistische vaderland bestreden. Het nochtans fascistische verdinaso van Joris Van Severen had zich duidelijk achter de koning geschaard. Geheel anders was het gesteld met Rex en VNV, die financieel gesteund werden door Duitsland. Langs de in 1934 opgerichte Militaire Organisatie en het tijdschrift De Schakel was deze laatste beweging vanaf de mobilisatie in 1939 actief. Haar krant, Volk en Staat, voerde onafgebroken campagne tegen Frankrijk en Groot-Brittannië. Staf De Clercq sprak op 9 september over de verspreiding van de neutraliteitsgedachte onder de soldaten. Maar heel snel evolueerde hij naar een houding van niet strijden tegen Duitsland. Ook in pamfletten, ondertekend met o.a. de naam ‘Breydel’, sprak men zich in die zin uit. Bepaalde eenheden o.a. het 15de, 23ste en 24ste Linieregiment werden aangestoken door dit gedachtengoed. Moeilijkheden braken uit te Bergen, Geetbets en Leopoldsburg. Om begrijpelijke propagandistische redenen zou de leider van het VNV, Staf De Clercq, na de Duitse overwinning de activiteit van de Militaire
Organisatie schromelijk overdrijven.
Op 30 november 1939 werd Finland, dat weigerde bepaalde basissen en territoria, o.a. ter bescherming van Leningrad, af te staan, aangevallen door de Sovjetunie. Tegen alle verwachtingen in hielden de Finnen aanvankelijk stand. De Belgen putten moed uit de Finse weerstand. Een ogenblik zag het ernaar uit dat Britten en vooral Fransen Finland militair te hulp zouden komen. Maar de Noorse en Zweedse onwil om doorgang te verlenen verijdelde dit. Door bemiddeling van Zweden kwam op 12 maart 1940 een vrede tot stand, waarbij de Sovjetunie zijn oorlogsdoeleinden kon verwezelijken.
Begin januari 1940 wezen allerlei tekenen op een nakende Duitse aanval. Op 10 januari deed zich één van de eigenaardigste incidenten van de gehele Tweede Wereldoorlog voor. Het was een ijskoude dag. Bij het gehucht Vucht, een deel van Maasmechelen, voerde een Messerschmitt Taifun omstreeks 11u30 een noodlanding uit op de smalle terreinstrook tussen de Maas en het oude Kempische kanaal. Het had daarbij zijn vleugels verloren en stak met de neus in een haag.
Majoor-parachutist van de 7. Flieger Division Helmut Reinberger, die als liaisonofficier bij de 2de Luftflotte functioneerde, diende vanuit Munster, waar zich een luchttransporteenheid, het 220 FL.F, bevond, te verplaatsen naar Keulen om er aan een conferentie bij de 22ste luchtvervoerde Infanteriedivisie deel te nemen. Om tijd te winnen ging hij in op het voorstel van reservemajoor-vlieger Erich Hoenmanns om hem door de lucht te vervoeren. Als gevolg van de mist boven het Ruhrgebied verloor de piloot de weg. Toen hij daalde tot ca. 200 à 300 m sneed hij, door een onhandige beweging, de benzinetoevoer af en werd gedwongen een noodlanding uit te voeren.
Van een landbouwer bekwam Reinberger lucifers waarmee hij achter een haag poogde de documenten die hij bij zich droeg te verbranden. De toegesnelde cyclisten van de 13de Infanteriedivisie, Antoine, Declercq en Richet zagen aanvankelijk alleen de piloot. Van de boer vernamen ze dat een tweede officier een natuurlijke behoefte deed achter een haag. Hun aandacht werd echter getrokken door rook die van achter die haag opsteeg. De tweede Luftwaffe-man verbrandde er papieren en poogde te vluchten. De grenswachters losten enkele schoten in de lucht en arresteerden hem. Zij doofden de vlammen en overhandigden de papieren aan kapitein-commandant Alfons Rodrique, die ondertussen aangekomen was. Daarop werden de gevangenen naar een kleine commandopost gebracht. De bevelhebber van de Rijkswachtbrigade van Eisden stelde een proces-verbaal op. Toen Rodrique een ogenblik met Reinberger alleen was, gooide deze zich op de pa- | |
| |
1
2
3
(1) De twee Geallieerden. (2) Soldaten van het 1ste Gidsen in Leopoldsburg. (3) Een Britse militair op een vliegveld in Frankrijk ontvangt post van thuis. (4) Aan de Maginotlinie.
4
| |
| |
pieren en wierp ze in de veldkachel. Rodrique trok ze er weer uit. Reinberger poogde zich daarop meester te maken van het pistool van Rodrique.
Weldra kwamen officieren van het Tweede bureau toe. Heel vlug beseften ze dat het ging om erg belangrijke papieren. Om 21 uur telefoneerde kolonel Victor Neefs, hoofd van het Tweede bureau, naar generaal Van Overstraeten. Op 11 januari om 9u werd de generaal volledig op de hoogte gebracht van de inhoud.
De in beslag genomen documenten, een tiental aan de rand verbrande getypte vellen en fragmenten van kaarten, vormden blijkbaar drie orders. Het eerste was het algemeen operatieorder van Luftflotte 2. Het gevonden exemplaar was dat van 220 Fl.F. De opsomming van de bestemmelingen gaf een idee van de omvang van de geplande operatie. Er was immers sprake van een Schwerpunkt voor het 6de Leger bij Maastricht en van een aanval in de Ardennen. Ook de opdracht van de 7. Flieger Division, het zich meester maken van de Maasbruggen in de streek van Dinant, werd beschreven. De te bombarderen zones en de bomvrije zones werden eveneens aangeduid. Het derde order, over hindernissen, vijandelijke troepen en vernielingen, was door generaal Kurt Student, commandant van de parachutistendivisie, zelf ondertekend.
De documenten bevestigden verwittigingen voor een aanval, die kwamen van de Belgische consul-generaal te Keulen, prinses Marie-José, graaf Ciano en de Zweedse ambassadeur te Berlijn. De Belgen brachten de Fransen, de Britten, de Nederlanders en de Luxemburgers van de inhoud op de hoogte. De Fransen stonden erg sceptisch tegenover die informatie, maar alarmeerden toch een aantal eenheden. Britten en Nederlanders dachten dat het een Duits afleidingsmanoeuvre was.
Op 13 januari stuurde kolonel Goethals een bericht, waarin hij de mogelijkheid van een Duitse aanval opperde, om geallieerde en Belgische tegenmaatregelen te voorkomen. Een oprechte, maar twijfelachtige tipgever zou hem dit medegedeeld hebben.
Toen generaal Van Overstraeten de eenheden liet verwittigen met: ‘Attaque ennemie quasi certaine’ was het hek van de dam. Meteen ging de Generale Staf van het Belgische leger over tot het nemen van allerlei maatregelen: alarmeren van de troepen, evacueren van vliegvelden en kazernes tegen 6 uur, laten vollopen van het Albertkanaal, terugroepen van verlofgangers ... en het openen van de grenzen voor de Geallieerden. De koning vroeg aan Groot-Brittannië garanties voor de Belgische onafhankelijkheid en het bezit van zijn kolonie, financiële hulp voor de economie na de oorlog en de verzekering dat België zou deelnemen aan onderhandelingen. De koning wist maar al te goed dat sinds 1937 eraan gedacht werd Congo aan het Derde Rijk te geven, om zijn honger naar koloniën te bevredigen. De koning vreesde een vergelijk ten koste van België. Admiraal Sir Roger Keyes, de held van Zeebrugge, functioneerde als een Leopold III toegedaan bemiddelaar en koerier.
De veertiende januari verliep in alle kalmte. Goethals sprak nu van de 17de als mogelijke datum voor een aanval. De 15de kwam het Britse antwoord op de brief van de koning. De Britten nodigden zichzelf uit om het Belgische territorium te betreden, maar over de garanties bleven ze erg vaag en voorwaardelijk. De Fransen, die door de Britten op de hoogte gebracht waren, verklaarden zich wel bereid die garanties te geven indien België zich achter hen schaarde. Maar ook zij wilden zich in België opstellen. Ondertussen hadden de Belgen de hindernissen aan de Franse grens opnieuw aangebracht. Wel gingen de besprekingen met Franse en Britse officieren verder.
