Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff)
(ca. 1650-1750)–Pieter de Vos– AuteursrechtvrijStemme, Jk hebber een Liefie in etc. | |
[pagina 742]
| |
Jonker.
Algondeke lief ik moet u een[s] vrage
wout gyder mijn trou uyt liefde wel dragen,
ik bender verslagen
door uw zoete min,
gy speelter alle dagen
lief in mijnen zin.
Boerin.
Weg jonker met uwer lose minne woorden,
want mijn jonk hert sult gy nu niet bekooren,
tis moeyte verlooren,
spaer gyder u Trou,
ik bender gebooren,
Jonker.
Moy meysien gu moogt er also niet blijve,
met slave ellendig den tijd verdrijve,
u sneeu witser lijven,
fris jonger maegt schoon,
dient beter ten wijve,
voor mijnen persoon.
Boerin.
Me-Jonker dat souder ons beyde niet voege,
ik heb liever een boertie agter de ploege,
tot mijnder vernoege,
een deftig Huysman,
die met sijnder ploegen,
't land bouwen kan.
Jonker.
Lief gaeter met mijn als in een prieelke,
gy sult wese mevrou van 't hooger kasteeltien,
dat met meenig Trouweeltie
nu staet gebouwe int wout,
daer singter so menig,
wilt vogeltje stout.
Boerin.
Geen minnaers geklagh magh mijnder verleyden,
u edel geslaght sou sulks benijde,
wat tussen ons beyde,
alhier is geschiet,
en uwer loos vreyen,
dat en agt ik niet.
Jonker.
Mijn vader is een so rijke lands heere,
hy houter veel knegte tot sijnder vermeeren,
die ons diene en eere,
met grooter lof,
als wij sulle spanceeren,
| |
[pagina 743]
| |
in mijn vaders hof.
Boerin.
Sijt gyder een heer van edel geslagten,
zoo behoefdt gy op geen boerinne te wagten,
gy doet u minne klagte,
lieftalligh van mont,
u looser gedagten,
die zijn vals van gront.
Jonker.
Lief daer is mijn ring met seve diamante,
hy kost mijn vijf hondert guldens contanten,
om liefde te planten,
in 't hertie van iou,
presenteer ik diamanten,
en goud u op Trouw.
Boerin.
Me-Jonker gy vinter veel adel mevrouwe,
gaet hene en biet gy daer u trouwe,
sy drage bouwe,
van sijde is groen,
gy konter u trouwe,
veel aen doen.
Jonker.
Al dragen de damekens schoonder habijten,
dat sijnder voor mijn geen nieu apetijten,
wout gyder verslijte,
u leven met my,
gy draegter een habijte,
veel schoonder als zy.
Boerin.
Weg Jonker blijft hier niet langer staen gapen,
ik bender voor geen landsheer geschapen,
maer dieder sal slape,
in de arrem van mijn,
dat sal een regtschapen,
Boere knegje zijn.
Jonker.
Had ik u moy meysje in mijner warande,
maer een half uurtje in commande,
ik brogt u in schande,
wel trotse Jonkvrou,
gy quamt niet uyt mijn handen,
voor dat ik had u Trouw.
Boerin.
Me-Jonker had gy dat woortje geswege,
gy hadder van stonde mijn troutje
| |
[pagina 744]
| |
gekrege,
u luste te plegen,
staet mijnder niet aen,
gaet gyder u wegen,
en roemt hier niet van.
|
|