Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff)
(ca. 1650-1750)–Pieter de Vos– AuteursrechtvrijOp de Stemme, Sal ik nog langer met heete tranen.Met recht mag ik my wel beklagen,
Dat ick Bedriegers heb gelooft,
Die mijn met schoone woorden na jagen,
Hebben mijn van mijn eer berooft,
Beloften snoodt,
Kleyn ende groot
Die brochten mijn in dit verdriet,
Maer mijne klagen, en helpt my niet.
Nu ik verlooren heb mijn Eere,
Nu moet ick treuren soo lang ick leef,
Gelijck een Tortelduyfken teere,
Dat sijn Gayken verlooren heeft,
Nu zit ick hier,
Sonder playsier,
Nu zit ick hier in dit ellend seer swaer,
Soo veel gelijk ik my by haer.
Had ick gelooft die mijn Eer bode,
Ik had geweest een groote Vrou,
Maer ik sag aen de Werelt snode,
Verachten soo der vroomen Trou,
Nu zidt ik nouw,
Jn grooten rouw,
Nu zidt ik hier in dit verdriedt,
Maer mijn naer klagen en helpt my niet.
Als ik dan zid en ben seer verslagen,
Soo vragen my mijn Kindere soet,
wat haer Vrou Moeder is ervaren,
Dat haer altijt dus treuren doet
U Vader certeen,
Js dat alleen,
Waer over dat
| |
[pagina 725]
| |
ick klagtigh val,
Die my dus treuren doet in Aerdtsche dal.
Dochters wiltse niet gelooven,
Die lagen leggen na u Oor,
Als sy u van u Eer berooven,
Soo en achten sy u niet meer,
Hoort mijn vermaen,
En neemt het aen,
Die u nae jagen met woorden soet,
Denckt dat ghy 't wederom besueren moet.
Jck hebbet wel moeten besueren,
Gelijk Ikarus heeft gedaen,
Die soo hoogh inde Lught wou vliegen,
Jn dat water is hy gedaeldt,
Vliegende hoog,
d'Welck my bedroogh,
Daerom ben ick neder gedaelt,
't Geen ick wel meenden is nu gefaelt.
Nuy mag ick wel suchten en weenen,
Ende beklagen mijn misdaen,
Gelijk Maria Magdalenen,
Die met sonden was belaen,
Sy nam haer keer,
Al tot den Heer,
Ende beweende haer sonden koen,
Soo magh ick oock in desen staedt wel doen.
Princesse Dochters wilt dit onthoude,
Neemt doch in danck dit nieuwe Liedt,
En wildt dogh sulcke Minnaers schouwen,
Die u belooven en meenent niet,
Hoort met accoort,
Geeft goet antwoord,
Wilse beminnen aldermeest,
Die altijt voor u schanden vreest.
EYNDE. |
|