Weldra barstte de kritiek op generaal Edouard Van den Bergen, de stafchef, los. Waarom had hij de verlofgangers opgeroepen langs het NIR (Nationaal Instituut voor de Radio), de luchtstrijdkrachten order gegeven zich in te zetten tussen Samber en Maas en vooral, waarom werd in de nacht van 13 op 14 januari 1940, order gegeven zich niet te verzetten tegen een Frans-Britse intocht in België. Dit laatste leidde trouwens tot het wegnemen van de wegversperringen. Parlementsleden van Rex en VNV dreigden met een interpellatie. Deze hetze dekte het ongenoegen over de parallelle diplomatie van Leopold III.
Op 27 januari stelde de minister van Defensie, generaal Denis, gesteund door Van Overstraeten, voor om Van den Bergen te ontslaan. Generaal Van Overstraeten leek de aangewezen
| |
| |
1
2
3
4
(1) De staf van het 5de Legercorps in februari 1940; op de eerste rij, tweede van links, zit majoor Jean Piron die in 1944 de Groepering Bevrijding zal aanvoeren. (2) Belgische officieren in gesprek; de persoon in het midden draagt de typische motorhelm. (3-4) Majoor Sas en kolonel Goethals, de militaire attachés van Nederland en België in Berlijn.
| |
| |
opvolger; hij weigerde echter. Vreesde hij het lot van Nuyten? Op 31 januari werd generaal-majoor Oscar Michiels stafchef. Voor de gelegenheid werd hij aangesteld tot luitenant-generaal.
Vanuit Berlijn vernam de Belgische staf begin april dat, na een operatie tegen Denemarken en Noorwegen, België en Nederland aan de beurt zouden komen. Op 8 april 1940 stuurden Britten en Fransen een ultimatum naar Noorwegen om het gebruik van de Noorse territoriale wateren voor het vervoer van Zweeds ijzer naar Duitsland te ontzeggen. Op 9 april begon de Duitse invasie van Noorwegen en legde Denemarken na een paar uur de wapens neer.
Weldra kwamen allerlei alarmerende berichten aan. Kaarten van België en Nederland zouden zijn uitgedeeld aan Duitse troepen. Britten en Fransen drongen aan om België preventief te mogen binnenrukken. Op 11 april weigerde de Belgische regering dit, maar ze beloofde de geallieerde hulp in te roepen indien Nederland aangevallen werd. Ondertussen maakten de Belgen zich klaar om aan een invasie uit het zuiden het hoofd te bieden! Vanaf 18 april werd de toestand opnieuw meer ontspannen.
Op 26 april 1940 bood de regering haar ontslag aan de koning aan wegens ... een taalkwestie. Leopold weigerde dit verontwaardigd, door te wijzen op de internationale spanning. Wat was er gebeurd? In februari had de socialistische minister van Openbaar Onderwijs, de Ronsenaar Eugène Soudan, een wetsontwerp ingediend waarbij elke ambtenaar van zijn departement een adjunct zou krijgen van de andere taalrol. Op die manier zouden alle Vlaamse aangelegenheden door Vlamingen en alle Franse aangelegenheden door Franstaligen kunnen behandeld worden. De liberalen verzetten zich kordaat en de regering van nationale unie kwam in gevaar.
Als gevolg van het alarm in oktober, en vooral in januari en in april waren de werkzaamheden aan de KW-linie erg goed opgeschoten. De troepenconcentraties voor Maastricht overtuigden de Belgen er meer en meer van dat de Duitse hoofdkrachtinspanning van een eventuele aanval ten noorden van Samber en Maas zou liggen.
Op 7 mei berichtte monseigneur Clemente Micara, apostolisch nuntius, dat het Vaticaan elk ogenblik een Duitse aanval op Nederland, België, Luxemburg en Zwitserland verwachtte. Ook vanuit Berlijn kwamen allerlei alarmerende geruchten. Op 9 mei vernam men dat de Duitse ambassade in Den Haag papieren verbrandde. De ‘vijfde kolonne’ leek in het Groothertogdom tot actie over te gaan.
Op 9 mei 1940 trad de Britse regering Neville Chamberlain af. Ook Paul Reynaud wilde zich terugtrekken omdat Daladier weigerde Maurice Gamelin, de Franse opperbevelhebber, te ontslaan. Maar president Paul Lebrun weigerde het ontslag van Reynaud.
De 9de mei was een mooie dag met uitstekende zichtbaarheid. De Luftwaffe zou nu optimaal kunnen optreden. Het ogenblik leek gekomen. Hitler zou de Belgen en Nederlanders deze maal niet de tijd gunnen om zich klaar te maken, zoals ze dat bij ieder andere alarm wel gedaan hadden. Terwijl in Nederland de onrust ten top steeg, bleven de Belgen relatief kalm. Het was zo dikwijls loos alarm geweest.
In de namiddag werden de vergunningen in België opnieuw ingevoerd door de minister van Defensie, die niet op de hoogte was van de ernst van de situatie. Om 23u30 stuurde Goethals zijn laatste gecijferde boodschap uit Berlijn. Van Sas, en dus uiteindelijk van Oster, had hij vernomen dat er geen tegenbevel gegeven was en dat de aanval in het westen de 10de bij het ochtendgloren zou starten. Toen het alarm, uitgaande van de Generale Staf, kort na 23u35 in de eenheden toekwam werd dit op veel ongeloof onthaald.
De nacht van 9 op 10 mei 1940 was vol alarmerende berichten: vliegtuigen overvlogen ons land, rond vijf uur volgden de eerste bombardementen, de grens werd overschreden, schoten vielen, Eben-Emael werd aangevallen....
De ministers aarzelden, wilden alles natrekken.... Maar bommen op het station van Schaarbeek, de luchthaven van Evere, het Madouplein, de rotonde Sint-Michiels (het huidige Montgomery square) brachten hen snel tot andere gedachten. Ze besloten een beroep te doen op de garanten Frankrijk en Groot-Brittannië. De speciale telefoonlijnen bleken niet te functioneren. Het angstige personeel dat instond voor de bediening was gevlucht. Uiteindelijk kon men Londen en Parijs te hulp roepen. De Fransen startten het Dijle-manoeuvre om 6u35.
| |
| |
Rond 7u overschreden de garanten de grens. De geallieerde liaison-officieren bevonden zich rond de middag in het Groot Hoofdkwartier te Breendonk. Ook voor België was de Tweede Wereldoorlog nu echt begonnen.
| |
De tegenover elkaar staande krachten.
Laten we de door Mao bepaalde variabelen, tijd, ruimte, wil, wapens, logistiek en effectief vergelijken.
Continentale staten, zoals Frankrijk en vooral Duitsland, hadden alle belang bij een korte oorlog. Een aanslepend conflict en de bijhorende maritieme blokkade zouden ongetwijfeld leiden tot bevoorradingsproblemen. Zo was Duitsland voor een groot aantal grondstoffen in hoge mate van het buitenland afhankelijk. Van het aluminium moest 99% ingevoerd worden, nikkel, 95%; tin, 90%; rubber, 80%; koper, 70% en petroleum 65%. België is een klein land, een verloren slag is dan ook fataal. Maar zelfs de ruimte van Frankrijk liet niet meer dan twee slagen toe. Daarbij waren de motivatie en strijdlust ongetwijfeld veel sterker bij de door het fascisme opgezweepte Duitse jeugd dan elders in Europa.
De kwaliteit van het commando en de wapens, de logistiek en het aantal manschappen en wapens zullen we, voor het slagveld België, per staat afzonderlijk bespreken. We zullen dus niet blijven stilstaan bij de marine of bij de troepen in de Alpen, aan de Russische grens ... Ook de Italiaanse strijdkrachten, die pas vanaf 10 juni aan de strijd deelnamen zullen we niet bespreken.
| |
De Belgische defensie
In de Belgische bevelvoering van de krijgsmacht bestonden er drie beslissingscentra: de koning, de stafchef en de minister van Defensie. De gebeurtenissen van augustus 1831, toen Leopold I in een crisissfeer het bevel van het leger op zich genomen had in de strijd tegen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, had een traditie ingeluid die in 1870, 1914 en 1939 door zijn opvolgers zou nagevolgd worden. Koning Albert had gedurende vier jaar, 1914-1918, het bevel over het leger gevoerd zonder ministeriële verantwoordelijkheid.
