Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff)
(ca. 1650-1750)–Pieter de Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 302]
| |
Met malkaar in vreugt te wesen,
Daar men samen eens van zin,
Vloeyden uyt een suyver Min,
Dan heeft men nergens voor te vreezen.
Min ontsteekt en hert vol gloet,
En geeft moet,
Aen de bloyste van de Menschen,
Jonk en out gevoelt de vlam,
Die eerst van de Goden quam,
Wie sou dan de min verwensen.
Venus die ontfonkten mars,
Selfs hoe bars:
Hy moest voor de liefde buygen,
Die de koelste herte mint,
Sonder 't soete Venus kint,
Viel de Werelt heel in duygen.
Waar is nu mijn Engelin,
Die ik min,
Waar mag 't poesele Meysje wezen,
Die op Venus Ledikant,
Blussen sou mijn Minnebrand,
Als die schoone plagt voor dezen.
Ag daar komt het troetel-dier,
't Oog vol vier,
'k Voel mijn Kouden boesem blaken,
Gy zult desen nagt gerust,
Smaken soete minne lust,
Als wy aan het streelen raken.
Dartel Boel hy gaet te rust,
Want mijn lust,
Wert geperst door groot verlangen,
Gy sult my als een Piloot,
Haest zien varen in u schoot,
Daar gy wellust sult ontfangen.
|
|