Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff)
(ca. 1650-1750)–Pieter de Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 307]
| |
Een Nieuw Lied, van de klagende Minnaer,Op een aangename Voys.Clarinde mijn Beminde,
Ag mijn Engelinne,
voor wien ik dag en nagt;
Storte mijn droeve klagt,
Want uwe bevalligheden,
En uwe begaeftheyd schoon,
Zijn de oorzaek van mijn reden,
Ag mijn Engelinne schoon.
Jk sugt, ik ween en ik kerme,
Lief wilt u dog ontfermen,
Jk sterf als ik u zie,
van puure Melancholie,
En om dat ik niet mag naken,
met mijne bedroefde mond,
Ag de Roosjes van u kaken,
Hebben mijn Jonkhert doorwond.
| |
[pagina 308]
| |
Jk zugt, en ik klaeg: en ik weene;
Lief wilt mijn troost verleenen,
Geeft mijn een troostelijk woord;
Of jaegt 'er mijn van u voort:
Gy zult het Vonnis strijken:
Dat ik moet sterven van pijn,
Jk en sal van u niet wijken:
Lief wilt mijn genadig zijn.
Jk hoop nog in u armen,
Soete Lief mijn te verwarmen:
Want u oogjes vol van gloed;
Bewegen mijn gemoed;
En doen ik de heldere straelen,
Van mijn Lief hadde ontfaen:
Doen moest mijn Zieltje dwalen,
Want u ligt schijnd als de Maen.
Hoe soud gy konnen lijden,
Een die u komt verblijden;
Te helpen uyt den nood,
Eer dat de droeve dood:
Mijn doorschiet met scherpe pijlen:
Ag! ag! wat groote nood,
Ag mijn Engel wilt dog lijden:
Dat mijn graf mag zijn u schoot.
Kan ik dan geen troost ontfangen,
Daer ik soo na verlangen;
Al mijn vreugden en pleyzier:
Js gelijk een Blixem vier,
en dat ik van u moet scheyden:
Jk sterf van groote pijn:
En mijn Geest die sal u quellen:
Als ik sal begraven zijn.
|
|