In de praktijk leidde koning Leopold III het leger met de hulp van zijn raadgever, kolonel (vanaf 1938, generaal-majoor) Raoul Van Overstraeten. De stafchef, luitenant-generaal Oscar Michiels, was een uitvoerder die richtlijnen kreeg van de raadgever. Ze hadden trouwens beiden een bureau in de Krijgsschool aan de Kortenberglaan. De minister van Defensie, luitenant-generaal Henri Denis, een liberaalgezind officier, verdedigde de sommen besteed aan defensie en hield zich bezig met allerlei administratieve problemen: verlof, soldij ....
Het kader van het Belgische leger bestond op 10 mei 1940 uit 4.929 officieren in actieve dienst en 16.614 reserveofficieren, waaronder nogal wat onderwijzers. De beroepsofficieren waren technisch goed geschoold, maar de psychologische en sociale vorming lieten soms te wensen over. Verhoudingsgewijs waren er teveel reserveofficieren. Vooral de infanterie diende zich, mede door de regionale rekrutering, te behelpen met een kader dat te weinig gezag had en dat qua beroepskennis dikwijls te kort schoot. Er waren ca. 12.000 beroepsonderofficieren en 10.000 beroepssoldaten alsook ca. 46.000 reserveonder-officieren.610.000 man of ca. 8% van de bevolking was onder de wapens. Daarvan bevond zich ongeveer 100.000 man in de CRI, de opleidingscentra. Dat betekende 14 klassen van 1926 tot 1939, waarbij een klasse initieel ca. 47.000 man telde.
Het veldleger telde achttien infanteriedivisies: zes actieve (telkens samengesteld uit twee actieve regimenten en een reserveregiment), zes van eerste (twee reserveregimenten en een actief regiment) en zes van tweede reserve (drie reserveregimenten, samengesteld uit oudere klassen). Iedere divisie telde ca. 17.000 man. Verder waren er twee divisies Ardense Jagers, waarvan één gemotoriseerd. Die eenheden waren grotendeels samengebracht in zeven corpsen. Het Cavaleriecorps bestond uit twee gemotoriseerde divisies en een vervoerde brigade. Daarnaast waren er nog twee regimenten en een bataljon grenswielrijders, twee lichte regimenten (rijkswacht op motorfietsen en met vrachtwagens vervoerd), een divisie zware artillerie van het veldleger (kanonnen en houwitsers 150 tot 380 mm o.a. op treinwagons), twee regimenten vestingartillerie (Luik en Namen) en een regiment speciale vestinginfanterie. Het vliegwezen, dat
| |
| |
afhankelijk was van het landleger, kon een regiment jagers en twee observatieregimenten inzetten. De DTCA (Défense terrestre contre aéronefs) beschikte over twee regimenten. Het wapen van de genie en de transmissieeenheden telde 22 bataljons. De diensten transport, bevoorrading en medische eenheden rondden het geheel af.
De manschappen van de actieve infanteriedivisies en van die van eerste reserve waren uitgerust met het uitstekende Mausergeweer model 1935. De ordonnans van de pelotonschef had een mitraillette! Ook was er de DBT, een soort lichte granaatwerper met een dracht van 480 m. Per divisie waren er 324 machinegeweren Browning model 1930, 144 mitrailleuses Maxim met kijker, 36 mortieren 76 mm, 60 uitstekende antitankkanonnen 47 mm, waarvan 12 op een gepantserd maar bovenaan open rupsonderstel Carden-Lloyd waarvan de licentie bij Vickers gekocht werd en dat bij ons de naam T13 kreeg (gewicht 5 ton; 200 voor het gehele leger) en 48 kanonnen (75 mm en 105 mm houwitsers) getrokken door paarden (ca. 42.000 paarden voor gans het leger).
De infanteriedivisies van tweede reserve waren uitgerust met het Mausergeweer model 1889 dat versleten was door het veelvuldig gebruik tijdens de Eerste Wereldoorlog en de mitrailleuse Colt 1917-1918. Die divisies hadden geen antitankkanonnen, noch mortieren en slechts 24 door paarden getrokken kanonnen 75 mm. De infanteristen droegen ongeveer 30 kg op de rug. (De Britse elitesoldaten zeulden tijdens het Falklandconflict in 1982 ca. 60 kg mee).
Sinds 1937 was de cavalerie volledig gemotoriseerd. In maart 1938 defileerde het 2de Lansiers een laatste maal te paard. Het Cavaleriecorps bestond uit twee divisies, telkens samengesteld uit drie regimenten met motorfietsen en sidecars (ca. 11.000 voor gans het leger), twee regimenten karabiniers-wielrijders (78.000 fietsen voor gans het leger), een artillerieregiment met 24 kanonnen van 75 mm, getrokken door de uitstekende Latil alle-terreintractoren. Ook beschikte het Cavaleriecorps over 30 tanks T15 (in totaal 51) van 6 ton met een mitrailleuse 13,2 mm in de koepel. In 1937 had men 12 tanks Renault AMC35 van 14,5 ton aangekocht en voorzien van een Belgische koepel. Tijdens de mobilisatie werden er acht uitgerust met een kanon 47 mm en een mitrailleuse 13,2 mm. De Gidsen kregen er vier en de Lansiers eveneens vier. De andere waren onbruikbaar daar ze al geruime tijd in weer en wind gestaan hadden op het fabrieksterrein van Carels te Gent. Parlementsleden hadden de ingebruikname van dit ‘offensieve’ wapen belet. Van de twee divisies Ardense Jagers was alleen de eerste volledig gemotoriseerd en uitgerust met o.a. 15 T15's en gemotoriseerde artillerie (20A).
In de twee regimenten DTCA en verspreid over de eenheden waren er 456 kanonnen en twee groepen projectoren. De stukken waren kanonnen 94 mm Vickers, 75 mm Vickers en vooral 40 mm Bofors.
Het Belgische vliegwezen was erg zwak. Van de 184 vliegtuigen waren er slechts 69 relatief recent. Iedereen bewapende en vanaf 1938 was het bijna onmogelijk in het buitenland vliegtuigen te kopen. Uiteindelijk verkocht Groot-Brittannië ons 24 Hurricanes (15 geleverd en 11 klaar en gelegerd te Schaffen op 10 mei, kruissnelheid 511 km/u, 8 mitrailleurs 7,65 mm) en 16 Fairey Battles (14 klaar op 10 mei en te Evere gelegen, kruissnelheid 320 km/u; 2 Mitrailleuses 7,65 mm) alsook 12 Fairey Fox VIII-tweedekkers. Benevens die 12 waren er nog 86 Fairey Foxes IIIC, VIR en VIC uitgerust ofwel met een Rolls-Royce, ofwel met een Hispano motor. Ze waren gestationeerd op de vliegvelden van Deurne, Goetsenhoven, Nijvel en Evere en konden een kruissnelheid ontwikkelen van ca. 240 km/u. Drieëntwintig Italiaanse FIAT CR 42's, alle te Nijvel gelegen, waren kort voor de vijandelijkheden aangekomen. Het Duitse aanbod om voormalige Tsjechische vliegtuigen te leveren werd afgeslagen. Te Schaffen lagen ook 15 tweedekkers Gloster Gladiator I (kruissnelheid 430 km/u; 4 mitrailleurs 7,65). Tenslotte beschikte het vliegwezen over 19 Renards 31 en enkele SV4's, beide van eigen makelij, en Franse Moranes. De in de VS aangekochte Brewster ‘Buffalo’ kwam in onderdelen tot aan Bordeaux. De Duitse aanval in mei 1940 kwam te vroeg. De transmissies waren gebrekkig en praktisch onbestaande tussen de vliegtuigen en de grondtroepen. Duiven werden nog steeds als koerier ingezet.
Op materieel gebied was het Belgische leger vooral zwak wat de luchtmacht, luchtdoelartillerie, mitraillettes en tanks (slechts een 250 lich- | |
| |
1
2
3
4
5
6
7
8
(1) T15 op oefening in de Ardennen. (2) Het laden van een 220 mm houwitser. (3) Luchtdoelgeschut in actie. (4) Het 2de Karabiniers-Wielrijders. (5) Grenswielrijders (met typische Alpenmuts). (6) Hawker Hurricane, modernste jager van het Belgische Vliegwezen. (7) Fairey Battle, een lichte bommenwerper. (8) Cointet-versperringen.
| |
| |
te tanks T13, T15 en Renault) betreft. Ook de bewapening van de divisies van tweede reserve liet te wensen over.
De Belgische staf vreesde vooral het massaal inzetten van oorlogsgassen. Ook in het parlement had iedereen een gasmasker in de lade op zijn plekje in het halfrond. Heel wat hogere officieren aanzagen de luchtmacht als versiering voor de defilés. Kandidaatofficieren die zich au sérieux namen kozen op de Koninklijke Militaire School voor de klassieke wapens! De piloten hadden ook nooit een bombardement uitgevoerd. De tanks werden verdeeld over de eenheden. Toen generaal Jules Pire sprak over guerrilla's en verbrande aarde werd hij weggelachen met de bijnaam ‘l'incendiaire’.
De elite van het Belgische leger bestond naast artilleurs uit genieofficieren. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat, niettegenstaande de ervaring van 1914, aan de vestingen andermaal heel wat geld werd besteed. Bovendien zorgde dit voor veel werkgelegenheid! Het herstellen en moderniseren van de oude forten, de constructie van nieuwe, de bouw van bunkers, het graven van anti-tankgrachten, het plaatsen van draketanden, rails in beton, metalen Cointetelementen en dergelijke had handen vol geld gevergd.
De logistiek van het Belgische leger werd verzekerd door de Services de l'Arrière, die vooral vanuit de Basis van het leger instond voor de bevoorrading. Maar de wapenindustrie lag in de erg kwetsbare provincie Luik: Fonderie royale de canons (FRC), Manufacture d'armes de l'Etat (MAE), Fabrique nationale d'armes de guerre (FN) en Cockerill. Gelukkig had FN een patronenfa-
Numerieke gegevens betreffende de versterkte posities in België in mei 1940
|
PLAATS |
LENGTE IN KM |
SCHUILPLAATSEN |
METALEN HINDERNISSEN IN KM |
GEBRUIK |
Luik |
|
Positie 1 |
50 |
179 |
50 |
Niet bezet |
Positie 2 |
35 |
61 |
35 |
Bezet & Ontruimd |
Positie 3-4 |
20 |
92 |
- |
Bezet & Ontruimd |
Namen |
30 |
148 |
30 |
Bezet & Ontruimd |
De grens |
|
Bij LuiK |
22 |
66 |
- |
Bezet & Ontruimd |
In Limburg |
70 |
100 |
- |
Gedeeltelijk aangevallen |
In Luxemburg |
300 |
321(1) |
- |
Gedeeltelijk aangevallen |
Albertkanaal en Maas |
160 |
223 |
- |
Gedeeltelijk aangevallen |
Kanaal |
|
Kwaadmechelen-Turnhout |
30 |
70 |
- |
Niet bezet |
Versterkte positie Antwerpen (anti-tank-gracht) |
40 |
197 |
- |
Bezet & Ontruimd |
KW |
|
Koninkshooikt-Waver |
60 |
235 |
20 |
Bezet & Ontruimd |
Thorembais-Cognelee |
15 |
- |
15 |
Niet bezet |
Waterloo-Ninove |
35 |
49 |
35 |
Niet bezet |
Bruggehoofd Gent |
20 |
227 |
10 |
Bezet & Aangevallen |
Kust |
6 |
13 |
- |
Niet bezet |
Totaal |
893 |
2000 |
195 |
|
|
(l)waarvan |
|
|
309 lichte |
|
uit: A. CRAHAY, L'Armée belge entre les deux guerres, Louis Musin, Brussel, 1978, p. 214. |
|
| |
| |
briek te Brugge gebouwd. De zeer verscheiden bewapening van Duitse, Franse, Engelse en Belgische origine stelde problemen qua bevoorrading. De munitiedepots bevonden zich te West-Rozebeke (Houthulst), Zedelgem en Eeklo. Dit stelde wel problemen indien er gevaar uit het zuiden dreigde. Daarom werd het depot van Houthulst op aken ondergebracht langs het kanaal Gent-Terneuzen. De petroleumvoorraden bevonden zich voor ca. 80% in het Antwerpse en de rest langs het kanaal Gent-Terneuzen. Langs die waterweg waren er ook enkele ondergrondse tanks. De vliegtuigbenzine was gestockeerd op schepen in de onderzeebootbunkers die de Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog te Brugge gebouwd hadden. Voor het vervoer gebruikte men treinen, aken, autobussen en camions, in totaal zo'n 1.500 motorvoertuigen (30.000 voor gans het leger). Dat contrasteerde sterk met de meeste divisies die voor het transport aangewezen waren op paard en kar.
De Belgische legerleiding dacht aan een heruitgave van het Schlieffen-Moltke plan, dus een Duitse aanval ten noorden van de Samber-Maasvallei. Een vooruitgeschoven stelling volgde als het ware de contouren van onze grens met Nederland en Duitsland, door zich o.a. te steunen op de kanalen Antwerpen-Turnhout met de 18de Infanteriedivisie, Turnhout-Kwaadmechelen alsook het verbindingskanaal Maas-Schelde. De Groepering K, genoemd naar haar bevelhebber luitenant-generaal Maurice Keyaerts, bestaande uit de 1ste divisie Ardense Jagers en de 1ste Cavaleriedivisie, beveiligde de Ardennen. Een beperkt aantal eenheden was langs de Franse grens gelegerd. De 5de Infanteriedivisie bevond zich in de regio Halle-Ninove en de 16de Infanteriedivisie in het Gentse. Ook langs de kust waren elementen van de 16de Infanteriedivisie gestationeerd, naast enkele batterijen.
De dekkingsstelling volgde de anti-tankgracht van Antwerpen tot het Albertkanaal, vervolgens dit kanaal tot Luik, waar de Maas tot Namen de hindernis vormde. Op die stelling was het gros van het leger, veertien divisies, opgesteld. Een tussenstelling, bezet door de 2de Infanteriedivisie, volgde de Gete en de Mehaigne. De lijn Aarschot-Leuven werd gehouden door de 10de Infanteriedivisie.
De weerstandsstelling of KW-lijn (Koningshooikt-Waver) liep tot Namen en zou door de Belgen verdedigd worden van Antwerpen tot Leuven, door de Fransen tussen Waver en Namen. De vesting Namen zou door de Belgen bezet worden. Tussen Waver en Namen liepen twee niet afgewerkte tracés, het ene volgde de spoorlijn, het andere lag meer oostwaarts. De 11de Infanteriedivisie was in opleiding te Leopoldsburg.
De Belgische opstelling was een compromis tussen de verdediging van gans het land en de verdediging van het essentiële deel, het centrum. Het hield tevens rekening met het Franse Dijle-plan.
De financiële inspanning van België in de jaren voor de oorlog was enorm. Een Nederlands onderzoek uit 1936 vergeleek de defensieuitgaven van 14 Europese landen (Groot-Brittannië, Duitsland en de Sovjetunie niet inbegrepen) op jaarbasis. Frankrijk gaf 40 florijnen per inwoner uit, Italië 12, België en Zwitserland 11, Tsjechoslovakije 8, Nederland 8 en Polen 7. Griekenland was hekkesluiter met 4 florijnen. De mobilisatie onttrok aan de economie in België 16% van de actieve bevolking, 17% van de paarden, 12% van de auto's, 18% van de motorfietsen, 3% van de fietsen. De weigering tot levering, het tekort aan prototypes en de lange produktietijd waren er oorzaak van dat slechts 46% van de in 1938 en 20% van de in 1939 gestemde kredieten konden gespendeerd worden. Vanaf 1937 bedroeg het gewoon budget voor landsverdediging in België 1.200 miljoen frank, d.w.z. 12% van de staatsuitgaven.
Het buitengewoon budget zag er in de volgende jaren zo uit:
|
Miljoen F |
1938: |
vestingsbouw en veldversterking |
1.000 |
|
motorisering cavalerie |
200 |
|
anti-tankgracht Antwerpen |
200 |
|
vliegtuigen |
200 |
|
anti-tankkanon 47 mm |
200 |
|
1.850 |
1939: |
veldversterkingen |
1.000 |
|
vliegvelden |
100 |
|
kazernes aan de oostgrens |
200 |
|
1.300 |
1940: |
veldversterkingen |
2.000 |
|
luchtdoelartillerie |
1.000 |
|
3.000 |
| |
| |
Het is misschien interessant om na te gaan wat de Duitse legerleiding, vooral generaal Ulrich Liss die verantwoordelijk was voor de studie van de vreemde legers, over het Belgische leger dacht. De documenten van het OKH van 1 juni en 28 oktober 1939 geven ons een beeld. De Waalse soldaat is handig en verstandig, maar minder hardnekkig dan de Vlaamse die moediger, maar langzamer is. Deze laatste gelijkt immers op de Nederlandse. De soldaten zijn weinig tuchtvol en fysiek zwak en er wordt teveel gedronken. De reserveofficieren en onderofficieren zijn onvoldoende gevormd. De beroepsonderofficieren zijn goed, maar niet erg talrijk. De beroepsofficieren zijn bekwaam, maar bekommeren zich weinig om hun manschappen. De staf is uitstekend. De T13 (sic.) kan vergeleken worden met een lichte tank. De cavalerie en de Ardense Jagers zijn waardevolle eenheden. De eenheden van tweede reserve zijn zwak. De vliegtuigen zijn verouderd en weinig talrijk.
| |
De Nederlandse defensie
Nederland was vooral een zeevarende natie. De aandacht ging dan ook in de eerste plaats naar de marine. Bovendien was een niet onbelangrijk deel, net zoals het KNIL (Koninklijk Nederlands Indische Leger), in Nederlands Indië gestationeerd. In Nederland was ca. 300.000 man onder de wapens of minder dan 4% van de bevolking. Op 10 mei telde de Nederlandse landmacht negen divisies, die onvoldoende geoefend en bewapend waren. De legerdienst was pas in 1938 van 5,5 maand op 11,5 maand gebracht en in 1939 op maximum 23 maand. Er was wel een goede lichte gemotoriseerde divisie met o.a. 26 gepantserde voertuigen en vier relatief goede onafhankelijke brigades. Verder waren er 16 autonome infanterieregimenten, 24 bataljons grenstroepen, militaire politie en kustartillerie. De luchtmacht beschikte over 124 luchtwaardige vliegtuigen, waarvan er 74 totaal verouderd waren.
Langs IJssel en Maas hadden de Nederlanders een zwak bezette vooruitgeschoven stelling. Een beter bemande dekkingsstelling volgde Grebbe en Peel. De voornaamste linie was de Vesting Holland die liep over de Zuiderzee, Utrecht en Dordrecht naar de monding van de Maas. Zo waren de grote steden Rotterdam, Amsterdam en Den Haag beschermd door een te inunderen gebied. Noord-Brabant zou dus nauwelijks en Nederlands-Limburg helemaal niet verdedigd worden.
| |
De BEF (British Expeditionary Force)
De leiding van de oorlog zou vanaf 10 mei 1940 bij de nieuwe premier, de Conservatief Winston S. Churchill, berusten. Hij was een telg uit het beroemde geslacht Marlborough en een afgestudeerde van de Militaire Academie van Sandhurst. Naast de legertjes van de Dominions, de marine en de Royal Air Force, die grotendeels in Groot-Brittannië verbleef, was er de BEF die op het continent zou ingezet worden. De bevelhebber van de BEF was het voormalig hoofd van de Imperiale staf Lord Gort, John Vereker, 6de burggraaf Gort of Limerick. Het leger beschikte over een uitstekend kader van officieren en onderofficieren.
In totaal waren er ongeveer 450.000 manschappen in Frankrijk. Een divisie, de 51ste, lag aan de Maginotlijn. De rest was gelegerd in de omgeving van Rijsel-Arras. Het bestond uit drie Corpsen, d.w.z. negen infanteriedivisies, een gepantserde brigade, twee lichte verkenningsbrigades, vier brigades luchtdoelartillerie, veldartillerie en genie. In Groot-Brittannië waren nog drie divisies in opleiding en de oprichting van andere was gepland. De manschappen waren grotendeels beroepssoldaten, al was de dienstplicht in april 1939 ingevoerd. 34.000 man van de 200.000 van de eerste klasse kwam op 15 juli 1939 onder de wapens. De ongeveer 280 tanks waren grotendeels van het type Mark VI (5,5 ton, uitgerust met een mitrailleuse) en Tetrarch (7,5 ton met een kanon van 40 mm (2 pond) en een mitrailleuse). Daarnaast was er een beperkt aantal uitstekende Matilda's van 26 ton met een kanon van 40 mm (2 pond) en een mitrailleuse. De BEF was bijna volledig gemotoriseerd.
Groot-Brittannië had een aantal vliegtuigen voorzien voor het operatietoneel in Frankrijk: 160 jagers, 160 bommenwerpers, 60 verkenningsvliegtuigen en 60 observatievliegtuigen. In het vaderland zelf bevonden zich bovendien 540 jagers en 310 bommenwerpers naast een duizendtal vliegtuigen voor training en trans- | |
| |
port. Naast de Royal Air Force was er nog de Fleet Air Arm. De meeste Britse toestellen (o.a. Hurricane en Spitfire) waren vrij recent. De actieve en passieve verdediging tegen een vijandelijke luchtmacht stond op punt. Ballonversperringen beschermden vitale punten. Duizenden ondergrondse schuilplaatsen waren aangelegd.
| |
De Franse defensie
De president van Frankrijk was Albert Lebrun. Paul Reynaud leidde sinds 23 maart 1940 de regering, met als minister van Defensie zijn voorganger, Edouard Daladier. De algemene directie van de oorlog berustte bij de Conseil supérieur de la Défense nationale. Dit orgaan, bestaande uit de ministers, maarschalk Philippe Pétain en de stafchef van de landsverdediging, generaal Maurice Gamelin, werd voorgezeten door de president van de republiek. De stafchefs van land-, lucht- en zeemacht en van het koloniale leger zetelden als raadgevers. De Conseil kwam echter nooit bijeen. De dagelijkse leiding van de oorlog berustte bij het Comité de Guerre dat samengesteld was uit de regeringsleider, de minister van Defensie, de minister van Koloniën, generaal Gamelin en de stafchefs. Generaal Gamelin verbleef in het fort van Vincennes, nu het Militair Archief. Het fort beschikte niet over een radio-zendtoestel, maar het lag wel dicht bij Parijs met zijn vele politieke intriges.
De hogere rangen van het Franse leger werden bezet door oudstrijders van de Eerste Wereldoorlog. Conformisme was de regel, en de oude Pétain het orakel. De jongeren hadden dikwijls een tijdje in de koloniën doorgebracht. De nieuwe ideeën zoals die door kolonel Charles de Gaulle verspreid werden in zijn in 1935 gepubliceerd boek Vers l'armée de métier kenden geen succes bij de hogere leiding. Toch stond de kolonel in hoog aanzien, ook bij Pétain, zijn vroegere chef in Verdun. Het moreel van het Franse leger leed vooral onder de communistische propaganda en de lange mobilisatie.
Frankrijk had een enorme kwantitatieve inspanning geleverd. Het veldleger telde 2.776.000 man en 2.224.000 man in depots, dit is ca. 12% van de bevolking. Het onpersoonlijke mobilisatiesysteem leidde tot slecht uitgeruste eenheden en mooie depots. Op 19 mei 1940 waren er 129 divisies, waarvan 109 in Frankrijk zelf. Het voornaamste operatietoneel was het Noordoosten, van Noordzee tot Jura. Daar stonden 75 divisies, samen 2.240.000 man onder het bevel van generaal Joseph Georges. Er waren 33 actieve divisies. Daartoe behoorden drie pantserdivisies (140 tanks per divisie), drie lichte gemotoriseerde divisies, vijf cavaleriedivisies, vier cavaleriebrigades (drie van spahi's), zeven Noordafrikaanse divisies, een Marokkaanse, een Poolse, 19 reservedivisies type A (1/4 officieren in actieve dienst) en 16 reservedivisies type B (3 officieren in actieve dienst per regiment). Dit laatste type bestond uit reservisten met een gemiddelde leeftijd van 35 jaar. Tenslotte waren er nog 14 vestingdivisies. De bewapening van de reserve-eenheden van het type A was erg onvolledig, van de eenheden type B en de vestingtroepen gewoon archaïsch.
De ca. 3.000 tanks bevonden zich grotendeels bij het leger van het Noordoosten. Daartoe behoorden ca. 384 tanks B1 en B1-bis van 35 ton (kanon 75 mm, kanon 47 mm, mitrailleuse), 416 tanks Somua S-35 van 20 ton (kanon 47 mm, mitrailleuse), 270 Hotchkiss H-39's van 7 ton (kanon 37 mm, mitrailleuse), 650 Hotchkiss H-35's van 7 ton (kort kanon 37 mm, mitrailleuse) en enkele honderden Renault AMC 35's, R-35's, R-40's en FT-17's. Ook beschikten de Fransen in het Noordoosten over 7.280 anti-tankkanonnen, waarvan echter vele minderwaardige van 25 mm. De luchtdoelartillerie met enkele uitstekende 90 mm kanonnen, 1.200 stukken van 20 à 25 mm en 377 kanonnen van 75 mm uit 1918, was helemaal niet opgewassen tegen haar taak. Op het noordoostelijke operatietoneel stonden drie legers opgesteld van noord naar zuid: het eerste van Duinkerke tot Longuyon onder generaal Gaston Billotte, het tweede van generaal Prételat tussen Longuyon en Sélestat en als laatste het derde van Besson. De Fransen hadden natuurlijk ook troepen tegenover Italië, in Noord-Afrika, in Syrië en in Noorwegen.
Naast de uitstekende marine onder bevel van admiraal Francois Darlan beschikte Frankrijk over een sinds 1933 autonome luchtmacht. Op 10 mei 1940 was de weinig dynamische generaal Joseph Vuillemin chef van deze nieuwe macht. Hij kon toen amper 1.200 vliegtuigen in lijn brengen, 764 jagers (o.a. de uitstekende Dewoitine 520 met een kruissnelheid van 550 km/u
| |
| |
en de Amerikaanse Curtiss P-39), 143 bommenwerpers (o.a. LéO 451 en Breguet 693) en 396 verkenningsvliegtuigen (o.a. Glenn Martin). Daarnaast waren er nog 1.450 toestellen voor opleiding of in herstelling en 314 in de overzeese gebieden.
Frankrijk had vrij veel tanks, maar de toegepaste tactiek, nl. het inzetten in kleine groepjes of als steun van de infanterie, was achterhaald. Van de vliegtuigen was slechts een klein aantal van recente datum. Maar ook hier valt vooral het geïsoleerd inzetten te veroordelen. De luchtafweer was totaal ontoereikend.
Van Longwy tot aan de Zwitserse grens had Frankrijk een naar André Maginot, een minister uit de jaren twintig, genoemde verdedigingslijn gebouwd. Het was een prachtig staaltje van technisch kunnen, dat de vrijheid van handelen en de economie van de krachten had moeten helpen realiseren. De lineaire defensie en de daarmee gepaard gaande mentaliteit heeft Frankrijk eerder verzwakt dan beveiligd. Straatsburg en een groot aantal dorpen werden ontruimd. Elzassers en Lotharingers werden naar het zuidwesten overgebracht. De spanningen tussen deze Duitstaligen en de autochtone bevolking waren niet van de lucht.
Frankrijk had eraan gedacht om België preventief binnen te rukken. Sommige militaire chefs o.a. Gamelin hadden daarvoor gepleit. Maar politiek was dat niet haalbaar. De Fransen ontwikkelden verschillende plannen om in België slag te leveren. Aanvankelijk zouden ze oprukken tot aan de Leie, later tot de Schelde en uiteindelijk tot aan de Dijle. Op 20 maart 1940 lag het Franse plan vast.
Legergroep 1 was opgesteld langs de Franse grens van de Noordzee tot aan Longuyon. Zij zou zwenken vanaf Monthermé en België binnenmarcheren. Zes dagen voor het binnenrukken zouden de troepen opgesteld zijn.
Het 7de Leger van generaal Henri Giraud, aanvankelijk gelegerd tussen de zee en de Katsberg, zou de verbinding tussen Belgen en Nederlanders in de streek van Breda-Sint-Lenaarts realiseren en tevens de Scheldemonding helpen verdedigen. De BEF van Lord Gort zou vanuit de streek van Rijsel oprukken tot aan de Dijle. Achter die rivier zou ze zich opstellen tussen Leuven en Waver, met inbegrip van beide steden. Het 1ste Leger van generaal Georges Blanchard, dat gekantonneerd was in de streek van Maubeuge, zou de KW-stelling bezetten tussen Waver en Namen, beide steden niet inbegrepen. Het Cavaleriecorps van generaal René Prioux (2de en 3de Lichte Gemechaniseerde Divisie) zou de opmars dekken. Het 9de Leger van André Corap zou zijn rechtervleugel, twee divisies, ter plaatse laten en met zijn linkervleugel pivoteren rond Monthermé en zo de Maas bezetten ten zuiden van Namen. Het 2de Leger van generaal Charles Huntziger, dat o.a. Sedan in zijn sector had, zou ter plekke blijven. Het vormde de rechtervleugel van de 1ste Legergroep tot Longuyon. De cavalerie van het 2de en 9de Leger zou Belgisch Luxemburg verkennen (vier divisies).
Indien de Belgen na zes dagen de stelling Albertkanaal-Maas nog steeds zouden bezetten, zouden de garanten ons in vier dagen te hulp komen. De legergroep van Billotte telde 45 divisies, waaronder 4 gepantserde, 36 zouden zich verplaatsen, waaronder 26 ten noorden van Samber en Maas.
Het Dijlemanoeuvre was niet offensief. Het wilde de vijand opwachten op een kortere en gunstigere stelling en de Belgische en Nederlandse troepen niet afzonderlijk laten verslaan. Het was duidelijk geïnspireerd door de ervaring van de Eerste Wereldoorlog.
| |
De Duitse oorlogsvoorbereiding
Reichsführer Adolf Hitler drukte zijn stempel op de oorlogsleiding. Hij was niet de onbekwame burger waarvoor hij dikwijls versleten werd. Hij had integendeel soms geniale ideeën, hij beschikte over terreininzicht en had grondig de strategie, de tactiek en het materieel bestudeerd. Naast de Rijkskanselarij beschikte hij over het Oberkommando der Wehrmacht (OKW). De stafchef van dit organisme was de volgzame generaal Wilhelm Keitel, terwijl de schrandere generaal Alfred Jodl het bureau operaties leidde en kolonel Walter Warlimont de logistieke cel bestuurde. Onder het OKW ressorteerden het Oberkommando der Kriegsmarine bevolen door admiraal Erich Raeder, het Oberkommando der Luftwaffe geleid door partijbons (en uitstekend piloot in de Eerste Wereldoorlog) generaal Herman Göring en tenslotte het Oberkommando des Heeres (OKH), de landmachtstaf, met als hoofd
| |
| |
generaal Walter von Brauchitsch en als stafchef generaal Franz Halder.
De SS (Schutzstaffeln) van Heinrich Himmler, met o.a. 50.000 elitesoldaten in 1940, de bewapeningsindustrie van Fritz Todt, de administratie van de veroverde gebieden, de propaganda, de veiligheid ... ressorteerden onder de Rijkskanselarij. Partij en Rijkskanselarij domineerden de krijgsmacht. Heel dikwijls vormden Himmler en Göring een alliantie tegen de militairen. De kleine maar erg partijgetrouwe marine zette zich ook meestal af tegen de landmacht. Maar Hitler had respect voor het technisch kunnen van de generaals van de oude school.
Het Duitse leger beschikte over een schare uitstekende generaals. De kapiteins en luitenants waren fanatiek, sportief en moedig. Er was een groot tekort aan goed opgeleide majoors, luitenant-kolonels en kolonels. Het grootste deel van het Duitse leger viel best te vergelijken met het Franse en Belgische. Maar de overwinningen zullen bevochten worden door een elite van ca. 300.000 man die de tanks en vliegtuigen bemanden, die parachuteerden, commando-opdrachten uitvoerden .... De gewone eenheden zullen door het succes aangestoken worden en volgen.
Duitsland had op 10 mei 1940 6.050.000 man, of 7% van de bevolking onder de wapens. De Duitse landmacht telde 157 divisies (3.650.000 man). Daarvan stonden er 10 aan de oostgrens tegenover de Sovjetunie en enkele in Noorwegen en in Duitsland zelf. Uiteindelijk waren er 135, waarvan 51 actieve, beschikbaar voor het westfront. Daartoe behoorden tien pantserdivisies, de getalsterkte van zeven gemotoriseerde divisies (waarvan vier van de SS). Een luchtlandingsdivisie (4.500 man) en een luchtvervoerde divisie maakten organiek deel uit van de Luftwaffe. De infanteriedivisie telde 15.900 man, de pantserdivisie 12.000 à 14.000 man. Het leger was zeker niet volledig gemotoriseerd; naast 120.000 vrachtwagens waren er ook 180.000 paarden.
De infanterie verplaatste zich grotendeels te voet, maar er waren ook fietsen, motorfietsen, sidecars en gepantserde infanterievoertuigen op rupsen, o.a. de SdKfz 11, SdKfz 251 .... Ook verkenningseenheden beschikten over snelle halftracks o.a. de SdKfz 231.
De 2.683 Duitse tanks, waarvan 396 buitgemaakte Tsjechische, bestonden voor een vierde uit de PzKpfw I van 5,4 ton met twee mitrailleuses 7,92 mm. Daarnaast waren er de PzKpfw II (955 stuks) van 9,5 ton met een kanon van 20 mm en een mitrailleuse, de Tsjechische Praga van 14 ton met een kanon van 37 mm of 47 mm en twee mitrailleuses, de PzKpfw III van 15 ton met een kanon van 37 mm en twee mitrailleuses en tenslotte de PzKpfw IV van 19,7 ton met een kanon van 75 mm en twee mitrailleuses. Alle pantsers hadden een autonomie van 100 à 150 km. De tien divisies hadden ieder 218 tot 324 tanks. De pantserdivisies opereerden in grote verbanden, snel en gewaagd.
Het Duitse leger had een tekort aan artillerie. Bovendien was ze verdeeld over de divisies, zodat er praktisch geen artillerie was op de hogere echelons. Wel waren er reeds een klein aantal kanonnen op rupsen: de 150 mm SIG33, waarvan het onderstel ontleend was aan de PzKpfw I. Verder beschikte men over de moderne houwitsers 105 en 150 mm, naast de oude 77 mm uit de Eerste Wereldoorlog. De luchtdoelartillerie (FLAK = Flug Abwehr Kanone) hing voor ca. 90% af van de Luftwaffe. Naast duizenden mitrailleurs van 7,92 mm beschikte zij over 8.700 stukken van 20 mm (praktisch plafond 1.200 m), 1.434 van 37 mm (praktisch plafond 1.500 m) en 3.040 van 88 mm (praktisch plafond 8.000 m) en 146 van 104 mm. Daarnaast waren er nog een beperkt aantal Zweedse Bofors 40 mm, Tsjechische Skoda's 47 mm en tenslotte een aantal stukken van 105 en 128 mm. Al dit materieel was mobiel of semi-mobiel, gedeeltelijk op voertuigen met rupsen achteraan of zelfs op een onderstel van de PzKpfw IV. Vermits de geallieerde luchtvloten zich weinig agressief zullen tonen, zal de luchtdoelartillerie ook veelvuldig ingezet worden als anti-tankgeschut.
De transmissies waren zeer goed uitgebouwd in het Duitse leger. Maar de Wehrmacht kon ook beschikken over materieel dat in de toenmalige legers haast onbekend was: opblaasbare vlotten, gepantserde bootjes met buitenboordmotor, motorzagen, anti-tankmijnen, rookbommen, jerry-cans ....
De autonome luchtmacht beschikte op 10 mei 1940 over meer dan 5.000 operationele vliegtuigen (jagers, bommenwerpers, verkenningsen observatietoestellen, transporttoestellen en vliegtuigen van de kustwacht), naast reserve- | |
| |
en opleidingstoestellen. Door de gevechten in Noorwegen en de nood aan luchtbescherming van het eigen grondgebied werd een aantal vliegtuigen niet, of slechts zeer gedeeltelijk, ingezet in het westen.
Op 10 mei 1940 waren 1.562 bommenwerpers, 1.016 jagers en 500 transportvliegtuigen beschikbaar aan het westelijk front. Van de vijf Luftflotten werden er drie ingezet. Er waren teveel modellen o.a. Me 110, Ju 88, He 111, Do 17. Een aantal van die modellen was ronduit slecht. De bekendste vliegtuigen waren de jager Messerschmitt Bf 109E EMIL (kruissnelheid 570 km/u; 2 à 4 mitrailleurs en 0 à 3 kanonnen) en de duikbommenwerper Stuka (Sturzkampfflugzeug) Junkers 87. Dit was een toestel dat een bom van 250 kg of verschillende lichte bommen kon afwerpen. Het beschikte over sirenes en een soort luchtrem. Het was een snel verplaatsbaar en nauwkeurig kanon met een groot psychologisch neveneffect. Het voornaamste transportvliegtuig was de driemotorige Ju 52, die ook de zweefvliegtuigen sleepte.
De Duitse luchtdoctrine volgde de ideeën van de Amerikaan Mitchell. Het was een luchtmacht die de grondtroepen ondersteunde met wat we nu Close Air Support (Nabije luchtsteun) noemen.
Naast de samenwerking tussen tanks en vliegtuigen moeten we ook het massaal gebruik van de mitraillette, de holle lading, de vlammenwerper en het zweefvliegtuig onderstrepen. Het Duits succes was echter niet zozeer te danken aan wapens, als wel aan het tactisch gebruik ervan en de motivering van een elite die het geheel meesleepte.
Na het zoveel mogelijk vernietigen van de vijandelijke luchtmacht op de vliegvelden, bestond de essentie van de Duitse tactiek uit het aftasten van het vijandelijke front. Vervolgens werden de zwakste punten aangevallen door luchtmacht, tanks of infanterie. Deze Schwerpunkten zouden daarop geëxploiteerd worden door de pantsers die permanent gesteund werden door de luchtmacht, dankzij uitstekende transmissies. De voorbijgestoken weerstandsnesten zouden nadien opgeruimd worden door de achterop komende infanterie. De snel doorstotende pantsers poogden tevens onverhoeds bruggen intact in handen te krijgen.
De Duitsers hadden uit een korte veldtocht, enkele militaire wandelingen en één enkele middelgrote veldtocht heel wat geleerd. Het kleine Condorlegioen had in Spanje geoefend met luchtafweer en vliegtuigen. De intrede in Oostenrijk vormde een opmars in bevriend gebied. De intocht in het Sudetengebied lag in dezelfde lijn. De opslorping van de rompstaat Bohemen-Moravië bestond uit een opmars in niet-bevriend gebied. Tijdens de veldtocht in Polen hadden drie lichtingen, de pantsertroepen en de luchtmacht oorlogservaring opgedaan. De veldtocht in Noorwegen sleepte nog aan toen de Blitzkrieg in het westen startte.
Duitsland had in ijltempo de Siegfriedlinie gebouwd en vooral gegraven om zijn westgrens te beschermen. Dit was echter niet meer dan een goede veldstelling, die door het gebruik van vele draketanden tot op vandaag kan gevolgd worden. Deze stelling kan echter niet vergeleken worden met de technische hoogstandjes van de Maginotlinie. Ze zal echter de economie der krachten en het manoeuvre op de binnenlinies toelaten.
Hitler had echt niet verwacht dat Groot-Brittannië en Frankrijk de oorlog zouden verklaren na de schending van het Poolse territorium. De Duitse generale staf beschikte dan ook niet over een pasklaar plan. Eind september 1939 dacht men aan een heruitgave van het Schlieffen-Moltkeplan, dat zou slagen vermits het nu sneller kon uitgevoerd worden. Vervolgens werd het plan enigszins aangepast. Het zou bestaan uit een aanval op een breed front, met een drietal aanvalsassen. Na het eerste treffen zou bepaald worden waar de hoofdkrachtinspanning diende gelegd te worden. Indien dit ten noorden van de Samber-Maasvallei zou geschieden, dan zouden parachutisten ingezet worden in het Gentse. Maar gebeurde het onmiddellijk ten zuiden van de Samber-Maasvallei dan zouden de para's interveniëren tussen Samber en Maas op de bruggen over de stroom. Was er kans op succes in de streek van Sedan, dan zouden de reserves daar ingezet worden. De aanduiding van generaal Heinz Guderian als bevelhebber van de pantsertroepen in die regio wees reeds op Hitlers voorliefde voor dit laatste Schwerpunkt. In elk geval zou er opgerukt worden naar de kanaalhavens. Dit was dus een heruitgave van het plan van von Falkenhayn dat in oktober-november 1914 mislukt was. In de ogen van
| |
| |
het OKH zou de hoofdkrachtinspanning uiteindelijk toekomen aan de legergroep die tegenover Nederland en het noorden van België stond opgesteld.
Generaal Erich von Manstein, stafchef van legergroep A onder generaal Gerd von Rundstedt, verkondigde echter sinds geruime tijd dat een resolute aanval ten zuiden van Samber en Maas, gevolgd door een zwenkende beweging naar de kanaalhavens de beste oplossing was. Het plan van het OKH zou volgens hem tot een loopgravenoorlog langs de Somme leiden. Maar ook Hitler stond sceptisch tegenover de plannen van het OKH. De noodlanding van Maasmechelen op 10 januari 1940 bezorgde de Belgen een deel van het plan met de verschillende assen, de paralanding tussen Samber en Maas .... Er werd luidop nagedacht over een alternatief. Manstein had ondertussen Guderian, de vader van het Duitse pantserwapen, voor zijn idee gewonnen. Het plan verspreidde zich trouwens als een lopend vuurtje. Warlimont vernam het, het bereikte Jodl en langs generaal Busch om kwam het bij Hitler. Brauchitsch en Halder waren erg misnoegd door de intriges van Manstein en zijn memoranda, weliswaar ondertekend door von Rundstedt, stoorden hen ten zeerste. Daarom werd besloten Manstein te muteren naar een nieuw opgerichte infanteriedivisie in Pommeren. Hitler had echter de gewoonte de nieuwe divisiecommandanten te ontvangen. Generaal Schmundt, de voornaamste vleugeladjudant en bewonderaar van Manstein, had de Führer voorbereid. Manstein kreeg op 17 februari 1940, de kans zijn idee volledig uit te leggen. Hitler, die al maanden met een gelijkaardige gedachte speelde, maakte het idee tot het zijne. Manstein werd opnieuw stafchef van legergroep A dat nu de hoofdkrachtinspanning toegewezen kreeg. Het OKH kreeg het bevel het idee van Manstein uit te werken. De conservatieve Halder was diep ongelukkig. Maar als gehoorzaam militair toog hij andermaal aan het werk. De logistieke ondersteuning van het idee werd
een pareltje. Op 24 februari 1940 verschenen de grote lijnen van het nieuwe plan Fall Gelb.
Nederland diende uitgeschakeld te worden door een verrassingsaanval. Zo zouden de belangrijke havens in Duitse handen vallen en werd een Britse aanval in de noorderflank erg onwaarschijnlijk. De hoofdaanval doorheen de moeilijke Ardennen was een voorbeeld van strategische verrassing. Na de overschrijding van de Maas zou men zwenken en exploiteren naar de kanaalhavens. Daarbij zou de zuidflank beschermd worden door de kanalen en de Somme. De Belgische, Britse en een deel van de Franse legers zouden opgerold worden. In een tweede fase, die niet in detail was uitgewerkt, zou het erg verzwakte Franse front aan de Somme doorbroken worden. Vervolgens zou de Maginotlinie in de rug aangevallen worden. Bij het groot Kriegspiel van 15 maart 1940 werd er hevig gediscussieerd. Generaal Fedor von Bock, bevelhebber van legergroep B, bekampte het plan, Halder was ongerust, maar ook von Rundstedt was niet helemaal zeker van zijn stuk, zelfs Jodl dekte zich toe. Maar Guderian getuigde samen met de Führer van een onverstoorbaar geloof in het plan.
Het Dijle-plan, waardoor de Fransen en Britten het gros van hun strijdkrachten ten noorden van Samber en Maas lieten oprukken, speelde in de kaart van Hitler. Een stoutmoedige Duitse overschrijding van het Albertkanaal zou als lokaas dienen. De zwakte van de Franse troepen in de streek van Sedan verhoogde de kans op Duits succes.
Van de 137 divisies waarover hij in het westen beschikte, zette Hitler er aanvankelijk 74 in. Legergroep B met 30 divisies en gesteund door de 2de Luftflotte zou het Nederlandse leger vernietigen en het Albertkanaal overschrijden. Het zou de Geallieerden in het noorden binden om vervolgens samen met Legergroep A de omsingelde strijdkrachten te vernietigen. Het 18de Leger zou met hulp van luchtlandingstroepen de Vesting Holland veroveren. Het 6de Leger zou doorheen Nederlands-Limburg met hulp van commando's en zweefvliegtuigen de Maas en het Albertkanaal overschrijden ten noorden van de west-oostloop.
In het centrum zou Legergroep A, gesteund door de 3de Luftflotte met 45 divisies, waaronder zeven Panzer en drie gemotoriseerde, doorheen de Ardennen trekken. De Panzergruppe Kleist zou daarbij de spits afbijten en de Maas overschrijden tussen Dinant en Sedan. Daarbij zou de rechterflank gedekt worden door het 4de Leger, dat zich zou steunen op Samber en Maas. De linkerflank zou gedekt
| |
| |
Hoe zag het Duitse dispositief van noord naar zuid eruit?
|
|
18de Leger (von Küchler) |
5,3 Infanteriedivisies (waarvan 1,3 SS) |
|
tegenover Nederland |
1 Cavaleriedivisie 9de Panzer |
Legergroep B kolonel-generaal Fedor von Bock (30 1/3 divisies) |
6de Leger (von Reichenau) |
13 Infanteriedivisie |
|
|
tegenover |
XVI PANZER |
4de Panzer 3de Panzer |
|
België |
CORPS |
20ste Gemotoriseerde Divisie |
|
Aken |
(HOEPNER) |
|
|
|
Reserve Legergroep B: 5 Infanteriedivisies |
|
2de Luftflotte |
|
|
vliegers, Flak + 7de Flieger (Para) grotendeels ingezet |
|
|
22 Luchtvervoerde in Nederland divisie (von Kesselring) |
|
|
4de Leger |
9 Infanteriedivisies |
|
|
(von Kluge) |
XV PANZER |
|
|
(HOTH) |
5de Panzer |
|
Z.W. Keulen |
II CORPS |
|
|
(STRAUSS) |
7de Panzer |
|
12de Leger |
|
|
(List) |
11 1/3 Infanteriedivisies |
|
|
N. Luxemburg |
(o.a. 1 Div Bergtroepen |
|
Legergroep A kolonel-generaal Gerd von Rundstedt (45 1/3 divisies) |
|
XLI PANZER |
6de Panzer |
|
CORPS |
8ste Panzer |
|
(REINHARDT) |
|
|
XIX PANZER |
1ste Panzer |
|
Panzergruppe (von Kleist) |
CORPS |
2de Panzer |
|
(GUDERIAN) |
10de Panzer |
|
XIV GEMOTORISEERD |
12de Gemotoriseerde divisie |
|
CORPS |
13de Gemotoriseerde divisie. |
|
(WITTERSHEIM) |
29ste Gemotoriseerde divisie |
|
3de Luftflotte (Sperrle) |
|
|
16de Leger (Busch) |
12 Infanteriedivisies |
|
|
Z.Luxemburg |
|
|
Reserve legergroep A: 3 Infanteriedivisies |
Legergroep C) kolonel-generaal |
1ste Leger (von Witzleben) |
11 Infanteriedivisies |
|
|
Wilhelm von Leeb (19 divisies) |
7de Leger (Dollman) |
4 Infanteriedivisies |
|
|
|
Reserve Legergroep C: 4 Infanteriedivisies |
|
Reserve OKH: 42 ⅓ (o.a. 2de Leger en 9de) zes divisies. |
|
worden door het 16de Leger. Het 12de Leger zou de Panzergruppe volgen. Tijdens de opmars naar de monding van de Somme en de kanaalhavens zouden het 2de en 9de leger zich opstellen op de Aisne, de kanalen en de Somme. Zij zouden voor de vrijheid van handelen zorgen terwijl de andere legers samen met Legergroep B de omsingelde troepen dienden af te maken. In het zuiden zou Legergroep C met 19 divisies de Fransen aan de Maginotlinie binden.
Het klinkt allemaal heel mooi, maar hoe zou de uitvoering van het scenario eruitzien?
| |
| |
1
2
3
4
5
6
(1-2) Von Rundstedt en von Bock, de respectievelijke bevelhebbers van Legergroep A en B. (3) Generaal von Manstein, de ontwerper van het gelijknamige plan. (4) Generallissimus Gamelin. (5) De Belgische stafchef in mei 1940, generaal Michiels. (6) Generaal Van Overstraeten, de omstreden militaire raadgever van Leopold III.
|
|